Samenvatting Maatschappijwetenschappen Hf 1tm4.
1.1 Communicatie.
Communiceren wordt steeds meer gezien als de basis voor onze samenleving. Sommige zeggen zelfs dat het onmogelijk is om niet te communiceren. Je doet het altijd. Bewust of onbewust.
Bij communicatie gaat het altijd om twee processen die zich tegelijkertijd afspelen: informatieoverdracht en het beïnvloeden van de onderlinge relatie.
Communicatie vindt plaats tussen een zender die een boodschap verstuurt en een ontvanger die heb dus ontvangt. De boodschap bestaat uit een hoeveelheid informatie zoals feiten, plannen, gedachten, gevoelens of gedragingen.
Wanneer een ontvanger reageert noemt men dit feedback.
Zender -> Boodschap encoderen -> Medium -> Boodschap decoderen -> Ontvanger.
Er kan tussen elke stap ruis ontstaan, dit betekend dat het ergens in ’t proces verkeerd gaat. Dat de een de ander bijvoorbeeld niet verstaat door een voorbijrijdende bus.
Communicatie beïnvloedt voortdurend relaties tussen mensen. Het heeft vaak een specifiek doel en je kunt communicatie geslaagd noemen als deze leidt tot het gezochte doel.
Communicatie definiëren we daarom als een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven.
Het communicatieproces kent vijf basiselementen: Zender (wie?), boodschap (wat?), kanaal of medium (hoe?), ontvanger (tegen wie?), en de mogelijke gevolgen (welk effect?).
Een boodschap wordt altijd overgebracht door een medium of kanaal (bijvoorbeeld de tv, of radio).
Er is ook verbale en non-verbale communicatie verbaal wil zeggen dat er wordt gepraat, en nog verbaal dat er bijvoorbeeld alleen wordt gezwaaid naar een persoon.
Iedereen kan een boodschap anders begrijpen dus het ligt er maar net aan hoe hij wordt geëncodeerd (het omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen).
Decoderen betekent eigenlijk het uitpakken van de boodschap door de ontvanger, het terugvertalen van de boodschap naar de veronderstelde betekenis. De ontvanger vertaalt en interpreteert de informatie en reconstrueert de betekenis.
Feedback is de reactie van de ontvanger op een boodschap van de zender: de rollen van zender en ontvanger zijn nu omgedraaid.
In het communicatieproces is de manier waarop de zender de boodschap inpakt en de ontvanger de boodschap uitpakt sterk afhankelijk van hun beider referentiekader. Je referentiekader is het geheel van je persoonlijke waarden, normale, standpunten, kennis en ervaringen.
1.2 Soorten communicatie.
We onderscheiden een aantal vormen van communicatie, dit zijn ze.
Directe tegenover indirecte communicatie.
Bij directe communicatie is er sprake van persoonlijk contact tussen personen. Bij indirecte communicatie komt er altijd een technisch hulpmiddel aan te pas.
Eenzijdige tegenover meerzijdige communicatie.
Bij eenzijdige communicatie gaat het om eenrichtingsverkeer, zoals bij radio, tv, kranten en films, meestal het geval is. Als communicatie meerzijdig is, zijn de deelnemers tijdens het gesprek afwisselend zender of ontvanger.
Verbale tegenover non-verbale communicatie.
Bij verbale communicatie wordt er gesproken of geschreven. Non-verbale communicatie is alle communicatie waarbij men geen woorden gebruikt, maar bijvoorbeeld symboliek, tekeningen, gebaren en lichaamstaal.
Inter-persoonlijke communicatie tegenover massacommunicatie.
Inter-persoonlijke communicatie is directe communicatie tussen personen waarbij vaak sprake is van directe verbale feedback. Massacommunicatie is unilaterale of eenzijdige communicatie gericht op een groot en grotendeels onbekend publiek. Doordat de communicatie meestal eenzijdig is, is er nauwelijks spraken van feedback. De ontvanger en de zender kunnen immers niet zomaar elkaars rol overnemen.
