Hoofdstuk 1: Middeleeuwen.
Middeleeuwen: gregoriaans
Kerk was heel belangrijk, er werd veel gebeden. 150 gebeden samen heten liturgie. De gebeden worden eenstemmig gezongen in het Latijns, gregoriaanse gezangen. Geen noten, later wel. Neumenschrift, blokvormig notenschrift met 4 lijnen en een sleutel.
Wanneer elke lettergreep een noot krijgt noem je dat syllabisch. Wanneer er meer noten op een lettergreep staan, noem je dat melismatisch. Er zijn verschillende stijlen binnen de gregoriaanse muziek, wanneer er een solist is en een koor van monniken die antwoorden noem je dit responsoriale stijl en wanneer twee groepen om de beurt zingen noem je dit antifonale stijl.
Middeleeuwen: meerstemmigheid
Eerst keek men raar op van meerstemmigheid maar later, rond de twaalfde eeuw werd het steeds belangrijker. Bij een organum zingt een stem binnen de gregoriaanse muziek een reine kwart lager. Hierbij heb je verschillende vormen. Namelijk ook het vrije organum, hierbij is de tweede stem vrij om van de melodie af te wijken van de gregoriaanse muziek. Bij het melismatisch organum is dat nóg erger, hier zingt de tweede stem meerder noten terwijl de eerste stem zich vasthoudt aan lage lange noten. Bij deze vormen van zang, is het originele stuk, gregoriaanse liederen, cantus firmus. Dit betekent ‘vaste zang’.
Meerstemmigheid wordt steeds populairder, bekender en kunstzinniger. De meest geliefde samenklanken in de middeleeuwen waren; kwint, kwart en octaaf. Sexten en tertsen werden amper gebruikt.
Middeleeuwen: mis
De mis was het hoogtepunt in de liturgie. De wisselende liederen per tijd van het jaar noemt men het proprium. Liederen die in elke mis zitten om hem power te geven wordt het ordinarium genoemd. Steeds meer werd er ook hier met de meerstemmigheid gespeeld en veel artiesten gaan ermee aan de slag. Wanneer een belangrijk persoon dood is, wordt de mis daaraan aangepast.
Middeleeuwen: speellieden en troubadours
Speellieden werden vaak gezien als arme slechte mensen, hun hulp werd vaak afgewezen. Maar op markten waren ze wél welkom om de sfeer te verzorgen. Ze speelden vaak vele instrumenten zoals: vedel, de harp, de fluit en de trom. Estampie is het meest geliefd, met een terugkerend vrolijk refrein met wisselende coupletten maken alles compleet. Na hun act moesten ze meteen uit de stad, ze waren toch niets waard.
Een andere groep, de troubadours, hadden een hogere sociale status. Dit kwam omdat sommige zelf van adel waren. De muziek was dan ook niet bedoeld voor het volk, maar voor de rijke adel. Deze groep focuste zich meer op de teksten dan op de muziek. In het zuidwesten van Frankrijk heetten ze troubadours, in het noorden van Frankrijk trouvères en in Nederland en Duitsland heetten ze Minnesänger.
Hoofdstuk 2: Renaissance.
Renaissance: vocale muziek
De mis is een aparte stijl binnen de kerkmuziek. Er zijn vier stemmen binnen de kerkmuziek: sopraan, alt, tenor en bas. Meestal waren zij a capella. Vrouwen mochten nog niet zingen, dus werden alle stemmen door de mannen gedaan. Vaak gebruikt de componist imitatie, dan ‘imiteren’ de stemmen elkaar door elkaar heen. Wanneer ze door blijven imiteren noemt men dat doorimitatie. Een canon is de meest strenge vorm, je blijft motieven herhalen. Een canon en doorimitatie zijn vormen van polyfonie, andere teksten door elkaar heen. Hierbij werden vaak stemparen gebruikt. Deze werden dan toegepast met perfecte intervallen zodat ze samen super mooi klinken. Intervallen werden zeer gewaardeerd in de middeleeuwen. Vooral sexten en tertsen werden gebruikt voor mooie volle en rijke akkoorden.
Het motet is een andere stijl binnen de kerk. Dit is Bijbeltekst waar passende muziek onder is gezet die ook meegaat in het verhaal.
