Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

A2, A3, A4 en C4

Beoordeling 3.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1007 woorden
  • 9 februari 2009
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 3.7
4 keer beoordeeld

Nederlands

A2. Doelen van de zender

- Het Informatieve doel:
De zender verstrekt de ontvanger objectief gegevens over een gebeurtenis of situatie.

* Informeren (meestal kortere teksten)
De zender somt zakelijk alleen maar feiten op.
(Voorbeelden: Nieuwsbericht, zakelijke brief, logboek)

* Uiteenzetten (meestal lange teksten)
De zender voegt uitleg aan de gegevens toe.
(Voorbeelden: Handleiding, een instructie, spelregels)

- Het Persuasieve doel:

De zender wil de ontvanger aan het denken zetten over een kwestie en wil bereiken dat de ontvanger zich een mening vormt. Daartoe gaat de zender min of meer subjectief te werk.

* Beschouwen
De zender wil de ontvanger aan het denken zetten door bijvoorbeeld verschijnselen te verklaren.
(Voorbeelden: Beschouwing, een recensie, een commentaar)

* Betogen
De zender ontvouwt de ontvanger zijn mening over een gebeurtenis of situatie. De zender wilt dat de ontvanger zijn mening overneemt. De zender gebruikt daarom argumenten, daarnaast weerlegt hij tegenargumenten.
(Voorbeelden: Betoog, een redactioneel commentaar)

* Activeren
De zender doet niet alleen een beroep op het verstand van de ontvager, maar ook op zijn gevoel. De bedoeling is om de ontvanger actie te laten ondernemen.
(Voorbeelden: Een pamflet, een reclametekst, een bezwaarschrift)

- Het Expressieve doel:
De zender wil de ontvanger deelgenoot maken van zijn gevoelen.
(Voorbeelden: Een gedicht, een liedtekst, een ingezonden brief)

- Het Diverterende doel:
De zender wil de ontvanger vermaken. Het gaat niet zozeer om de feitelijke gegeven informatie, maar om de amusementswaarde ervan.

(Voorbeelden: Een sprookje, een reisverhaal, een detective)

A3. Tekstsoorten
- De Uiteenzetting (Informatief Doel):
De uiteenzetting behoort tot de teksten met een informatief doel. De zender verstrekt de ontvanger gegevens en voegt daar uitleg aan toe. Een uiteenzetting komt vaak tot stand op grond van documentatie: de zender heeft vooraf bronnen geraadpleegd.

- De Beschouwing (Persuasief Doel):
Er bestaat voor het opzetten van een beschouwing geen vast patroon. Vaak vind je deze:
Inleiding = probleemstelling (vraag, kwestie)
Slot = afweging

- Het Betoog (Persuasief Doel):
Een betoof is terug te brengen tot een argumentatiestructuur.

Schema: betoog, patroon 1
* Inleiding met stelling (bewering, meningsuitspraak)
* Kern met: argumenten, tegenargumenten (+ weerlegging)
* Slot met samenvatting

Schema: betoog, patroon 2
* Inleiding met probleemstelling (vraag, kwestie)
*Kern met: argumenten, tegenargumenten (+ weerlegging)
*Slot met conclusie (antwoord op probleemstelling)

Schema: pleidooi

Exordium : Inleiding waarin de luisteraar gunstig wordt gestemd
Narratio : Vertelling van wat er aan de hand is (geweest)
Argumentatio : Argumentren om de luisteraar voor het standpunt te winnen
Refutatio : Weerleggin van tegenargumenten
Peratio : Afronding waarin de luisteraar de hoofdzaken nog een krijgt voorgehouden

A4. Structuur van de boodschap
- De Inleiding:
De zender richt zich direct tot de ontvanger. De zender moet de aandacht van de ontvanger winnen. Vervolgens richt hij de aandacht direct op zijn onderwerp.

* De aandacht trekken (aandacht trekkende titels):
3 Manieren van aandacht trekken:
- De zender viedt de ontvanger de mogelijkheid tot inleving.
- De zender haakt aan bij de actualiteit.
- De zender vertelt een anekdote.

* Het onderwerp aankondigen (onderwerpaanduidende titels):
Wordt vaak terloops ingevuld. Soms wordt de overgang naar de kern versoepeld door het stellen van een vraag aan het eind van de inleiding.