Dit zijn de zes belangrijkste kenmerken van massacommunicatie:
- De informatie die de media overbrengen, is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
- De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk.
- Er is sprake van een heterogeen en relatief onbekend publiek.
- De communicatie verloopt meestal eenzijdig. De ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achteraf reageren.
- De zender kan niet meteen controleren of de boodschap is aangekomen, laat staan begrepen. Er is geen directe feedback.
- De ontvanger bepaalt voor een groot deel zelf hoe hij of zij een medium gebruikt.
Het woord massamedia verwijst naar de verschillende soorten dragers van openbare boodschappen, zoals dag- en weekbladen, tijdschriften, boeken, films, radio, tv en internet. Achter deze massamedia bevinden zich organisaties als filmstudio’s, uitgeverijen, omroeporganisaties, commerciële zenders, krantenuitgevers en grotere mediaconcerns zoals Endemol en het Duitse Bertelsmann.
Massamedia brengen talloze boodschappen of informatie over. Grofweg kunnen we uitgaan van de volgende groepen boodschappen: - Amusement
- Nieuws
- Reclame
- Meningsvorming
- Kunst of cultuur
- Educatie en onderwijs
2.1 Soorten Massamedia.
Traditioneel maken we onderscheid tussen gedrukte massamedia op papier, en audiovisuele massamedia die communiceren via geluid en bewegende beelden.
Door het gebruik van internet (is een digitaal massamedium) vervaagt het verschil in verschijningsvorm tussen pers, televisie en radio. Dit komt omdat alle kranten en televisiezenders tegenwoordig ook wel een site hebben.
Alle massamedia bevatten kenmerken van massacommunicatie die hierboven nog staan. Maar er zijn ook verschillen. Zo zijn de mogelijkheden van interactiviteit op internet groter en trekken tv programma’s een groter publiek dan radio programma’s.
Een ander verschil is de wijze van bedrijfsvoering. Het grootste deel van de massamedia kent een vrije ondernemingsgewijze productie. Dat wil zeggen dat ondernemingen marktgericht zijn en het doel hebben om winst te maken.
De overheid en talloze belangengroepen en privépersonen gebruiken internet op niet-commerciële basis met het oogmerk een zo breed mogelijk publiek te bereiken, zoals bijvoorbeeld sport- en muziek verenigingen.
2.2 De Pers.
Bij de pers wordt onderscheid gemaakt tussen dagbladen en tijdschriften (ook opiniebladen horen bij de
tijdschriften).
Kranten, ook wel dagbladen genoemd brengen nieuwsfeiten aangevuld met achtergrond informatie.
Gezien de hoge actualiteitswaarde van de krant word deze direct na aankoop of bezorging gelezen. Een krant van een paar dagen oud is niet meer interessant omdat deze niet meer actueel is. Elke krant verschilt in opmaak, de krant bepaald zelf dus het beeld dat ze willen geven aan de lezer, zo kan een krant kleurig zijn, of meer sober en zakelijk.
Ook proberen kranten vaak iets extra’s erbij te geven, zoals bijvoorbeeld iets over wetenschap, uitgaan, reizen enz. om toch een soort van eigen identiteit te hebben.
Je hebt ook nog regionale kranten, in deze kranten staat vooral heel veel over de dingen die dichtbij (in de regio) gebeuren. Maar ook komen er natuurlijk landelijke dingen in voor.
Als bijvoorbeeld landelijke kranten melden dat er een luizenepidemie heerst, dan maken veel regionale kranten een reportage over de manier waarop scholen in hun gebied hiermee omgaan.
Voor de landelijke en internationale berichtgeving werken de redacties meestal samen in een redactioneel samenwerkingsverband. De uit 1936 stammende Geassocieerde Pers Diensten (GPD) is daarvan het grootst.
Omdat er in Nederland vooral abonnementskranten (90%) zijn hoeven ze niet elke dag met elkaar te concurreren door het plaatsten van sensatienieuws en een kleurrijke, opvallende foto op de voorpagina.
