Argumenteren 1 & 2

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 407 woorden
  • 19 februari 2009
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Argumenteren 1

1; meningen en meningsverschillen

Een meningsverschil = als gesprekpartners het niet eens zijn over een stelling/standpunt.

3 standpunten zijn : Positief, negatief en standpunt van twijfel.

Signaal woorden voor standpunten zijn : Ik vind…, volgens mij…, ik denk dat…, mijn conclusie is dat…, dus…, daarom…, kortom…

2; omgaan met meningsverschillen

Het beslechten van een meningsverschil = dat je het niet oplost, maar bijv. gaat loten, stemmen of arbitrage (beschaafd) of door geweld of chantage (onbeschaafd).

Het oplossen van een meningsverschil = dat beide partijen het eens worden met de stelling, bijv. door een compromis de sluiten.

Je kunt argumenten vaak herkennen aan de woordjes : want, omdat, aangezien en immers. Als dit er niet staat kun je de woordjes want of omdat voor het argument plaatsen en zo controleren of het een argument is.

3; argumentatie structuren

Er zijn 3 basisstructuren van argumentatie:
Enkelvoudige argumentatie,
Mening
Argument

Meervoudige argumentatie,
Mening
argument argument

Onderschikkende argumentatie
Mening
argument
argument
(enz.)

Enkelvoudige = als er bij een stelling 1 argument gegeven wordt.
Meervoudige = als er bij een stelling meerdere argumenten gegeven worden.
Onderschikkende = als er bij een stelling meerdere argumenten gegeven worden, die elkaar weer ondersteunen.

Argumenteren 2

1; verzwegen argumenten

Verzwegen argumenten = argumenten die voor iedereen duidelijk zijn.

Een verzwegen argument kan je vinden door: Als + argument, dan + mening.

2; drie typen verzwegen argumenten

drie typen verzwegen argumenten = 1. gebaseerd op kenmerken
2. gebaseerd op een vergelijking
3. gebaseerd op een oorzaak gevolg relatie

3; drogredenen

Drogreden = een onjuiste argumentatie

De drogredenen zijn:
Beroep op autoriteit = dat je er een bekend persoon bij haalt.

Beroep op traditie = dat je het verleden er bij haalt.

Persoonlijke aanval = dat je iemand aanvalt (negatief en niet waar)

Cirkel redenatie = dat de inhoud van de mening en het standpunt gelijk zijn.

Verschuiven van de bewijslast = dat er geen enkel goed argument wordt gegeven, de spreker wil dat de tegenstander met argumenten komt.

De ander de woorden in de mond leggen = dat de uitspraak van de ander verdraaid wordt.

Jij-ook argument = dat er een totaal ander geval tegen over wordt gezet.

Onjuist oorzakelijk verband = hier word een onjuist verband gelegd tussen zaken die na elkaar gebeuren

Verkeerde vergelijking = dat in het argument verschillende dingen met elkaar worden vergeleken.

Overhaaste generalisatie = dat er na 1 waarneming een conclusie wordt getrokken voor een (grote) groep.

Voorkomen van een afwijkende mening = dat er geen argumenten zijn, maar dat de luisteraar de moed ontnomen wordt er tegen in te gaan.

Stok achter de deur = dat de mening niet wordt ondersteund door argumenten maar door nare gevolgen.

(Dat waren de drogredenen)

Feitelijke argumenten = zijn de controleren

Niet feitelijke argumenten = zijn niet te controleren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.