Het madrigaal is een stijl voor buiten de kerk. Met het madrigaal wordt veel geëxperimenteerd met dingen die binnen de kerk niet mogen en worden altijd in het Italiaansgezongen, voornamelijk voor het hof. Dit zijn wereldlijke teksten, vaak gedichten
Het chansonis eigenlijk een simpelere compositie dan het madrigaal en wordt in het Frans uitgevoerd. Ook dit zijn wereldlijke teksten. Bij madrigalen en chansons wordt polyfonie en homofonie afgewisseld. Homofonie wil zeggen dat alle stukjes hetzelfde ritme hebben wat de stem betreft, ook dezelfde tekst.
Renaissance: instrumentale muziek
Vaak wordt een stuk dat voor zang bestemd is gespeeld door instrumenten als: orgels, trombones, viola da gamba’s, kromhoorns en zinken. Later wordt instrumentale muziek steeds populairder vooral om op te dansen. Er ontstaan twee stijlen, de pavane dit is een statige in tweedelige maat gespeeld stuk en de gaillarde dit is een stuk sneller, wel dezelfde melodie maar in een driedelige maat.
Hoofdstuk 3: Barok.
Barok: opera
Een opera is een gezongen toneelstuk dat decors bevat. De tekst moet verstaanbaar zijn en de muziek ondersteunt dit. Omdat de oude polyfone stukken niet verstaanbaar zijn, maken ze het recitatief. Dat is letterlijk, zingend spreken. Vaak wordt de acteur dan nog ondersteund door een klavecimbel of een luit. Die de melodie meespelen. De baslijn wordt vaak gespeeld door een cello of een gamba. De baslijn vormt dan extra ondersteuning en dit wordt basso continuo genoemd. Vanaf dit moment wordt er meer vanuit de akkoorden gedacht.
Een opera bestaat uit vele verschillende muziekstukken met ook elk soort een andere naam. Het wordt geopend met een ouverture, dit is een langzaam en statig instrumentaal stuk op het moment dat de vorst binnenkwam. Als die eenmaal binnen was kon de show beginnen en ging de show verder met het recitatief, een snel stuk waar de muziek onderdoet aan de tekst. Wanneer er droog werd begeleid, dus alleen door akkoorden werd dit secco genoemd. Wanneer er meerdere instrumenten mee begeleiden,bijvoorbeeld violen werd dit accompagnato genoemd. In dit deel wordt het verhaal verteld. Na het recitatief volgt een aria. Een aria is een lied, het hoogtepunt van een opera, hierin zitten vaak twee gedeeltes verwerkt die elkaars contrast zijn. Een A-deel en een B-deel. Een aria heeft een vormschema A-B-A’, bij het laatste deel kan de artiest alles geven wat hij wil en zijn stem bewijzen. Omdat je vanaf het begin begint (A) noem je dit da capo-aria, dit wil zeggen vanaf het begin.
Het koor is als het ware een buitenstaander in het toneelstuk, zij reageren en reflecteren. De koorstukken kunnen homofoon of polyfoon zijn.
Barok: kerkelijke vocale werken
Opera baant zich een weg naar de kerk, deze gezongen Bijbelverhalen noemt men oratium. Het verschil is dat er niet mag worden geacteerd en geen decor aanwezig mag zijn omdat dit afleidt van de boodschap. De passie is een speciaal oratium, dit gaat over het lijden en sterven van Jezus. Een cantate is een korter vocaal werk, ook wel een mini oratium, met zijn 30min prima voor een normale kerkdienst.
Barok: instrumentale muziek en ensembles
Muziek voor instrumenten wordt steeds belangrijker en meer gewaardeerd. De triosonate is een stuk voor twee violen, met basso continuo begeleiding. Hiervan is een kenmerk dat het lange uitgesponnen melodieën zijn en vanuit een beginmotief door blijven gaan, veel herhaling weinig rust. Deze manier van muziek maken heet voortspinning en is kenmerkend voor de Barok en ook de versieringen en improvisaties horen bij de Baroktijd.
