Natuurkunde H1
§1
• Kwalitatieve waarneming : waarneming zonder te meten
• Kwantitatieve waarneming : waarneming door te meten
• Grootheid : eigenschap (lengte, temperatuur, snelheid)
• Bij elke meting hoort een grootheid die je uitdrukt in een getal en een eenheid (meter, sec)
• Afspraken die je maakt voor het noteren in internationale eenhedenstelsel, Système International d’Unités (SI)
-> In Binas tabel 3A
• Grootheden die geen basisgrootheden zijn, noem je afgeleide grootheden, eenheid hiervan is afgeleide eenheid (Binas tabel 4)
§2
• 103 : 3 is exponent van 10
• Bijvoorbeeld : 0,051 -> 5,1 x 0,01 -> 5,1 x 10-2
• Als het niet nodig of niet mogelijk is om in wetenschappelijk notatie te noteren, gebruik je orde van grootte : geef je aan in macht van 10
• Rekenen van machten :
» 2/102 = 2 x 10-2
» 20/5 x 102 = 4 x 102
» (1,6 x 102) x (4 x 103) = 6,4 x 102+3
• In plaats van machten van 10 kun je ook voorvoegsels of vermenigvuldigingsfactoren gebruiken (Binas tabel 2) §3
• Rekenregels bij machten gelden ook bij machten van eenheden
• Afkorting voor ‘de eenheid van’ : je gebruikt vierkante haken rond de grootheid
» [m] = kg
• Om eenheid om te rekenen, moet je ze op elkaar afstemmen §4
• Als je een grootheid meet, weet je nooit zeker of het precies is : meetonzekerheid
-> onderverdelen in toevallige en systematische fouten
• Een schatting die soms te hoog of te laag is is een toevallige fout
• Als de meter bijvoorbeeld niet bij 0 begint, heb je een systematische fout
• Als je niet goed leest, heb je een afleesfout
• Als je twijfelt tussen 0,1 -> noteer je 4,83 ± 0,01
• Aantal cijfers van een getal : significante cijfers
• Bij x en / wint het getal met kleinste aantal significante cijfers
• Bij + en - wint het getal met het kleinste aantal cijfers achter de komma
• Bij 0 = 2𝜋r is 2 de telwaarde en pi is de constante §5
• Standaard vorm van een tabel :
» Meetwaarden van grootheden in kolommen
» In 1e kolom zet je getallen die jij verandert in logische volgorde
» Bovenste rij heet kop van de tabel
» In kolom staan hetzelfde aantal cijfers achter de komma, ook de 0
• Eerst genoemde grootheid (bijv (m,V)-diagram) op verticale as
• Standaard vorm van een diagram
» Langs horizontale as staat grootheid die je verandert
» Bij assen staat een pijltje bij grootheid die is uitgezet en eenheid erachter
» Door toevallige fouten liggen niet alle punten op de grafieklijn -> evenveel punten onder en boven
• Het bepalen van een tussenliggende waarde noem je interpoleren
• Als je de grafieklijn moet verlengen om een buitenliggende getal af te lezen : extrapoleren
• Bij een rechte lijn : lineair verband (y = a · x + b)
» Constante a is de richtingscoëffiënt
» Als lijn niet door oorsprong gaat, is dat de massa van meetglas (b)
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere eenheid n keer zo groot wordt: recht evenredig verband (y = a · x)
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere eenheid n2 zo groot wordt: kwadratisch evenredig verband (y = a · x2)
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere n keer zo klein: omgekeerd evenredig verband (y = a · (1/x))
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere n2 zo klein: omgekeerd kwadratisch evenredig verband (y = a · (1/x2)) §6
• Als je een grootheid n2 zo groot maakt en de andere wordt n x zo groot : wortelverband
» y = a · √x
• Rechte Lijn methode :
1. Bepaal verband tussen 2 grootheden
