Hoofdstuk 1.
1.3: Tabellen en diagrammen.
Tabel:
In de tabel komen de meet resultaten daarom heeft een tabel meestal 2 kolommen.
In de 1e kolom zet je de onafhankelijke grootheid, en daar zet je de bijbehorende eenheid achter.(bv F(N))
In de 2e kolom zet je de afhankelijke grootheid, en daar zet je de bijbehorende eenheid ook achter (bv D(cm))
Het komt soms voor dat er gelijktijdig ook nog een 3e grootheid af leest. Je gebruikt dan natuurlijk een 3e kolom.
Soms is het van belang een grootheid te vermelden die tijdens het uitvoeren van het onderzoek niet verandert. Je zet deze dan naast of boven de tabel (bv Lengte = 20cm).
Diagram:
Een diagram moet de meetresultaten zo nauwkeurig mogelijk weergeven. Daarom teken je een diagram op ruitjes- of millimeter papier.
Het meot duidelijk zijn welke grootheden in het diagram tegen elkaar zijn uitgezet. Daarom schrijf je bij elke as van het diagram de grootheid én de eenheid. Hierbij zet je de onafhankelijke grootheid langs de horizontale as, en de afhankelijke dus langs de verticale as.
Teken het diagram niet te klein, dan kun je de belangrijke delen nog zien.
Kies ook de schaalverdeling eenvouding (dus 1cm = 1N en niet 1cm = 3,321341 N)
Een meetpunt wordt in een diagram duidelijk aangegeven met een kruisje een bolletje of een vierkantje.
Het verband van de meetpunten wordt aangeven met een rechte of een kromme lijn, die zich het beste bij de punten aansluit. (als er een punt buiten de lijn valt is dat niet erg.)
Verwijs in je verslag ook de naam (dus bv een (d,F)-diagram).
Als je een beperkt meetgebied hebt, kun je gebruik maken van een scheurlijn
1.4: Meetonzekerheid.
Bv: 0,4 x 0.04= 0,016 maar het kleinste getal heeft 1 significante cijfer, dus word 0,016=> 2x10-2 .
Regel: Het aantal significante cijfers wordt bepaald door het getal met de minste significante cijfers. De 0 voor de komma telt niet mee.
Hoofdstuk 2.
2.2: Stroomkring.
Spanningsbron: Zorgt ervoor dat door de stroomkring een elektrische spanning loopt.
Snoer: Bestaat uit een geleider: een stof die de elektrische stroom makkelijk doorlaat. (bv. Koper) en om de geleider zit een isolator: een stof die de elektrische stroom niet makkelijk of niet geleid.
Apparaat: Het apparaat in een stroomkring kan van alles zijn: een gloeilamp, een elektromotor etc.
Stroomkring van een fiets:
|-----------| |----------|
| |
|----------Ä----------|
| |
|----------Ä----------| Hierbij word ook het frame gebruikt voor de geleiding.
2.3: Spanning, stroomsterkte en weerstand.
Spanningsmeter en stroom meter: Een spanning meter (ook wel voltmeter) wordt altijd parallel geschakeld. En een Ampère meter word altijd in serie geschakeld.
|-----------| |----------|
| A|
|----------Ä----------|
| |
|----V----|
Formule: U=I x R
U= De spanning (in V)
I= De Stroomsterkte (in A)
R= De Weerstand (in W)
Hoe groter de R hoe kleiner de I
2.4: Serie Schakeling.
In een Serie schakeling is de I overal gelijk, en de U kun je bij elkaar optellen (Utotaal = U1 + U2)
De spanning verdeling = U1/U2=R1/R2, bij een grootte weerstand is er dus een grote spanning.
De vervanging weerstand kun je berekenen door Rv =R1+R2+..+..etc.
2.5: Parallel schakeling.
In een Parallel schakeling is de U overal gelijk, en de I kun je bij elkaar optellen (Itotaal = I1 + I2)
De spanning verdeling = I1xR1=I2xR2, bij een grootte weerstand is er dus een kleine Stroomsterkte.
De vervanging weerstand kun je berekenen door 1/Rv =1/R1+1/R2+1/..+1/..etc. Je moet dan dus ook nog de 1/ weghalen, dit kan op je rekenmachine door de x-1 toets te gebruiken.
2.6: Elektrische energie.
Elektrisch vermogen kun je uitrekenen door Pe= Ee/t oft. P=E/t
P=Elektrisch vermogen. (in J/s of W)
E=De elektrische energie (in J)
t=De Tijd (in s)
Als bij deze formule de tijd in uur word genomen en de P in Kilowatt, dan is de e in Kwh.
Dit kan ook worden berekend dmv de formule: P=UxI
P=Elektrisch vermogen. (in J/s of W).
U=De spanning over het apparaat. (in V)
I= De Stroomsterkte over het apparaat. (in A)
Of dmv. De formule: P=I2xR
P=Elektrisch vermogen. (in J/s of W).
I= De Stroomsterkte over het apparaat. (in A)
R= De Weerstand van het apparaat. (in W)
----------------------
1 kWh = 3.6x106
----------------------
Energie verlies: Door de kabel van een apparaat gaat er energie verloren, in de vorm van warmte. Deze kun je berekenen met de formule: Q=Ee=Pe x t=UxIxt=I2xRxt.
2.7: Weerstanden.
Voorbeelden van weerstanden zijn:
PTC (hoe hoger de Temperatuur, des te hoger de weerstand)
NTC (hoe hoger de temperatuur, des te lager de weerstand)
LDR (hoe hoger de lichtsterkte, des te lager de weerstand)
Soortelijke weerstand:
R=r x L/A => RxA=PxL
R= De Weerstand. (in W)
r=De soortelijke Weerstand. (in Wm)
L=De lengte. (in m)
A=De dwarsdoorsnedenoppervlak van de draad (in m2)
De A in deze formule kan berekend worden dmv. De formule A=¼ x Õ x d2.
Hoofdstuk 3.
3.2: Terugkaatsing.
= : Evenwijdig
< : Divergent
> : Convergent
Als een lichtbundel op een oppervlak intreed, treed er terugkaatsing optreden. Deze kan spiegelend of diffuus zijn.
bij spiegelende terugkaatsing geld i=t. (beide in °)
Als we kleuren zien, komt dat ook omdat er maar een bepaalde kleur licht word weerkaatst.
3.3: Breking.
Bij breking van lucht naar bv. Glas geld de formule: Sin i/Sin r = n
i = Hoek van inval (in °)
r = hoek van breking (in °)
n = Brekingsindex (geen eenheid).
Vanuit glas naar lucht geld de formule Sin i/ Sin r = 1/n.
Spectrum= rood-oranje-geel-groen-blauw-paars. (ontstaat bij kleurschifting door waterdruppels of door een prisma.)
3.4: Breking en totale terugkaatsing.
Totale terugkaatsing:
Als iets totaal terugkaatst, geld de formule: sin g = 1/n
g = Grenshoek (in °)
n = Brekingsindex (geen eenheid)
Bij i=g is r = 90°
3.7: Beelden berekenen.
Lensformule 1/v +1/b = 1/f .
v = Voorwerpsafstand .
b = Beeldafstand.
f = Brandpuntsafstand
Voor de vergroting geld: N= Lb/Lv
N = vergroting.
Lb = Grootte van het beeld
Lv = Grootte van het voorwerp
Of:
N= b/v
N = vergroting.
b = Grootte van het beeld
v = Grootte van het voorwerp
Als N< 1 dan is het een lineaire verkleining.
Als N> 1 dan is het een lineaire vergroting
REACTIES
1 seconde geleden