Barok: concerten
Meerkorigheid is de voorloper van zogenaamde concerten in de late Barok. Bij een meerkoorig concert zijn er meestal twee of drie groepen met een klanktegenstelling die tegen elkaar spelen.
Bij een concerto grosso komt een kleine groep solisten tegen het orkest (ensemble) te staan. Hierbij horen bij de solisten de beste muzikanten die wel een moeilijk stuk aankunnen. Bij het soloconcert staat er één solist tegenover het orkest.
Alle soorten hebben gemeen dat ze klanktegenstellingen gebruiken. Niet alleen qua toonhoogtes, maar ook qua hard of zacht. De snelle overgang tussen hard en zacht noem je terassendynamiek. Bij een soloconcert bestaat de uitvoering uit drie delen, het eerste deel is snel (allegro), het tweede deel is langzaam (adagio) en het laatste deel is weer snel (allegro of zelfs presto).
Barok: suite
Een verzameling van de meest populaire dansnummers samen noem je een suite, een suite bestaat uit een vast schema en begint met een ouverture waarnaar daarna dansnummers. De volgorde:
- Allemande (Duits): langzaam, in tweedelige maat;
- Courante (Frans): snel, in driedelige maat;
- Sarabande (Spaans): langzaam in driedelige maat;
- Gigue (Engels): snel, in 6/8 of 12/8 maat.
Alle stijlen staan in dezelfde toonsoort en later worden er nog twee soorten toegevoegd aan dit rijtje. De vrolijke gavotte (2/4 maat) en het statige menuet (3/4 maat).
Barok: andere vormen
In de fuga begint men met een eenstemmig fugathema waarnaar een tweede stem een kwint hoger invalt zo ook de overige twee stemmen. Waarnaar alle stemmen het hele stuk hebben gespeeld is de expositie afgelopen en kan de componist met van alles spelen, zoals toonhoogte en strettotechnieken. Stretto betekent dat stemmen na elkaar inzetten, als het ware in de rede vallen. Soms wordt het thema in geen enkele stem gespeeld, dat is dan een tussenspel. Een fuga eindigt vaak in een lage bastoon, dit noem je een orgelpunt. Een ostinate bas wordt heel veel gebruikt, dit is een aanhoudend begeleidend bas thema dat constant wordt herhaald.
Hoofdstuk 4: Weense klassieken.
Weense klassieken: thema’s
In de oudheden gebruikten componisten gebroken drieklanken in motiefjes waarvan muzikale zinnen maakten. Een muzikale zin bestaat uit twee delen, de voorzin en de nazin. De voorzin eindigt vaak op de dominant en de nazin eindigt vaak in de hoofdtoonsoort. Het gebruik van voor- en nazinnen in een stuk noemen we periodische zinsbouw. Zo’n klein stukje van een groot stuk noem je een thema.
Door gebruik te maken van contrasten kunnen componisten het thema spannender en expressiever maken. Om een kei harde indruk te maken kan een componist een stuk unisono spelen, dat wil zeggen dat alle instrumenten tegelijkertijd hetzelfde spelen.
Weense klassieken: hoofdvorm
De belangrijkste vormstructuur in een stuk is de hoofdvorm. De hoofdvorm bestaat uit drie vormen: de expositie, de doorwerking en de reprise.
De expositie bestaat uit twee delen. In het eerste thema is krachtig en staat in de hoofdtoonsoort, het tweede thema is vaak wat rustiger en staat in de dominanttoonsoort. Wanneer er een overgang plaatsvindt tussen thema 1 en 2 wordt er gemoduleerd, dit wil zeggen van toonsoort veranderd. Het algehele thema eindigt vaak met een ‘slotgroep’ in de dominanttoonsoort. Behalve wanneer de hoofdtoonsoort een mineur is, dan wordt er gemoduleerd naar een majeurtoonladder met dezelfde voortekens.
De doorwerking is het ‘spannendste’ onderdeel. De componist is hier helemaal vrij. Er wordt heel veel gemoduleerd in dit deel van het stuk.
De reprise is een afsluitend stuk, hierin wordt alles in de hoofdtoonsoort gespeeld. Alles wordt herhaald in de hoofdtoonsoort, dus ook thema 2 en de slotgroep. Hierna kan nog een coda volgen, dit is een duidelijk einde.
