Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Nask H 2

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 773 woorden
  • 30 oktober 2021
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
De ultieme examengids voor mensen die echt niet willen slagen

Eindexamens. Die periode waar je al tijden naar uitkijkt (not) en waar je je super goed op hebt voorbereid (ook not). Geen paniek: wij hebben de ultieme survivalgids voor je samengesteld. Met deze tips ga je het (waarschijnlijk niet) redden. Maar ze zijn wel leuk. 

Bekijk de tips

Stofeigenschappen

Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen, noem je stofeigenschappen. Je kunt ze gebruiken om stoffen van elkaar te onderscheiden. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:

  • geur: alcohol heeft een andere geur dan benzine.
  • kleur: koper is rood-oranje, goud is geel, lood is grijs.
  • smaak: suiker smaakt zoet, keukenzout smaakt zout.
  • brandbaarheid: benzine is brandbaar, water niet.

Stoffen en veiligheid

  • als je de stof inademt (bijvoorbeeld benzinedamp);
  • als je de stof inslikt (bijvoorbeeld spiritus);
  • als je de stof op je huid, in je ogen of op je kleren krijgt (bijvoorbeeld bleekmiddel);
  • als je met vuur bij de stof komt (bijvoorbeeld alcohol);
  • als je de stof met een andere stof mengt (bijvoorbeeld toiletreiniger gemengd met urine).
     
corrosief:

kan materialen, ogen en huid ernstig aantasten

explosief:

kan door een vonk of schok ontploffen

ontvlambaar:

kan heel gemakkelijk in brand vliegen

     
oxiderend:

kan brandbare stoffen heviger laten branden

giftig:

kan je ernstig ziek maken / dodelijk zijn

schadelijk/irriterend:

is schadelijk, kan ogen en huid irriteren

Mengsels en zuivere stoffen

Bij nask zit er in zuiver water dus alleen maar de stof water en niets anders. Als er een andere stof is toegevoegd, is het een mengsel. Een mengsel bevat dus altijd twee of meer stoffen.

Stoffen die geen mengsels zijn, worden zuivere stoffen genoemd. 

Oplossingen

Als je een vaste stof mengt met een vloeistof en die vloeistof wordt na flink roeren niet troebel, dan heb je een oplossing gemaakt. De vloeistof is dan het oplosmiddel. De stof die in het oplosmiddel zit, wordt de opgeloste stof genoemd. Er kunnen ook meerdere stoffen zijn opgelost.

Stoffen bestaan uit kleine deeltjes die moleculen worden genoemd. Als een vaste stof zoals suiker oplost, verspreiden de moleculen van die stof zich tussen de moleculen van het oplosmiddel. Na een tijdje is de vaste stof volledig opgelost. De moleculen van de opgeloste stof worden dan aan alle kanten omringd door moleculen van het oplosmiddel.

Suspensies

Oplossingen zijn helder en blijven altijd gemengd. Als je een suikeroplossing een jaar lang afgesloten laat staan, dan is deze nog net zo helder als op de dag dat je de oplossing maakte.

Als een mengsel troebel (ondoorzichtig) wordt en na verloop van tijd ontmengt, kan het geen oplossing zijn.

Een voorbeeld hiervan is verf. Als je een pot met verf een tijd laat staan, is de vloeistof in de pot onderin veel dikker dan bovenin. Dat komt omdat verf een mengsel is van twee vloeistoffen (bindmiddel en verdunner) waarin verfdeeltjes zitten. Die verfdeeltjes (het pigment) bepalen de kleur. Als je een pot lange tijd laat staan, zakken de verfdeeltjes naar de bodem. Verf is dus geen oplossing. Verf is een voorbeeld van een suspensie: een vloeistof waarin een fijn verdeelde vaste stof zweeft. Je moet verf daarom altijd eerst goed roeren voordat je gaat verven.

Massa

De massa is een maat voor de hoeveelheid stof: twee keer zoveel massa betekent dat je twee keer zoveel stof hebt. Je kunt ook zeggen: een twee keer zo grote massa van een stof bevat twee keer zoveel moleculen van die stof.

De internationale eenheid van massa is de kilogram (kg). Je zegt dat de grootheid massa wordt gemeten in de eenheid kilogram. Van de kilogram en de gram zijn verschillende grotere en kleinere eenheden afgeleid, zoals de ton (t) en de milligram (mg).

Onthoud:

  • 1 t = 1000 kg
  • 1 kg = 1000 g
  • 1 g = 1000 mg

Volume

Met een maatcilinder kun je het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen. Je weet dan hoeveel ruimte de vloeistof inneemt. In figuur 2 zie je hoe je een maatcilinder afleest: met je ogen op dezelfde hoogte als het vloeistofoppervlak. Op die manier vind je het volume van de vloeistof in milliliter (mL).

De milliliter is afgeleid van de eenheid liter (L). Deze eenheid wordt alleen voor vloeistoffen en gassen gebruikt. In andere gevallen gebruik je kubieke decimeter (dm3). Toch betekenen de aanduidingen liter en dm3 precies hetzelfde:

  • 1 liter is hetzelfde als 1 dm3: de ruimte die wordt ingenomen door een kubus met ribben van 1 dm;
  • 1 milliliter is hetzelfde als 1 cm3: de ruimte die wordt ingenomen door een kubus met ribben van 1 cm (figuur 3).

Onthoud:

  • 1 m3 = 1000 dm3 = 1000 L
  • 1 dm3 = 1 L = 1000 cm3
  • 1 cm3 = 1 mL

Dichtheid is een stofeigenschap: elke stof heeft zijn eigen dichtheid. Omgekeerd geldt: als je de dichtheid van een stof kent, helpt dat om erachter te komen om welke stof het gaat (en om welke stof zeker niet). De dichtheid is één van de eigenschappen waaraan je een stof kunt herkennen. Je kunt dus niet zeggen “aluminium is licht” maar wel “aluminium heeft een kleine dichtheid” (daarom stonden ‘licht’ en ‘zwaar’ hiervoor tussen aanhalingstekens).

Formule om de dichtheid te berekenen is p=m ÷ v.

p = dichtheid
m = massa
v = volume

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.