- De Kern:
De zender is meer gericht op zijn onderwerp dan op de ontvanger. Alinea's in de kern hebben onderlinge verbanden. Manieren van ordenen heten: Tekspatronen. Met de keuze voor een bepaald tekstpatroon legt de zender vast wat hij van een onderwerp zal behandel en in welke samenhang hij dat zal doen.

* Typering (vooral voor informatief doel)
De zender geeft een omschrijving van zijn onderwerp en de kenmerken en eigenschappen ervan.

* Ontwikkeling (vooral voor informatief doel)
De zender laat zien hoe zijn onderwerp tot stand is gekomen en welke verandering het onderwerp heeft doorstaan.

* Verklaring (persuasief doel, beschouwing)
De zender laat van zijn onderwerp, meestal een zeker verschijnsel, zien welke oorzaken eraan ten grondslag liggen.

* Probleemoplossing (persuasief doel, beschouwing)
De zender signaleert een bepaalde kwestie en toont aan dat die een probleem vormt.

* Argumentatie (persuasief doel, betoog of activeren)
De zender onderbouwd een bewering met argumenten.

Ondersteunende tekstpatronen:
- Opsomming ( in een typering )
- Vergelijking ( in een verklaring )

- Tegenstelling ( in een argumentatie )
- Voorwaarde ( in een ontwikkeling )
- Beperking ( in een probleemoplossing )

- Het Slot:
De zender richt zich opnieuw tot de ontvanger. Het effect van zijn boodschap moet optimaal zijn.

* Samenvatting (informatief doel)
Hoofdzaken worden op een rijtje gezet.

* Conclusie (persuasief doel)
De zender laat weten tot welke slotsom hij is gekomen, in de hoop dat de ontvanger zijn mening kan delen. De conclusie krijgt soms het karakter van een aansporing.

C4. Structuur van de tekst
- Driedelige structuur:
* Inleiding (richt de schrijver zich tot de lezer)
* Kern (richt de schrijver zich op het onderwerp)
* Slot (richt de schrijver zich tot de lezer)

- Alinea's:
Elke alinea heeft een hoofdgedacht. Soms is de hoofdgedachte letterlijk geformuleerd in een zin, de kernzin. Voorkeurplaatsen voor de kernzin zijn in het begin of het eind van een alinea.

- Tekstverbanden:

Verbanden tussen zinnen, alinea's en tekstdelen zijn expliciet of impliciet.

1. Verbanden tussen zinnen.
* De kat hebben we vandaag weggedaan, want gister heeft ze een vis opgegeten.
Signaalwoord, want, laat zien dat er een verklaring volgt. Expliciet verband.
* De kat hebben we vandaag weggedaan. Gister heeft ze een vis opgegeten.
Zonder signaalwoord laat de schrijver zien dat een verklaring volgt. Impliciet verband.

2. Verbanden tussen alinea's.
3. Verbanden tussen tekstdelen.

Voorbeelden van verbanden: verklarend, gevolgtrekkend, uitwerkend, toelichtend, samenvatten, argumenterend, concluderend, opsommend, tegenstellend, vergelijken en voorwaardelijk. Zie pagina.176 voor het volledige overzicht.

- Signaalwoorden ( zie pagina.177 voor een volledig overzicht )

- Verwijswoorden:
Zelf hebben ze nauwelijks betekenis. Ze nemen de betekenis aan van het woord (de groep woorden, de zin of de groep zinnen) waarnaar ze verwijzen.

* Woordsoorten:

Bijv. persoonlijke voornaamwoorden, wederkerende voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden enz. Zie pagina.180 voor een volledig overzicht.

* Terugverwijzen en vooruitverwijzen:

- Functies van tekstdelen:
De samenhang binnen een tekst kan tot stand komen doordat tekstdelen een bepaalde rol vervullen t.o.v elkaar. Hun samenhang is dan te beschrijven in termen van functief.

Voorbeeld: De eerste alinea ( van een bepaalde tekst ) bevat een concreet - en misschien wel bedacht - geval van het verschijnsel dat de schrijver wil weergeven. De alinea vervult dus t.o.v de rest van de tekst de functie van voorbeeld.

Zie pagina.182/183 voor een belangrijk overzicht!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.