Weense klassieken: menuet en rondo
Behalve de hoofdvorm zijn er ook andere structuren om een stuk op te maken. Bijvoorbeeld het menuet en rondo, deze zijn wat meer bedoeld voor vermaak en ontspanning.
Het menuet is een stuk gemaakt om te dansen, het is driekwartsmaat en niet te snel. Na een tijd werd het menuet minder gebruikt om te dansen, maar meer om te luisteren. Het menuet is opgebouwd als volgt: A-B-A. Deel A heet menuet en deel B heet trio.
De rondo is anders opgebouwd met elke keer een refrein en afwisselende coupletten: A-B-A-C-A-D-A-F-A etc. In de Weense klassieken tijd veranderen ze echter deze opbouw maar laten B meer terugkomen waardoor deel C het hart van het stuk wordt.
Weense klassieken: orkest
De standaardbezetting van een symfonieorkest ziet eruit als volgt:
- Strijkinstrumenten (van hoog naar laag): eerste viool, tweede viool, altviool, cello en contrabas. Alle strijkinstrumenten zijn meervoudig bezet, dat wil zeggen dat meerdere strijkers dezelfde partij spelen. In totaal moeten er in het totaal twintig strijkers meespelen voor een goede balans ten opzichte van de blazers.
- Houten blaasinstrumenten (van hoog naar laag): twee fluiten, twee hobo’s en twee fagotten. Mozart introduceerde twee klarinetten ook nog.
- Koperen blaasinstrumenten: twee trompetten en twee hoorns.
- Slaginstrumenten: twee pauken.Weense klassieken: symfonie
Een symfonie is een groot instrumentaal werk dat uit vier delen bestaat, maar die vier delen staan los van elkaar. Er zitten korte pauzes tussen elk deel, daarom zeggen ze dat het los van elkaar staat. Een symfonie zit als volgt in elkaar:
- Deel 1: Allegro (snel en levendig) Staat in de hoofdvorm en is drama.
- Deel 2: Adagio (langzaam) Dit is een rustmoment in de symfonie.
- Deel 3: Menuet Dit deel is de dansmuziek in de driekwartsmaat met A-B-A.
- Deel 4: Finale (allegro of presto) Dit is het drukke einde dat vaak snel is en in de hoofdvorm of de rondovorm staat. De nadruk ligt meer op lichtvoetigheid dan op drama.
- Weense klassieken: opera, strijkkwartet, soloconcert
Opera is nog steeds erg populair maar wel veel veranderd. Componist Gluck verandert de opera weer terug naar hoe het ooit was bedoeld: gewoon muziekdrama.
Het strijkkwartet is een uitvoerig die werd uitgevoerd door twee violen, een altviool en een cello. Samen klinken deze instrumenten erg helder en transparant. Iedere stem hoor je goed maar toch is het één geheel.
Het soloconcert blijft ook nog populair. Vooral de piano wordt er belangrijk omdat er veel verbeteringen bij het instrument uitgevoerd werden. Een hamertje sloeg tegen de snaren aan waardoor het makkelijker werd om een piano snel te spelen.
Gele katern leren:
1. Toonhoogte
1.2 Voortekens
1.3 Toonsafstanden
2.1.1. Majeur toonladder
2.1.2. Mineur toonladder
3. Melodie (hele hoofdstuk)
4. Interval
4.1.1 rein en groot
4.1.2 klein
4.2 intervallen benoemen
4.3.1. Bourdon
4.3.2. Unisono
5. Drieklanken
5.1.1 grote en kleine drieklanken
5.6 akkoordschema
5.7.3 powerchord
6.1. Toonsoortbepalen
6.2. Moduleren
7 notenwaarden en rusten
8.1 metrische figuren
8.2 antimetrische figuren
8.3.1 swing
9 Maat
9.1.1 maatsoorten
9.1.4 maatwisselingen
13. Compositietechniek
13.1 Eenstemmige muziek
13.2 Meerstemmige muziek
13.2.2 Homofonie
13.2.3 Polyfonie
13.2.4 Imitatie
14.3 Vormen in lichte muziek
14.3.1 bluesschema
14.3.3 popsong
REACTIES
1 seconde geleden