Samenvatting Practicum 48
Kracht:
Heeft een grootte en een richting. Kun je ook aangeven met een pijl.
Eenheid van kracht is: Newton (N).
Soorten krachten:
Zwaartekracht: -Hangt af van de massa. Nl: 100 gram massa geeft 1 Newton zwaartekracht. -Is altijd naar beneden gericht.
Opwaartse kracht: -Wordt veroorzaakt door de omgeving waarin het voorwerp zit/hangt. Bv: blokje in water. Het water is de omgeving. -Is altijd naar boven gericht.
Gewicht:
Gewicht is het verschil tussen de zwaartekracht en de opwaartse kracht.
ofwel
Gewicht = Zwaartekracht - Opwaartse kracht
Gewicht in lucht:
Het gewicht van een voorwerp als het in de lucht hangt. Gewicht in lucht = zwaartekracht
Gewicht in water:
Het gewicht van een voorwerp als het in water hangt.
Massa:
Hoeveelheid materiaal/stof waaruit een voorwerp of portie bestaat.
Eenheid van massa: Gram of Kilo
-Massa kan alleen veranderen door er iets bij te doen of ervan af te halen. -Als de massa verandert, dan verandert ook de zwaartekracht. -Het verband tussen massa en zwaartekracht is rechtevenredig.
Berekening van zwaartekracht als massa bekend is:
Bekend: voorwerp is 2,3 kg.
Zwaartekracht wordt dan:
- 2,3 kg X 10 = 23 N
of
- 2,3 kg = 2300 gram. 2300 : 100 = 23 N
Formules
Gewicht = Zwaartekracht - Opwaartse kracht
kg x 10 = aantal Newton zwaartekracht
gram : 100 = aantal Newton zwaartekracht
Zwaartekracht : 10 = aantal kg massa
Zwaartekracht x 100 = aantal gram massa
Praktikum 49
Stofkenmerk:
Kenmerk of eigenschap waaraan een stof te herkennen is.
Bv: -Dichtheid -Soortelijke warmte -Kan aangetrokken worden door een magneet -Brandbaar
Berekenen van cm3-gewicht
- cm3-gewicht 'in lucht': Gewicht in lucht (v h voorwerp) : volume (v h voorwerp) - cm3-gewicht 'in water': Gewicht in water (v h voorwerp) : volume (v h voorwerp)
Berekenen van dichtheid
Massa (v h voorwerp) : volume (v h voorwerp)
Dichtheid = cm3-massa
Praktikum K 1
Na het maken van K1.1 t / m K1.4 kun je alles samenvatten met de volgende regel:
Het cm3-gewicht v e voorwerp in een vloeistof = (is gelijk aan) het cm3-gewicht v h voorwerp in lucht - (min) het cm3-gewicht van die vloeistof
Bv:
IJzer in spiritus
Dichtheid ijzer 8 g/ml
Dichtheid spiritus 0,85 g/ml
cm3-gewicht ijzer 8:100= 0,08 N/ml
cm3-gewicht spiritus 0,85:100= 0,0085 N/ml
cm3-gewicht ijzer in spiritus: 0,08 - 0,0085 = 0,0715 N/cm3
Als het blok ijzer 1 liter groot is zal het gewicht van het ijzeren blok, hangend in spiritus, 0,0715 x 1000 = 71,5 N zijn.
Verandering van opwaartse kracht
2 manieren
- Door het voorwerp gedeeltelijk in de vloeistof te hangen
Als het voorwerp verder in de vloeistof komt te hangen wordt er meer vloeistof verplaatst. Dus een grotere opwaartse kracht.
- Door een ander soort vloeistof te gebruiken.
Het cm3-gewicht van de vloeistof bepaalt hoe groot de opwaartse kracht wordt per cm3 verplaatste vloeistof.
Wet van Archimedes
De opwaartse kracht = het gewicht van de verplaatste vloeistof.
Gewicht v d verplaatste vloeistof = cm3-gewicht (v d vloeistof) X verplaatste volume (door het voorwerp)
Praktikum K 2
Zinken, drijven en zweven
Hangt af van de dichtheid van het voorwerp en van de vloeistof.
voorwerp > vloeistof ==> zinken
vloeistof > voorwerp ==> drijven
voorwerp = vloeistof ==> zweven
Als een voorwerp zinkt, is
de zwaartekracht groter dan de opwaartse kracht
Als een voorwerp drijft, is
de zwaartekracht even groot als de opwaartse kracht
Als een voorwerp zweeft, is
de zwaartekracht even groot als de opwaartse kracht
Verschil tussen drijven en zweven:
-Tijdens drijven is het voorwerp niet helemaal ondergedompeld. De opwaartse kracht kan nog meer worden als het voorwerp verder in de vloeistof komt te hangen.
-Tijdens zweven is het voorwerp wel helemaal ondergedompeld. De opwaartse kracht kan niet groter worden.
Zwaartekracht en opwaartse kracht:
De opwaartse kracht hangt af van: -het cm3-gewicht van de vloeistof -het volume van het voorwerp (en eventueel hoe ver dit in de vloeistof hangt, bv half in de vloeistof of slechts 10 ml als het voorwerp 50 ml groot is)
Opwaartse kracht = cm3-gewicht (vloeistof) X ondergedompeld volume (voorwerp)
De zwaartekracht hangt af van de massa van het voorwerp. Want: 100 gram massa = 1 N zwaartekracht. Dus is: 10 N zwaartekracht = 1 kg massa.
Bij berekeningen altijd de eenheden gelijk maken. Dus niet cm3-gewicht vermenigvuldigen met liters. Je mag wel cm3 en ml door elkaar gebruiken.
Praktikum k3
Opwaartse kracht in gassen:
Is gelijk aan het gewicht van het verplaatste gas.
Dus:
Gewicht in gas = zwaartekracht (van portie gas) - opwaartse kracht (=gewicht verplaatste gas)
Als in een zak 10 liter gas zit, dan wordt er ook 10 liter omgeving verplaatst. Het gewicht van deze 10 verplaatste liters is gelijk aan de opwaartse kracht. Daarom lijkt een zakje dat gevuld wordt met gas minder zwaar te zijn dan een leeg zakje.
Vacuum betekent: gasloos
Gewicht in vacuum:
Gewicht in vacuum = zwaartekracht (er is geen gasomgeving en dus geen opwaartse kracht).
Let op!!!
Als er in opgave gesproken wordt over een portie vloeistof of een vast voorwerp dan mag je ook zeggen dat de zwaartekracht gelijk is aan het gewicht in lucht. De opwaartse kracht van de lucht op een vast voorwerp of een portie vloeistof is zo klein dat de deze opwaartse kracht mag verwaarlozen.
Gewicht in vacuum op aarde is hetzelfde als zwaartekracht. Omrekenen naar massa doe je door het
aantal N x 100 = gram.
Of
aantal N : 10 = kilogram.
Ballonnen:
2 soorten ballonnen
- Hete lucht ballonnen - Gasballonnen
Hete lucht ballon:
Door het uitzetten van een portie lucht wordt het gewicht van de verplaatste lucht groter dan het gewicht van de lucht in de ballon.
Hierdoor wordt de opwaartse kracht groter dan de
zwaartekracht van de ballon zelf.
Gasballon:
Het gas in de ballon heeft een kleiner gewicht dan het gewicht van de verplaatste lucht. Dus is ook hier de opwaartse kracht groter dan de zwaartekracht.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
omg ga je sirieus alle woorden tellen die je hebt gebruikt??
11 jaar geleden
Antwoorden