Hoofdstuk 1

Beoordeling 8.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1114 woorden
  • 5 november 2014
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 8.4
8 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Kwantitatieve waarneming: waarnemen zonder te meten bijvoorbeeld: zien dat niet iedereen in de klas even lang is.

Kwalitatieve waarneming: waarnemen met meetlint bijvoorbeeld: iemand zn lengte met een meetlint opmeten.

Grootheid:en eigenschap die je kunt meten bijvoorbeeld: lengte, tijd, temperatuur, snelheid en kracht.

Eenheid: de maat waarmee je de te meten grootheid vergelijkt bijvoorbeeld bij lengte hoort m.

Grootheid = getal x eenheid

Er zijn afspraken gemaakt bij welke grootheid je welke eenheid zet. Deze afspraken staan in het internationale eenhedenstelsel.(SI)

Er zijn negen basisgrootheden met bijbehorende grondeenheden.

Basisgrootheid

Symbool

Grondeenheid

symbool

Lengte

l

Meter

m

Massa

m

Kilogram

kg

Tijd

t

Seconde

s

Stroomsterkte

I

Ampère

A

Temperatuur

T

Kelvin

K

Lichtsterkte

I

Candela

cd

Hoeveelheid stof

n

Mol

mol

Vlakke hoek

α

Radiaal

rad

Ruimtehoek

 Ω

Sterradiaal

sr

Grootheden die geen basisgrootheden zijn, noem je afgeleide grootheden.

De eenheid hierbij hoort heet de afgeleide eenheid. En die kun je wel uitdrukken in de grondeenheden.

Afgeleide grootheid

Symbool

Afgeleide eenheid

symbool

Oppervlakte

A

Vierkante meter

Dichtheid

ρ

Kilogram per kubieke meter

kg/m3

Snelheid

v

Meter per seconde

m/s

De wetenschappelijke notatie is een getal voor de komma.

Bijvoorbeeld:

8321 = 8,32 x 103

0,089 = 8,9 x 10-3

1,86 x 103 = 1,86 x 1000 = 1860

de orde van grootte:

dan ga je het afronden, dus dan heb je bijvoorbeeld:

9,4 x 10-6 A = 101 x 1012 = 1013

maar als 9,4 nou 94 was geweest was het:

102 x 1012 = 1014

Rekenen met machten van 10:

1: 10p = 10-p

10p x 10q = 10 p+q

10p : 10q  = 10p-q

(10p)q = 10pxq                                                                                                                                                                                             

in plaats van machten van 10 kun je ook voorvoegsels en vermenigvuldigingsfactoren gebruiken.

Bijvoorbeeld bij 103 hoort kilo. Zie binas tabel 2

De regenregels van de machten van 10 gelden ook bij machten van eenheden. Vul voor de 10 bijvoorbeeld maar de m van meter in.

Je kunt de eenheid van ook schrijven door haken om de grootheid te zetten. Bijvoorbeeld: de eenheid van massa is kilogram à [m] = kg

Eenheid van g cm-3 omrekenen naar kg m-3.

2,5 g cm-3 = 2,5 g : 1 cm3 = 0,0025 kg : 0,000001 m3 = 2500 kg : m3

= 2,5 x 10 3 kg : m3

Als je een grootheid meet, weet je nooit zeker of de meting precies de waarde van de grootheid weergeeft: je spreekt van meetonzekerheid

Als je een schatting tussen twee streepjes ofzo maakt dan kun je een toevallige fout maken.

Als je het antwoord al weet en je gaat het nameten en het is fout is het een systematische fout.

Als je het gewoon verkeerd afleest is het een afleesfout.

Significante cijfers: het aantal cijfers van een  getal die een maat voor de nauwkeurigheid is.

Bijvoorbeeld:

673 heeft 3 significante

6,98 heeft er ook 3

12478 heeft er 5

0,002 heeft er 1

oppervlakte van een cirkel: a = pi x r2

het volume van een bol: V = 4:3 pi x r3

dichtheid: p = m:v

omtrek van een cirkel: o = 2 pi x r

standaardvorm van een tabel aantal eisen:

  1. de meetwaarden van een grootheid staan in kolommen
  2. in de eerste kolom zet je de meetwaarden van de grootheid die jij verandert. Deze waarden staan in logische volgorde, bijvoorbeeld oplopend
  3. de bovenste rij van de tabel heet de kop van de tabel. In de kop staan boven elke kolom de grootheid en de eenheid waarin de meetwaarde is uitgedrukt.
  4. In een kolom staat altijd hetzelfde aantal cijfers achter de komma. Nullen mag je niet weglaten.

Standaardvorm van een diagram aantal eisen:

  1. de assen staan loodrecht op elkaar
  2. langs de horizontale as staat de grootheid die je verandert
  3. langs de verticale as staat de grootheid die je meet
  4. bij de assen staat bij een pijltje de grootheid die is uitgezet. De eenheid staat er tussen haakjes achter
  5. langs elke as breng je een schaalverdeling aan. De schaalverdeling begint in de meeste gevallen bij nul. De schaalverdeling kies je zodanig dat de grafieklijn het hele diagram vult. Begint een schaalverdeling niet bij nul dan geef je de asonderbreking aan.
  6. Om ervoor te zorgen dat je punten op de grafieklijn gemakkelijk kunt aflezen kies je per schaaldeel voor stapjes van 1,2,4 of 5, eventueel vermenigvuldigd met een macht van tien.
  7. Elk getallenpaar in de tabel geef je in het diagram weer als een meetpunt. Zorg ervoor dat het meetpunt zichtbaar blijft als je  de lijn erdoorheen tekent.
  8. Je tekent een vloeiende lijn. Het kan zijn door toevallige fouten in een meting dat niet alle punten op de grafieklijn liggen. Zorg er dan voor dat er evenveel punten boven de grafieklijn liggen als eronder.

Interpoleren: een tussenliggende waarde bepalen door aflezen.

Extrapoleren: de lijn verlengen om het af te lezen.

Lineair verband: y = a keer x + b

Recht evenredig verband: y = x

Kwadratisch evenredig verband: y = a keer x2

Omgekeerd evenredig verband:  y = a keer 1:x

Omgekeerd kwadratisch evenredig verband: y = a keer 1:x2

Wortelverband: y = a keer wortel van x.

Van een kromme naar een rechte lijn:

Kwadratisch evenredig verband:

X-waarde 2 x zo groot

Y waarde 4 x zo groot

Y = ax2

xà x2

Diagram:

Omgekeerd evenredig verband:

X waarde 2 x zo groot

Y waarde 2 x zo klein

Y = a : x

X à 1 : x

Omgekeerd kwadratisch evenredig verband:

X waarde 2 x zo groot

Y waarde 4 x zo klein

Y = a : x2

X à 1 : x2

Wortelverband:

X waarde 4 x zo groot

Y waarde 2 x zo groot

Y = a [wortel x]

X à [wortel x]

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.