7 20ste eeuw licht
Nieuwe ontwikkelingen in de 20ste eeuw
- Ontstaan van Jazz in Afrika en later ook in de westerse landen.
- Ontstaan van Rock ’N Roll
- Voorloper van Jazz (ragtime)
- Het kunnen opnemen en afspelen van muziek
- Grammofoonplaat
Instrumenten:
- Microfoons, elektrisch gitaar, basgitaar, synthesizer, keyboard.
Theorie:
Bleus schema
I I I I
IV IV I I
V IV I I(V)
Begrippen:
Spiritual: Muziek van de zwarte bevolking, het geloof werd bezongen in een lied.
Blue Note: Te laag geïntoneerde toon, meestal de terts. Terts in mineur gemaakt, de rest majeur, altijd blue note omlaag!
Dirty intination: Het opzettelijk te hoog of te laag intoneren of het vervormen van de toon; een in de Jazz en pop gebruikelijke expressiemogelijkheid.
Gospel: 177
Call and Response: Muziek voor afwisselend koor en solist(was er ook al bij gregoriaanse muziek). Komt veel voor bij Gospel.
Beat: Een accent op de eerste en derde tel. 1 _ 3 _
Afterbeat: Snelle afterbeat: elke tweede helft van de tel krijgt een accent. _ne _e _e _e. Langzame afterbeat: in een vierkwartsmaat krijgen de tweede en de vierde tel een accent. _ 2 _ 4.
Ragtime: accenten ragged time 137
Chorus: 1: Refrein, 2: Het akkoordenschema in zijn geheel, 3: Solo(op een akkoordenschema)
Dissonant: De relatie tussen twee tonen roept een maximale spanning op.
Consonant: De relatie tussen twee tonen roept een minimale spanning op.
Diatonische toonladder: een selectie van 7 tonen in een octaaf, diatoniek, die uit een bepaalde volgorde van hele- en halve-toonafstanden bestaat.
Majeur: 1 1 ½ 1 1 1 ½.
Mineur: 1 ½ 1 1 ½ 1 1.
Pentatonische toonladder: Een selectie van 5 tonen uit een octaaf, pentatoniek, kenmerk: ontbreken van overgangen van een halve toon. Voorbeeld: 1 1 1½ 1 1½ . Voorbeeld, alle zwarte toetsen na elkaar spelen.
Chromatische toonladder: Het gebruik maken van halve-toonafstanden doormiddel van verhogingen en verlagingen van de tonen uit een diatonische toonladder. 12 tonen van een octaaf.
Straight: Alle maten en tonen precies zoals het geschreven staat, tegenovergestelde van swing.
Swing: Een subtiele verschuiving in het ritme door de timing van het moment van spelen, waardoor een karakteristieke vering over de teleenheden heen ontstaat.(syncoperen)
Close harmony: Een samenklank opbouw waarbij de tonen zo dicht mogelijk bij elkaar liggen.
New Orleans Jazz: Melodie: trompet, trombone, trompet. Ritmisch: piano, gitaar, bas, slagwerk. Melodie door trompet en vocalist, andere instrumenten tegen melodieën improviseren op een vast akkoorden schema.
Chicago Jazz: Stadser en met meer pit dan New Orleans Jazz, zelfde secties als bij hierboven, ipv banjo komt er tuba/bas en saxofoon erbij. 2e en 4e tel accent, collectieve improvisatie, solo geïmproviseerd, collectieve improvisatie.
Swing: Dansmuziek, bigbands met instrumentale groepen, de leiders per instrumenten groep mag improviseren.
Bebop: Nog meer pit, kleine band, nerveuze opgejaagde muziek, virtuoze solo’s.
Cool Jazz: Juist rustiger. Rustige, koele, sfeervolle muziek in kleine bands en bigbands.
Free Jazz: Nog vrijer, constante improvisatie. Meer eigen ideeën, improvisaties met akkoordenschema. Collectieve improvisatie, interactie tussen instrumenten. Klinkt meestal lelijk, is wel interessant om te spelen.
Scat vocal: Een manier van zingen op betekenisloze lettergrepen.
Bigband: Een uitgebreide jazzband, met groepsgewijs bezette blazers. Meestal de standaard bezetting: Kopersectie: 4 trompetten, 4 trombones. Rietsectie: 2 altsaxofoons, 2 tenorsaxen, 1 baritonsax, 1 klarinet. Ritmesectie; gitaar, piano, contrabas, slagwerk.
Vibrafoon:
Tango: (3 tot 4 woorden!!)piano, contrabas, bandeneon, viool, Van oorsprong Argentijnse dans vol plotslinge bewegingen, langzaam tempo, tweedelige maatsoort, veel lichte syncopen.
