Samenvatting nask H6.
Natuur- en scheikunde overal 2 vwo.
Stofeigenschap = waaraan je een materiaal kunt herkennen (bijv. kleur, geur, smaak).
Diffuus = licht in alle richtingen weerkaatst (onregelmatig).
Diffusie = hetzelfde, maar dan met twee vloeistoffen.
Molecuul = de kleinste hoeveelheid van een bepaalde stof.
Zuivere stof = een stof die bestaat uit één soort moleculen.
Mengsel = een stof die uit meer molecuulsoorten bestaat.
Veronderstelling 1 = elke stof heeft zijn eigen soort moleculen.
Veronderstelling 2 = de moleculen van een stof bewegen.
Veronderstelling 3 = er zit ruimte tussen de moleculen.
Veronderstelling 4 = in vaste stoffen bewegen de moleculen heen en weer rondom een vaste plaats.
Veronderstelling 5 = moleculen bewegen gemiddeld sneller naarmate de temperatuur hoger is.
Veronderstelling 6 = moleculen trekken elkaar aan.
Molecuulmodel of molecuultheorie = alle eigenschappen en veronderstellingen bij elkaar.
Cohesie = de aantrekking tussen moleculen van dezelfde soort.
Capillairen = heel dunne buisjes of kanaaltjes in papier.
Capillaire werking = het omhoog gaan van water in capillairen.
Meniscus = het oppervlak van vloeistoffen.
Fasen = vast, vloeibaar en gas.
Smelten = van vast naar vloeibaar.
Stollen = van vloeibaar naar vast.
Verdampen = van vloeibaar naar gas.
Condenseren = van gas naar vloeibaar.
Sublimeren = van vast naar gas.
Rijpen = van gas naar vast.
Smeltpunt of stolpunt = de faseovergang van vast naar vloeibaar en omgekeerd bij een zuivere stof.
Het vindt plaats bij één bepaalde temperatuur.
Het vindt plaats bij een (licht) veranderende temperatuur.
Kookpunt of kooktraject = hetzelfde als een smeltpunt of smelttraject, maar dan met de
faseovergang van vloeibaar naar gas en omgekeerd.
Massa = het gewicht van een stof.
Volume = de ruimte die een stof inneemt (bij vaste stoffen het kleinst, bij gassen het grootst).
Onderdompelmethode = een voorwerp in een maatcilinder met een vloeistof leggen, en dan kijken
wat het verschil is.
Dichtheid = massa van een stof van precies één kubieke centimeter. Het teken is de ρ (rho).
Je berekent de dichtheid met: dichtheid = massa / volume of ρ = m / V.
Dichtheid van voorwerp even groot dan water = het voorwerp zweeft.
Dichtheid van voorwerp kleiner dan water = het voorwerp drijft.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
goede samenvatting!
13 jaar geleden
AntwoordenB.
B.
Super goede samenvatting!!!
Thank you <3
12 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Dankje dit heb ik overgenomen voor een versslag !
11 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Dat is niet de bedoeling he zemmel
11 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
thanks heb een 10 als cijfer :)
11 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
goed gedaan helpt enorm voor mijn toetsweek!!
9 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Hartelijk dank!, goed samenvatting!
8 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Nice
7 jaar geleden
Antwoorden