Woorden en hun betekenis:
Synoniemen
1. Comfortabel: geriefelijk
2. Corruptie: omkoping
3. Fontanel: weke plek op het hoofdje van een baby
4. Foerageren: eten zoeken
5. Fouilleren: iemands kleren doorzoeken
6. Karkas: skelet
7. Alibi: bewijs dat men tijdens het misdrijf niet op de plaats van het misdrijf aanwezig was
8. Adhesie: instemming
9. Griffier: secretaris van een rechtbank
10. Monoloog: alleenspraak
Woorden en hun betekenissen:
1. Malversaties: verduistering/ knoeierij van geld
2. Maliënkolders: hemd van ijzeren ringetjes
3. Regionale: gewestelijke (in een bepaald streekgebied)
4. Opiniepeiling: onderzoek met steekproeven (meningen)
5. Quotum: toegestane hoeveelheid
6.Reguliere: meest regelmatig
7. remedial teacher: leraar met therapeutische oogmerken
8. Ringeloren: op zijn kop zitten, een ander voorschrijven hoe die zich moet gedragen
9.Spookrijder: wie op de autosnelweg tegen het verkeer inrijdt
10. Adequaat: reageren zoals het precies nodig is
11. Verijdelen: teleurstellen, doen mislukken, voorkom dat iets naars gebeurt
betekenissen van uitdrukkingen:
1. Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen: met tegenwerkende mensen bereikt men niets.
2.Iets aan de grote klok hangen: iets aan iedereen vertellen.
3. De puntjes op de i zetten: nauwkeurigheid eisen, iets precies afronden.
4.Ergens een punthoofd van krijgen: ergens tureluurs van worden.
5.Een Babylonische spraakverwarring: situatie waarbij je elkaar niet goed kunt begrijpen.
Stijlfouten
1.)Er ontbreekt iets
a.) woord
b.) voorzetsel
c.) lidwoord
d.) samentrekking klopt niet (ond. lijd vw)
2.) Er staat iets teveel
a.) 2x hetzelfde zeggen (gedwongen, moeten)
b.) overbodig gebruik “om”
c.) langdradige zinnen
d.) overbodig, onlogisch, verkeerd taalgebruik
De eerste zin van een alinea bevat meestal de hoofdzaak uit die alinea. Het is dikwijls de kernzin; de rest van de alinea bevat meestal de toelichting.
Redekundig ontleden:
Gezegde (nw/ ww) Ond.w. lvw mvw Bijw. Bep. Bijv. bep.
Werkwoordelijk: alle werkwoorden in een zin. Naamwoordelijk: Koppelwerkwoord +Naamwoordelijk deel Wie/wat + Gez. Wie/wat + Gez. +ond. Je kunt er Aan/ voor Vóór zetten. Alles dat overblijft
ww.de jongen heeft gelopen. Nw. De jongen is blij. De jongen liep Wie/ Wat liep? De jongen heeft Met haar gelopen.Met Wie/ wat heeft De jongen gelopen? Haar, De jongen heeft hem een brief geschreven. Aan hem
De hoofdletter:
1. Aan het begin van de zin
2.Personen en heiligen die als heilig worden beschouwd
3. Namen van vorstelijke personen, staatshoofden en Kabinetsleden (alle woorden die erbij horen worden met een hoofdletter geschreven.)
4. Persoonsnamen.
Mevrouw Van Dalen
F. de Jong
de heer De Jager
gravin d’Ancona
als we niet meer aan een bepaalde persoon denken schrijven we geen HL.
5. Aardrijkskundige namen, hemellichamen, en namen van gebouwen.
6. Namen van talen en dialecten
7. Namen van feestdagen, tijdperken, en historische gebeurtenissen, tenzij de naam
onderdeel uitmaakt van een samenstelling, of als het een afleiding is.
8. Namen van instellingen, verenigingen, bedrijven enz.…
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden