Hoofdstuk 7: licht

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 768 woorden
  • 15 juni 2014
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
24 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Paragraaf 1.

Voorwerpen die licht uitzenden noem je lichtbronnen. Het licht dat in je oog valt, zorg ervoor dat je het voorwerp ziet.  Een kleurenband bijv. als in de regenboog heet een spectrum. Een spectrum ontstaat als het licht uiteenvalt in de kleuren waaruit het licht is samengesteld (rood, oranje, geel, groen, blauw, violet). De volgorde van de kleuren is altijd hetzelfde, maar of elke kleur voorkomt hangt van de lichtbron af.

Het menselijke oog is nog niet geschikt om straling weer te nemen. Infrarode straling kun je niet zien maar wel voelen als warmte. Je hebt ook ultraviolette straling (uv). Dit zorgt ervoor dat je bruin wordt in e zon maar van teveel verbrand je of kan je huidkanker krijgen. Sommige stoffen hebben eigenschap blauw licht terug te kaatsen al er uv op valt. dit heet fluorescentie.

Een gekleurd voorwerp weerkaatst alleen licht van de eigen kleur terug. het absorbeert andere kleuren.

Paragraaf 2.

diffuse terugkaatsing -> terugkaatsen van licht in allerlei richtingen. Gladde oppervlakken zoals een ruit, waterplas of spiegel vertonen spiegelende terugkaatsing.

Een lichtstraal die op een vlakke spiegel komt wordt onder dezelfde hoek teruggekaatst als waarmee hij op de spiegel valt. Om met holle en bolle hoeken te werken teken je een normaal -> loodlijn op de spiegel waar de lichtstraal op de spiegel terugkomt. De teruggekaatste lichtstraal maakt dezelfde hoe met normaal. Hoek van inval is gelijk aan hoek van terugkaatsing. 

spiegelbeeld staat even ver als het voorwerp van de spiegel. En op loodrechte afstand.

Reflector is met spiegels onder een rechte hoek. Hij weerkaatst

het licht altijd waar het vandaan is gekomen. Die manier van terugkaatsing heet retroflectie.

Paragraaf 3.

Camera obscura -> Donkere kamer die schilders gebruikten om perspectief te tekenen. licht valt door een klein gaatje in donkere kamer waardoor de lichtstralen elkaar kruizen en het beeld op de kop staat. Beeld is niet zo scherp maar wel als je een lens in het gat zet.

bolle lenzen -> positieve lenzen

holle lenzen -> negatieve lenzen.

Punt waar de lichtstralen bij elkaar komen heet het brandpunt (F)

Afstand van de lens tot het brandpunt heet het brandpuntafstand (f)

Hoe kleiner de brandpuntafstand, hoe sterker het licht dat door de les wordt gebroken.

Als je door bolle lens naar buiten kijkt zie je beeld op de kop. De voorwerpsafstand (v) = de afstand van het voorwerp tot de lens. Afstand van het scherm tot de lens is het beeldafstand (b). als v kleiner wordt, wordt b groter.

Bij een bolle lens gaan de lichtstralen door het middenas van de lens rechtdoor, de anderen worden gebroken. De grootte van het voorwerp is V en de grootte van het beeld

N is de vergroting.

Paragraaf 4.

Als je een voorwerp op 1 meter van de lamp afzet is de oppervlakte van een schaduw op een scherm dat 2 meter van de lamp staat (22) en van 3 meter (32)

Waar geen licht van de lamp kan komen en helemaal schaduw is het kernschaduw. De grijze licht eromheen die naar de buitenkant lichter wordt heet bijschaduw. zie bron 3.

Als de aarde tussen de zon en de maan zit krijg je maansverduistering

als de maan tussen de zon en de aarde zit krijg je zonsverduistering. bij een zonsverduistering  valt de schaduw van de maan op de aarde.

Paragraaf 7.5

Er zijn 2 soorten zintuigcellen: staafjes en kegeltjes. Met de staafjes neem je de helderheid van licht waar en met de kegeltjes neem je kleuren waar. Als je het beeld op het netvlies krijgt, staat het beeld op de kop. In je hersenen wordt het verwerkt tot een mooi scherp beeld dat weer rechtop staat.

als je alleen dichtbij scherp ziet ben je bijziend, dan moet je een bril met holle lenzen nemen.

als je alleen in de verte scherp kunt zien ben je verziend je hebt dan een bril met bolle lenzen nodig.

Als je een voorwerp dicht bij de bolle lens zet moet het scherm verder weg gezet worden om het beeld scherp te houden. Om bij een andere voorwerpsafstand toch scherp te zien verandert de oog de sterkte van de ooglens, dat heet accommoderen. Het punt waar je nog scherp kan zien ligt zo'n 15 cm van je oog. Dat punt heet het nabijheidpunt.  dioptrie(dpt)  is de eenheid van lenssterkte (S)

Als je een bril nodig hebt of lenzen en die niet wilt dragen kun je ook je ogen laten lazeren, daarbij verandert de bolling van je hoornvlies. Bij ooglaseren worden er met een laser pulsjes laserlicht op je oog gestuurd in een precies patroon. bij iedere laserpuls verdampt een klein beetje hoornvlies. 

REACTIES

A.

A.

Dit was mijn samenvatting van Nst.

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.