Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5, licht

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vmbo | 942 woorden
  • 4 juli 2019
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

5.1 licht, schaduw en spiegels

Als een lamp zelf licht geeft dan is het een directe lichtbron. Bijvoorbeeld: de zon en een brandende kaars.

Als het licht weerkaatst naar je oen via het product of ding is het een indirecte lichtbron. Bijvoorbeeld: een kruk.

Door lichtstralen te tekenen, kun je laten zien hoe het licht bij een lichtbron vandaan beweegt. De pijlen geven de richting aan die het licht volgt. 

1 - Lichtstralen zijn recht, want licht beweegt langs rechte lijnen.

2 - Een lichtbundel bestaat uit meerdere stralen. Alleen als je het tekent, moet je alleen de 2 buitenste stralen tekenen.

 

Schaduw ontstaat doordat het licht van een voorwerp daar niet kan komen, dus niks terugkaatst en je dus ook niks kunt zien. Als je schaduw tekent doe je dat met behulp van randstralen.

 

Spiegels

Een spiegel is een glasplaat waar een dun laagje metaal op zit. Omdat het metaal erg glad is, word het licht niet diffuus weerkaatst maar spiegelend. Dit noem je spiegelende weerkaatsing.

 

Spiegelende weerkaatsing: Een lichtbron die uit 1 richting komt, wordt ook in 1 richting teruggekaatst.

 

Bij een lichtstraal die een spiegel weerkaatst is de plek waar de lichtstraal op de spiegel komt: de normaal (lijn die loodrecht op de spiegel staat)

 

Hoek van inval = hoek van terugkaatsing 

Li = Lt

 

5.2 van ultrarood tot violet.

Spectraalkleuren zijn: rood, oranje, geel, groen, blauw en violet.

Dit zijn zuivere kleuren:  je kunt ze nooit splitsen of mengen. 

Deze reeks kleuren heet het spectrum.

 

Als je een spectrum wilt maken, doe je dat met behulp van een prisma (een driehoekig stuk glas).

Het prisma splitst een bundel uit licht in de kleuren van de regenboog.

 

Met een spectroscoop kun je alle kleuren van het licht zien die je niet met het blote oog kunt zien. De kleur die je in het echt ziet is de mengkleur.

 

De zon zend behalve licht ook UV uit dat is ultraviolette straling. In het spectrum vind je dit naast violet. Ultraviolet betekend: naast het violet. 

Mensen kunnen deze straling niet zien, maar sommige dieren kunnen dat wel.

 

UV straling: blauw licht.

Word gebruikt voor bijvoorbeeld: zonnebank, black light en in vliegenvangers.

 

UV straling kan sommige stoffen erg laten oplichten. Dat noem je fluorisceren.

 

Bescherming tegen UV: zonnebrandcrème.

Daar zit een beschermingsfactor op.

 

De zon zendt na licht en UV straling ook nog een derde straling uit: IR straling (infrarode straling).

In het spectrum staat de IR straling naast het rood. 

Infrarood betekend letterlijk: voor het rood.

 

Voorwerpen om je heen zenden IR straling uit. Hoe warmer, hoe meer.

 

Infraroodcamera: foto van de straling. word ook wel warmtebeeld of thermogram genoemd.

 

Voorbeelden van IR straling: afstandsbediening, automatische buitenlamp bij inbraaksysteem.

 

^ Dit word de spiegelwet genoemd.

 

Als je in de spiegel kijkt, ontstaat er een spiegelbeeld. Doordat alles weerkaatst kun je jezelf zien. Dit heet virtueel beeld.

 

Virtueel beeld: beeld dat niet echt is.

 

Gezichtsveld: Het beeld/gebied dat je via de spiegel kunt overzien.

 

5.3 Beelden maken met een lens

Lenzen zijn schijfjes van glas of kunststof. Een lens is ontworpen om licht op een bepaalde manier te doen veranderen: het licht breken.

 

Bijvoorbeeld: fototoestellen, filmcamera’s, verrekijkers, beamers.

 

Positieve lenzen: bolle lenzen.

Negatieve lenzen: holle lenzen.

 

Positieve lenzen:

Met een positieve lens kun je een evenwijdige bundel zonlicht naar een punt laten bewegen. Dan gebruik je het als brandglas. 

Hoofdas: lijn door het midden van een lens.

 

Convergente bundel: Na de lens bewegen de lichtstralen naar elkaar toe.

 

Brandpunt: het punt waar de lichtstralen bij elkaar komen. Zet de letter F neer op deze plek als je hierbij een tekening maakt.

 

Brandpuntafstand: de afstand tussen het midden van de lens en het brandpunt.

 

Hoe sterker de lens, hoe sterker de convengerende werking.

 

Negatieve lenzen: 

Divergerende bundel: het licht dat uit elkaar beweegt van achteren de lens.

Bij een negatieve lens is er geen brandpunt waar alle stralen bij elkaar komen. Maar er is een brandpunt vóór de lens waar de lichtstralen vandaan komen.

 

Divergerende werking: lichtstralen die op de lens vallen worden afgebogen naar buiten. 

Hoe sterker de lens, hoe sterker de divergerende werking.

 

Met een positieve lens kun je een voorwerp afbeelden op een scherm. (met een beamer)

 

Reeël beeld: beeld dat zichtbaar is. Dat is dus het tegenovergestelde van een virtueel beeld.

 

Beeldpunt: lichtstralen bewegen steeds verder uit elkaar. Met een positieve lens kun je dit weer bij elkaar brengen.

 

Je kunt het beeldpunt vinden door een tekening dat heet het beeldpunt construeren.

 

Twee speciale lichtstralen: constructiestralen.

 

1 - Voorwerp afstand: de afstand tussen het voorwerp en de lens.

2 - Beeld afstand: de afstand tussen de lens en het (scherpe) beeld.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

2 - Beeld afstand: de afstand tussen de lens en het (scherpe) beeld.

 

5.4 Oog en bril

Netvlies: bevat een groot aantal lichtgevoelige zintuigcellen 

1 - Licht op zintuigcellen 

2 - Elektrische signalen

3 - oogzenuw

4 - hersenen

Wanneer dit is gebeurd, kun je iets zien.

 

De pupil is een opening in de iris.

 

Fel licht: iris breed, pupil klein.

donker: iris smal, pupil groot.

 

Dat je dichtbij en in de verte scherp kunt zien, komt omdat je ogen kunnen accomonderen.

 

Accomonderen: een kring van spiertjes rond de ooglens. Kan de ooglens platter en boller maken.

 

Ooglens platter: Sterker

Ooglens boller: Zwakker

 

Bijziend: Alles scherp wat dichtbij is. De ooglens is dan te bol.

Verziend: Alles in de verte is scherp. De ooglens is dan te zwak.

 

Positieve bril: verziend.

Negatieve bril: bijziend.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.