Tijdschriften verschijnen eens per week, per maand of per kwartaal en zijn bijna altijd gericht op een specifieke doelgroep. De papiersoort is meestal van hoge kwaliteit omdat een tijdschrift langer dan een dag moet meegaan. Soms worden tijdschriften enkele weken of nog langer bewaard als een soort van naslagwerk.
Omdat er zo’n grote hoeveelheid aan tijdschriften is zal ik ze eens een beetje voor jullie ordenen. - Jongerenbladen
- Familieweekbladen
- Lifestylebladen
- Roddelbladen
- Special-interestbladen
- Vakbladen
- Omroepweekbladen
- Opiniebladen
Op bladzijde 23 zie je een profielschets van de meest bekende opiniebladen.
2.3 De omroepen.
Nederland heeft net als de meeste Europese landen een duaal omroepbestel, dat wil ziggen dat er zowel publieke omroepen als commerciële omroepen zijn.
De publieke omroepen worden gefinancierd door advertentie-inkomsten uit de Ster en bijdragen door de overheid.
Commerciële omroepen moeten het vooral doen met reclame-inkomsten en abonnees.
De publieke omroepen zenden op de kabel en in de ether uit op drie landelijke televisie zender, 6 radiozenders, en een aantal regionale radio- en tv-zenders.
Het publieke omroepbestel heeft een wettelijke basis in de Mediawet en valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Naast de grote omroepen met leden zijn er nog enkele kleine zendgemachtigden zonder leden.
- Op grond van de Mediawet ontvangen de volgende genootschappen op geestelijke grondslag zendtijd. - HOS Dit zijn de afkortingen van de omroepen
- OHM voor de volledige naam kijk dan op blz.
- BOS 27.
- NMO
- IKON
- HUMAN
- RKK.
Tenslotte zijn er 3 speciale omroepen zonder leden die een eigen plaats innemen in het publieke bestel, namelijk de NOS, de NPS en de Ster.
- NOS
De NOS maakt progamma’s met een algemeen dienstverlenend karakter, die met een vaste regelmaat te zien zijn, zoals het NOS Journaal, Studio Sport, Langs de Lijn, het Radio-1 Journaal, Met het oog op Morgen en Den Haag Vandaag.
- NPS
De NPS is speciaal opgericht voor het maken van talloze minderheden-, cultuur- en jeugdprogramma’s, evenals programma’s met achtergrondinformatie en beschouwingen over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
- Ster (Stichting Ether Reclame).
De Ster houdt zich bezig met de exploitatie van reclame. Vanwege de strikte scheiding tussen programma en reclame functioneert de Ster als zelfstandige organisatie binnen het omroepbestel.
Commerciële zenders proberen zo veel mogelijk reclamezendtijd te verkopen. Voor deze zenders geldt het principe ‘hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven’. Bij de programmering gaat het dus om de kijkcijfers.
Commerciële zenders zijn niet gebonden aan de verplichtingen van een complete programmering en mogen dus de hele dag tekenfilms of videoclips uitzenden. Wel zijn er (Europese) regels die sluikreclame moeten tegengaan en de maximale hoeveelheid zendtijd voor reclame regelen.
Op de radio zenden commerciële radiostations zoals Radio 538 en Sky Radio zowel via de kabel als de ether uit.
Binnen het grote aanbod van commerciële tv-zenders zijn een aantal grote concerns te onderscheiden.
- RTL Nederland
- SBS 6, NET 5 en Veronica (zij maken deel uit van de SBS groep, Scandinavian Broadcasting System).
- MTV Networks (marktleider op het gebied van muziek- en jongerenzenders en is eigenaars van de zenders MTV, TMF en Nickelodeon.
Andere commerciële zenders, die deels in Amerikaanse handen zijn, zijn Discovery Channel, Animal Planet en National Geographic.
