Barok van 1600 tot 1750

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 552 woorden
  • 2 september 2008
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
11 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Barok van 1600 tot 1750
Begrippen

Bach, Vivaldi, Händel
Allemande - Duitse dans, 2/2 4/4, matig tempo.
Canon – polyfone compositie, 1 melodie word achtereenvolgens door verschillende stemmen gezongen of gespeeld.
Gavotte – dans uit Frankrijk, aan Atlantische kust nog populair, 2/2 4/4, tempo snel, simpel ritme.
Ouverture – 4/4 langzaam, snel, langzaam
Bourree – 2/2 snel
Gigue – 6/8 snel
Suite – minstens 4 delen muziekstuk, bijv; allemande – courante – sarabande – gigue.
Chaconne, ground, passacaglia – compositie bestaande uit een reeks variaties boven een zich steeds herhalende bas (ossinate bas)
Concerto grosso – compositie voor 2 ongelijke instrumentengroepen. Strijkorkest met Klavecimbel.
Concertino – kleine concerto grosso , 2 tot 5 instrumenten.
Solo concert – vioolconcert , fluitconcert, 3 delig.
Fuga – meerstemmig compositie, hoofdthema in alle stemmen, afwisselend in tonica en dominant. In de fuga; omkeringen (van hoog naar laag), stretto (overlappen), divertimento (nieuwe melodie) , orgelpunt (lage bastoon op het eind).
Monodie – 1 solostem word door eenvoudige akkoorden begeleid.
Opera – compositie voor zangsolisten, koor en orkest, zingend geacteerd. Tekst heet libretto.
Recitatief – het verhaal van de opera. Syllabisch.
Aria – emoties van de opera. Melismatisch.
Oratorium – compositie voor zangsolisten, koor en orkest. Opgebouwd uit recitatieven, aria’s, koorpassages, geen acteren. Ook passie’s (kerk).
Retorica – leer van welsprekendheid.
Componisten:
Italie – Monteverdi 1567 – 1643 , Vivaldi 1680 –1743
Nederland – Jan Pietersz Sweelinck 1562 – 1621
Frankrijk – Jean Baptiste Lully 1632 – 1687, Jean Philippe Rameau 1683 – 1764
Engeland – Henri Purcell 1658 – 1759, George Friedrich Handel 1685 – 1759
Duitsland – Johann Sebastian Bach 1685 - 1750
Instrumenten
Instrumentale ensembles worden zelfstandig. Ze zijn per partij solistisch of twee/drievoudig bezet en bestaan uit strijkers en/of blazers (hobo, fagot, fluiten, trompet). Er ontstaat een echte instrumentale muziek los van de vokale modellen. Componisten krijgen steeds meer oor voor de specifieke technische mogelijkheden van de instrumenten. Het orgel (geestelijke muziek) en clavecimbel (wereldlijke muziek) bereiken in de Barok een hoogtepunt in hun ontwikkeling.

Barokmuziek is een vorm van westerse klassieke muziek, ontstaan tijdens de barokperiode.
Als stijl was het de opvolger van de Renaissancemuziek. De periode waarin voornamelijk barokmuziek werd gecomponeerd wordt geplaatst tussen ca. 1600 (de opkomst van de monodie, onder andere door Monteverdi) en 1750, het sterfjaar van Johann Sebastian Bach.
Jacob Burckhardt gebruikte in 1855 als eerste de term "barok" om een bepaalde stijlperiode in de kunst aan te duiden. Ruim een halve eeuw later werkte Alois Riegl de stijlkenmerken verder uit in zijn boek Entstehung der Barockkunst in Rom.
De barokmuziek kon in het bijzonder gedijen door de bloeiende muziekcultuur aan de diverse Europese vorstenhoven. Veel rijke hooggeplaatsten hadden musici/componisten in dienst en/of fungeerden als hun mecenas. Veel hoogtijdagen en festiviteiten werden opgeluisterd door speciaal voor die gelegenheid in opdracht gecomponeerde werken. Ook ten behoeve van kerkelijke erediensten werden in het tijdperk van de barok nieuwe muziekvormen ontwikkeld.

Waar de Renaissance streefde naar orde en stabiliteit, daar streefde de dynamische barokstijl naar het grootste, weelderige en suggestieve. De rationele en statische benadering van de visuele wereld werd afgelost door een uiterst emotionele en beweeglijke. Bij de Renaissance ligt de nadruk op de lijn, de omtrekken, met statische afgesloten vormen, waar figuren in rust afgebeeld werden in een structureel skelet van horizontale en verticale assen.

De barok daartegen baseert zich op de optische schijn, de werkelijkheid werd afgebeeld zoals deze zich aan ons oog voordoet. De objecten verliezen hun scherpe begrenzing en de contourlijnen zijn vaag. In de barok worden de figuren meestal in volle actie afgebeeld in dramatische diagonalen, die een spanning teweeg brengen tussen compositie en het kader. De vormen doemen vaak op vanuit het donker. Het licht geeft slechts een indicatie van de vorm.

REACTIES

L.

L.

ik vind het nog wel een beetje uitgelegd!

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.