Hoofdstuk 7

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1053 woorden
  • 27 juli 2012
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
3 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
7 20ste eeuw licht

Nieuwe ontwikkelingen in de 20ste eeuw

- Ontstaan van Jazz in Afrika en later ook in de westerse landen.

- Ontstaan van Rock ’N Roll

- Voorloper van Jazz (ragtime)

- Het kunnen opnemen en afspelen van muziek

- Grammofoonplaat

Instrumenten:

- Microfoons, elektrisch gitaar, basgitaar, synthesizer, keyboard.

Theorie:

Bleus schema

I I I I

IV IV I I

V IV I I(V)

Begrippen:

Spiritual: Muziek van de zwarte bevolking, het geloof werd bezongen in een lied.

Blue Note: Te laag geïntoneerde toon, meestal de terts. Terts in mineur gemaakt, de rest majeur, altijd blue note omlaag!

Dirty intination: Het opzettelijk te hoog of te laag intoneren of het vervormen van de toon; een in de Jazz en pop gebruikelijke expressiemogelijkheid.

Gospel: 177

Call and Response: Muziek voor afwisselend koor en solist(was er ook al bij gregoriaanse muziek). Komt veel voor bij Gospel.

Beat: Een accent op de eerste en derde tel. 1 _ 3 _

Afterbeat: Snelle afterbeat: elke tweede helft van de tel krijgt een accent. _ne _e _e _e. Langzame afterbeat: in een vierkwartsmaat krijgen de tweede en de vierde tel een accent. _ 2 _ 4.

Ragtime: accenten ragged time 137

Chorus: 1: Refrein, 2: Het akkoordenschema in zijn geheel, 3: Solo(op een akkoordenschema)

Dissonant: De relatie tussen twee tonen roept een maximale spanning op.

Consonant: De relatie tussen twee tonen roept een minimale spanning op.

Diatonische toonladder: een selectie van 7 tonen in een octaaf, diatoniek, die uit een bepaalde volgorde van hele- en halve-toonafstanden bestaat.

Majeur: 1 1 ½ 1 1 1 ½.

Mineur: 1 ½ 1 1 ½ 1 1.

Pentatonische toonladder: Een selectie van 5 tonen uit een octaaf, pentatoniek, kenmerk: ontbreken van overgangen van een halve toon. Voorbeeld: 1 1 1½ 1 1½ . Voorbeeld, alle zwarte toetsen na elkaar spelen.

Chromatische toonladder: Het gebruik maken van halve-toonafstanden doormiddel van verhogingen en verlagingen van de tonen uit een diatonische toonladder. 12 tonen van een octaaf.

Straight: Alle maten en tonen precies zoals het geschreven staat, tegenovergestelde van swing.

Swing: Een subtiele verschuiving in het ritme door de timing van het moment van spelen, waardoor een karakteristieke vering over de teleenheden heen ontstaat.(syncoperen)

Close harmony: Een samenklank opbouw waarbij de tonen zo dicht mogelijk bij elkaar liggen.

New Orleans Jazz: Melodie: trompet, trombone, trompet. Ritmisch: piano, gitaar, bas, slagwerk. Melodie door trompet en vocalist, andere instrumenten tegen melodieën improviseren op een vast akkoorden schema.

Chicago Jazz: Stadser en met meer pit dan New Orleans Jazz, zelfde secties als bij hierboven, ipv banjo komt er tuba/bas en saxofoon erbij. 2e en 4e tel accent, collectieve improvisatie, solo geïmproviseerd, collectieve improvisatie.

Swing: Dansmuziek, bigbands met instrumentale groepen, de leiders per instrumenten groep mag improviseren.

Bebop: Nog meer pit, kleine band, nerveuze opgejaagde muziek, virtuoze solo’s.

Cool Jazz: Juist rustiger. Rustige, koele, sfeervolle muziek in kleine bands en bigbands.

Free Jazz: Nog vrijer, constante improvisatie. Meer eigen ideeën, improvisaties met akkoordenschema. Collectieve improvisatie, interactie tussen instrumenten. Klinkt meestal lelijk, is wel interessant om te spelen.

Scat vocal: Een manier van zingen op betekenisloze lettergrepen.

Bigband: Een uitgebreide jazzband, met groepsgewijs bezette blazers. Meestal de standaard bezetting: Kopersectie: 4 trompetten, 4 trombones. Rietsectie: 2 altsaxofoons, 2 tenorsaxen, 1 baritonsax, 1 klarinet. Ritmesectie; gitaar, piano, contrabas, slagwerk.