2. Vergelijk gevonden verband met formule voor een rechte lijn
3. Vul tabel aan met een nieuwe kolom met nieuwe x-waarden
4. Zet nieuwe x-waarden uit tegen oorspronkelijke t-waarden
• Kwalitatieve waarneming : waarneming zonder te meten
• Kwantitatieve waarneming : waarneming door te meten
• Grootheid : eigenschap (lengte, temperatuur, snelheid)
• Bij elke meting hoort een grootheid die je uitdrukt in een getal en een eenheid (meter, sec)
• Afspraken die je maakt voor het noteren in internationale eenhedenstelsel, Système International d’Unités (SI)
-> In Binas tabel 3A
• 103 : 3 is exponent van 10
• Bijvoorbeeld : 0,051 -> 5,1 x 0,01 -> 5,1 x 10-2
• Als het niet nodig of niet mogelijk is om in wetenschappelijk notatie te noteren, gebruik je orde van grootte : geef je aan in macht van 10
• Rekenen van machten :
» 2/102 = 2 x 10-2
» 20/5 x 102 = 4 x 102
» (1,6 x 102) x (4 x 103) = 6,4 x 102+3
• In plaats van machten van 10 kun je ook voorvoegsels of vermenigvuldigingsfactoren gebruiken (Binas tabel 2) §3
• Rekenregels bij machten gelden ook bij machten van eenheden
• Afkorting voor ‘de eenheid van’ : je gebruikt vierkante haken rond de grootheid
» [m] = kg
• Om eenheid om te rekenen, moet je ze op elkaar afstemmen §4
• Als je een grootheid meet, weet je nooit zeker of het precies is : meetonzekerheid
• Een schatting die soms te hoog of te laag is is een toevallige fout
• Als de meter bijvoorbeeld niet bij 0 begint, heb je een systematische fout
• Als je niet goed leest, heb je een afleesfout
• Als je twijfelt tussen 0,1 -> noteer je 4,83 ± 0,01
• Aantal cijfers van een getal : significante cijfers
• Bij x en / wint het getal met kleinste aantal significante cijfers
• Bij + en - wint het getal met het kleinste aantal cijfers achter de komma
• Bij 0 = 2𝜋r is 2 de telwaarde en pi is de constante §5
• Standaard vorm van een tabel :
» Meetwaarden van grootheden in kolommen
» In 1e kolom zet je getallen die jij verandert in logische volgorde
» In kolom staan hetzelfde aantal cijfers achter de komma, ook de 0
• Eerst genoemde grootheid (bijv (m,V)-diagram) op verticale as
• Standaard vorm van een diagram
» Langs horizontale as staat grootheid die je verandert
» Bij assen staat een pijltje bij grootheid die is uitgezet en eenheid erachter
» Door toevallige fouten liggen niet alle punten op de grafieklijn -> evenveel punten onder en boven
• Het bepalen van een tussenliggende waarde noem je interpoleren
• Als je de grafieklijn moet verlengen om een buitenliggende getal af te lezen : extrapoleren
• Bij een rechte lijn : lineair verband (y = a · x + b)
» Als lijn niet door oorsprong gaat, is dat de massa van meetglas (b)
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere eenheid n keer zo groot wordt: recht evenredig verband (y = a · x)
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere eenheid n2 zo groot wordt: kwadratisch evenredig verband (y = a · x2)
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere n keer zo klein: omgekeerd evenredig verband (y = a · (1/x))
• Als ene eenheid n keer zo groot is en andere n2 zo klein: omgekeerd kwadratisch evenredig verband (y = a · (1/x2)) §6
• Als je een grootheid n2 zo groot maakt en de andere wordt n x zo groot : wortelverband
» y = a · √x
• Rechte Lijn methode :
1. Bepaal verband tussen 2 grootheden
2. Vergelijk gevonden verband met formule voor een rechte lijn
4. Zet nieuwe x-waarden uit tegen oorspronkelijke t-waarden
REACTIES
1 seconde geleden