Hoofdstuk 1 Paragraaf 1 t/m 5

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 495 woorden
  • 12 oktober 2014
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
8 keer beoordeeld

H1.1
Krachten kunnen  veroorzaken:

-Vervorming:

-Elastisch (tijdelijk)

-plastisch (blijvend)

-Beweging (snelheidsverandering).

2 situaties waarin wel krachten zijn, die je niet meteen merkt:

    -Als een voorwerp stil hangt.

    -Bij een constante snelheid.

Er zijn verschillende soorten krachten:

    -Veerkracht Fv: als elastische voorwerpen worden vervormd.

    -Spierkracht Fsp: kracht die je uitoefent met je spieren.

    -Zwaartekracht Fz: de kracht die de aarde op elk voorwerp uitoefent.

-Op aarde: Fz=massa x  9,81

De eenheid van kracht is Newton (N). Om 100gram op te tillen = 1N

Krachten teken je met een vector. Deze regels gelden:

-De richting van de vector is de richting van de kracht.

-De plek waar de vector begint, waar de kracht wordt uitgeoefend, heet het aangrijpingspunt.

-De lengte van de vector geeft de grootte van de kracht aan. Je gebruikt hiervoor een krachtenschaal.

-Alle krachten die op een voorwerp werken noem je samen de resultante Fr. Dit kan je bepalen door de kop-staart methode.

H1.2

Voorwerpen oefenen krachten op elkaar uit. Deze zijn groter als de massa’s van de voorwerpen groter zijn of de voorwerpen dichter bij elkaar zijn. Dit is  -gelukkig-  onmerkbaar.

Gewicht is een kracht die kracht uitoefent op de ondergrond of aan een touw. Massa is hoe zwaar iets is. Gewicht in rust en massa zijn gelijk.

Tijdens een val ben je gewichtloos.

Als het zwaartepunt boven het steunvlak ligt is een voorwerp in evenwicht. Je kan de stabiliteit van een voorwerp vergroten door:

-het steunvlak groter te maken.

-het zwaartepunt lager te maken (door meer massa aan de onderkant aan te brengen bvb).

H1.3

Krachten meet je met een krachtenmeter.

Ijken is het aanbrengen van de juiste krachtenschaal.

Een veer rekt uit als er een kracht aan werkt. De uitrekking is recht evenredig. Als de kracht n keer zo groot is wordt de uitrekking ook n keer zo groot.

De veerconstante (C) geeft aan hoeveel N er nodig is voor 1cm of 1m uitrekking. (de stugheid)

C= kracht / uitrekking

C= F / u

-Als je n identieke veren naast elkaar hangt wordt de C n keer zo groot.

-Als je n identieke veren in serie hangt wordt de C n keer zo klein.

H1.4

Er is evenwicht als geldt:

-Kracht x arm (linksom) = kracht x arm (rechtsom)

-F x d (linksom) = F x  d (rechtsom)

 

Product F x  d wordt ook wel moment M genoemd.

Er is evenwicht als de momentenwet geld:

-De som van alle momenten linksom is even groot is als de som van alle momenten rechtsom.

H1.5

Druk= kracht/oppervlakte

P= F/A (F in N, A in m2, P in N/m2)

N/m2 wordt aangeduid in Pascal (Pa).

Het contactoppervlak is het gebied waarover je de druk verdeeld. Hoe groter het contactoppervlak, hoe kleiner de druk.

De maximale druk die een voorwerp aankan heet de druksterkte.

De maximale kracht die een voorwerp aankan als eraan wordt getrokken heet de treksterkte.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.