Vibrafoon:

Tango: (3 tot 4 woorden!!)piano, contrabas, bandeneon, viool, Van oorsprong Argentijnse dans vol plotslinge bewegingen, langzaam tempo, tweedelige maatsoort, veel lichte syncopen.

Rumba: Van oorsprong Cubaanse dans, matig snel tempo; tweedelige maatsoort, sterk gesyncopeerd ritme door accenten op de eerste vierde zevende en achtste tel van 4/4 maatsoort.

Cha-cha-cha: Van oorsprong Cubaanse dans, tweedelige maatsoort met sterk ritmische accenten.

Wereldmuziek/Global music: Vermenging van volksmuziek en popmuziek.

Cross over: Vermenging van verschillende stijlen.

Dansmuziek/luistermuziek: Dansmuziek is met sterkere accenten en meestal een harder steviger ritme, luistermuziek heeft meestal meer muzikale moeilijke dingen erin met meestal ook meer instrumenten.

Volksmuziek: muziek bepaalde streek lange traditie nauwelijks verandert.

Raï: Mix Argentijnse volksmuziek en pop.

Reggae: Mix muziek op Jamaica en rock. Strakke bas en gitaar, rest heel los, vervolg op Rhytm and Blues. Gitaar 2e – 4e tel accent, slagwerk 3e tel accent.

Claves: Stokjes die je tegen elkaar kan tikken (klak)

Maracas: Sambaballen

Membrafoon: Membra: met een vel erover.

Castanetten: Klapper dingen voor in je handen.

Bandeneon: Een soort accordeon, zonder toetsen en met minder knoppen, veelal gebruikt in de tango.

Muziekarticulatie: De manier waarop opeenvolgende tonen al dan net verbonden worden. Legato, portato, staccato.

Rhythm and Blues: Muziek op een bluesschema, maar vlotter en meer ritmisch dan in de blues.

Rock ‘n-Roll: Stijl van dansen en van muziek in 1955-1962, stilistische synthese tussen Rythm and Blues en Country. Ruigere versie van Rhythm and Blues, meer dansbaar, simpele muziek, meestal in bands.

Folk of Folkrock: Muziek van Bob Dylan, muziek erg in de voorgrond is het belangrijkste, akoestische gitaar begeleiding, zachte drumbeat erachter, met eenvoudige melodielijn.

Engelse Bluesrock: The Rolling Stones, Combi zwarte Amerikaanse bluesrock en Rhythm and Blues, bluesschema, harde gitaarsound.

Merseybeat: Muziek van de Beatles, elementen uit bestaande nummers, meestal bands, combinatie Rhythm and Blues en Bluesrock, lijkt er op Engelde Bluesrock.

Symfonische rock: (Relatief lange liederen), Rockinstrumenten samen met koperblazers en een koor. Veel thema’s van klassieke muziek. Het is Popmuziek + Symfonie. Intelligente Popmuziek.

Soul: Funk: Combi Gospel en Rhythm and Blues, bluesschema, heel erg dansbaar, zwarte muziek. Syncopen, Zuid-Amerikaanse percussie. Disco: 4/4 vervolg waarop blanke mensen konden dansen.

Hardrock: Rauwe muziek met ruw gitaar en drum, hardere variatie op Rock en Blues.

Rap: Het spreken van teksten op een ritmische ondergrond, zoals shabadidoeda en dapdoewie.

Dance: House: Dansritme, basdrum elke tel, meer ritme, vocale acties op de achtergrond.

Techno: Bijna helemaal elektronisch, abstracte elektronische composities, soms wel funky soms robotachtig, met veel syncopen.

R&B: -

Song: Engels woord voor lied, meestal gebruikt in de betekenis van amusement, kenmerken: vaak 32 maten, AABA vorm.

Fade-out: Zachter worden tot niets.

Singer-songwriter: 166

Franse Chanson: Na 1900 vooral cabaret- of amusementslied.

Musical: Muziekdramatische werk uit de 20ste eeuw op Engelse tekst, bedoeld als amusement, soms enigszins geëngageerd. Veelal op basis van populaire dansritmen.

Aantekeningen:

Toonladders die wij moeten kennen:

Diatonische toonladder: 7 tonen in een octaaf(deze gebruiken we normaal)

Pentatonische toonladder: 5 tonen in een octaaf

Chromatische toonladder: 12 tonen in een octaaf

Improvisatie meestal houden aan een vast akkoordenschema.

Fusion: combinatie pop, jazz, jazzrock.

Vibrafoon is een echt jazzinstrument, met metalen klankstaven, electrisch.

Cross over: verschillende muziekstijlen gemengd, funk+pop+rock=fuckrock.

Membrafoon: met een vel erover.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.