3.1 Functies voor individu.
Uit diverse onderzoeken naar het mediagebruik komen drie belangrijke hoofdfuncties naar voren, die de media voor ons als individu kunnen hebben, een informatieve, sociale en een recreatieve functie.
Informatieve functie:
Met de informatieve functie beantwoorden de media aan de behoefte aan:
- Informatie (journaal, krantenberichten, achtergrondverhalen en vaktijdschriften en websites).
- Educatie (Teleac, schooltelevisie, voorlichting en documentaires.
- Hulp bij meningsvorming (commentaar- of achtergrondprogramma’s als Netwerk en Nova, opinieweekbladen en redactionele commentaren in de kranten nieuwsgroepen op internet.
Sociale functie:
Door de sociale functie zorgen de media ervoor dat individuen:
- met anderen kunnen meepraten (bijvoorbeeld over spraakmakende televisieprogramma’s).
- hun eenzaamheid kunnen verdrijven (tv-kijken, lezen van de krant, chatten op internet).
- gezelligheid hebben (samen tv-kijken).
Recreatieve functie:
Door de recreatieve functie voorzien de media in de behoefte aan:
- afleiding (‘escape’, wegdromen uit de dagelijkse zorgen).
- Ontspanning (na een harde dag werken).
- Tijdverdrijf (uit verveling kijken).
- Zinvolle vrijetijdsbesteding (educatieve programma’s volgen of leuke columns in kranten lezen).
- Nieuwe ideeën voor ontspanning (spelletjes, uitgaanstips, doe-het-zelf- en tuinierprogramma’s).
Er is niet altijd een direct verband tussen de inhoud van een programma en de functie die dat programma voor een individu vervult. Die functie is mede afhankelijk van de behoeften van een individu en de bedoeling waarmee hij of zij een bepaald programma bekijkt.
3.2 Functies voor de samenleving.
Massamedia hebben naast functies voor ons al individu ook een maatschappelijke functie. Dit betekent dat de media ook van belang zijn voor de samenleving als geheel. Zo spelen de media tegenwoordig een grote rol bij de democratische besluitvorming en bij de cultuuroverdracht.
Voor de samenleving hebben de media:
- een informerende functie.
- een socialiserende functie.
- een amuserende functie.
- een bindende functie.
Socialiserende functie.
Ieder massamedium werkt als een socialiserend instituut. Met socialisatie bedoelen we het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.
Dit proces vindt al plaats vanaf de geboorte. Ouders en later vrienden, school, verenigingen en werk spelen daarbij een belangrijke rol. We noemen ze socialiserende instituties. Ook de media zijn socialiserende instituties. Dat wil zeggen dat de media belangrijke cultuurelementen overdragen.
Amuserende functie.
Sinds de jaren vijftig hebben Nederlanders steeds meer vrije tijd. We spreken zelfs van een vrijetijdsindustrie, een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning. Denk aan de enorme toename van sportbeleving, kamperen, reizen en uitgaan.
Bindende functie.
De sociale samenhang tussen mensen komt mede door de media tot stand. We spreken daarom van een bindende functie van massamedia, of anders gezegd het aanbrengen van sociale cohesie.
Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van een sterke identificatie van mediagebruikers met bepaalde programma’s, zenders en zelfs met bekende Nederlanders die hierin een rol spelen.
Informerende functie.
Binnen deze functie onderscheiden we een aantal deelterreinen, zoals de educatieve functie bij programma’s van de schooltelevisie en Teleac, en voor historische of natuurdocumentaires.
Daarnaast spelen de media een informatieve rol op politiek en maatschappelijk gebied. Denk aan programma’s over politieoptreden, filebestrijding, broeikaseffect, wachtlijsten in de gezondheidszorg enz.
Binnen de politiek-informatieve functie onderscheiden we een:
- Spreekbuisfunctie
- Agendafunctie
- Opiniërende functie
- Commentaar functie
- controle- of waakhond functie.
Voor de verdere uitleg van de functies van zie pagina 37&38.