Rumba: Van oorsprong Cubaanse dans, matig snel tempo; tweedelige maatsoort, sterk gesyncopeerd ritme door accenten op de eerste vierde zevende en achtste tel van 4/4 maatsoort.
Cha-cha-cha: Van oorsprong Cubaanse dans, tweedelige maatsoort met sterk ritmische accenten.
Wereldmuziek/Global music: Vermenging van volksmuziek en popmuziek.
Cross over: Vermenging van verschillende stijlen.
Dansmuziek/luistermuziek: Dansmuziek is met sterkere accenten en meestal een harder steviger ritme, luistermuziek heeft meestal meer muzikale moeilijke dingen erin met meestal ook meer instrumenten.
Volksmuziek: muziek bepaalde streek lange traditie nauwelijks verandert.
Raï: Mix Argentijnse volksmuziek en pop.
Reggae: Mix muziek op Jamaica en rock. Strakke bas en gitaar, rest heel los, vervolg op Rhytm and Blues. Gitaar 2e – 4e tel accent, slagwerk 3e tel accent.
Claves: Stokjes die je tegen elkaar kan tikken (klak)
Maracas: Sambaballen
Membrafoon: Membra: met een vel erover.
Castanetten: Klapper dingen voor in je handen.
Bandeneon: Een soort accordeon, zonder toetsen en met minder knoppen, veelal gebruikt in de tango.
Muziekarticulatie: De manier waarop opeenvolgende tonen al dan net verbonden worden. Legato, portato, staccato.
Rhythm and Blues: Muziek op een bluesschema, maar vlotter en meer ritmisch dan in de blues.
Rock ‘n-Roll: Stijl van dansen en van muziek in 1955-1962, stilistische synthese tussen Rythm and Blues en Country. Ruigere versie van Rhythm and Blues, meer dansbaar, simpele muziek, meestal in bands.
Folk of Folkrock: Muziek van Bob Dylan, muziek erg in de voorgrond is het belangrijkste, akoestische gitaar begeleiding, zachte drumbeat erachter, met eenvoudige melodielijn.
Engelse Bluesrock: The Rolling Stones, Combi zwarte Amerikaanse bluesrock en Rhythm and Blues, bluesschema, harde gitaarsound.
Merseybeat: Muziek van de Beatles, elementen uit bestaande nummers, meestal bands, combinatie Rhythm and Blues en Bluesrock, lijkt er op Engelde Bluesrock.
Symfonische rock: (Relatief lange liederen), Rockinstrumenten samen met koperblazers en een koor. Veel thema’s van klassieke muziek. Het is Popmuziek + Symfonie. Intelligente Popmuziek.
Soul: Funk: Combi Gospel en Rhythm and Blues, bluesschema, heel erg dansbaar, zwarte muziek. Syncopen, Zuid-Amerikaanse percussie. Disco: 4/4 vervolg waarop blanke mensen konden dansen.
Hardrock: Rauwe muziek met ruw gitaar en drum, hardere variatie op Rock en Blues.
Rap: Het spreken van teksten op een ritmische ondergrond, zoals shabadidoeda en dapdoewie.
Dance: House: Dansritme, basdrum elke tel, meer ritme, vocale acties op de achtergrond.
Techno: Bijna helemaal elektronisch, abstracte elektronische composities, soms wel funky soms robotachtig, met veel syncopen.
R&B: -
Song: Engels woord voor lied, meestal gebruikt in de betekenis van amusement, kenmerken: vaak 32 maten, AABA vorm.
Fade-out: Zachter worden tot niets.
Singer-songwriter: 166
Franse Chanson: Na 1900 vooral cabaret- of amusementslied.
Musical: Muziekdramatische werk uit de 20ste eeuw op Engelse tekst, bedoeld als amusement, soms enigszins geëngageerd. Veelal op basis van populaire dansritmen.
Aantekeningen:
Toonladders die wij moeten kennen:
Diatonische toonladder: 7 tonen in een octaaf(deze gebruiken we normaal)
Pentatonische toonladder: 5 tonen in een octaaf
Chromatische toonladder: 12 tonen in een octaaf
Improvisatie meestal houden aan een vast akkoordenschema.
Fusion: combinatie pop, jazz, jazzrock.
Vibrafoon is een echt jazzinstrument, met metalen klankstaven, electrisch.
Cross over: verschillende muziekstijlen gemengd, funk+pop+rock=fuckrock.
Membrafoon: met een vel erover.
REACTIES
1 seconde geleden