4.1 Technologische Ontwikkelingen.
De stormachtige opkomst van de massamedia is een direct gevolg van nieuwe technische mogelijkheden die zich in het verleden voordeden en nu in steeds sneller tempo uitbreiden.
Technologische ontwikkelingen en uitvindingen staan nooit op zichzelf, maar vinden altijd plaats in een maatschappelijke context.
We nemen als voorbeeld de opkomst van de krant. De uitvinding van de industriële drukpers maakte het in de loop van de negentiende eeuw mogelijk om kranten te produceren voor een massapubliek, omdat de kostprijs omlaag ging. Meer mensen konden zich veroorloven een krant te kopen. Deze ontwikkeling stond niet op zichzelf, maar vond plaats in een periode van toenemende democratie aan het einde van de negentiende eeuw. Een groter deel van de bevolking raakte geïnteresseerd om dagelijks op de hoogte te zijn van politieke discussies in het land, waardoor er dus een groeiende vraag naar dagelijks nieuws ontstond. Zonder deze behoefte aan actueel nieuws was de technische ontwikkeling van de industriële drukpers financieel niet lonend geweest. Anderzijds werd ook duidelijker zichtbaar dat veel mensen niet konden lezen en schrijven. Om te kunnen lezen moest het analfabetisme verdwijnen en dus werd in 1901 de leerplicht ingevoerd.
Op dezelfde manier als bij de opkomst van de krant vindt in onze tijd de opkomst van internet en digitalisering plaats in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen. We onderscheiden daarbij drie ontwikkelingen:
1. De technologische mogelijkheden, met name de komst van de digitale techniek.
2. Economische groei en internationalisering.
3. Groeiende behoefte aan informatie.
Deze drie ontwikkelingen versterken elkaar. We leggen dit uit met een voorbeeld. Een Nederlands ziekenhuis besteedde in 2002 haar boekhouding uit aan een bedrijf in India. Zij hoopte hiermee te bezuinigen op de loonkosten. Om goed te functioneren had dit Indiase bedrijf informatie nodig over onder andere inkomsten, uitgaven, klanten, computersystemen en betaalsystemen van het Nederlandse ziekenhuis. Daarom werd er informatietechnologie toegepast om het Indiase bedrijf toegang te geven tot het Nederlands bedrijf. Via internet, satellieten en door het gebruik van afgesloten netwerken werden de verbindingen verbeterd. Door die verbetering kon ook een ander deel van het ziekenhuis werk verplaatsen naar India. Zo laat de afdeling diagnostiek voortaan foto’s van Nederlandse patiënten beoordelen door (goedkope) Indiase artsen. De internationalisering neemt dus opnieuw toe. We kunnen dit proces van elkaar versterkende ontwikkelingen ook in een schema plaatsen.
4.2 Opkomst digitale techniek en nieuwe media.
Door de ontwikkeling van digitale technieken zijn er allerlei nieuwe communicatiemedia gekomen. We spreken van nieuwe media zoals de vele internettoepassingen, als wordt voldaan aan drie kenmerken;
- De informatie wordt digitaal opgeslagen.
- Er zijn interactieve mogelijkheden.
- Er zijn netwerken om de informatie te verplaatsen.
Digitale techniek maakt gebruik van transistors die in tweetallen rekenen, oftewel bits: 0 of 1, aan of uit. Deze techniek is een vervanging van de analoge opslag, bijvoorbeeld in de vorm van de vinylplaat, cassetteband of videoband.
Bovendien vergroot digitalisering de keuzevrijheid van de ontvanger. De kijker of lezer kan zelf bepalen wanneer hij welk programma/tekst wil zien/lezen.
Media zijn interactief wanneer de ontvanger kan reageren. Deze mogelijkheid tot interactiviteit is vooral enorm groot bij internet.
Sinds de digitalisering verdwijnt geleidelijk het onderscheid tussen nieuwe en oude media, omdat ook traditionele media gebruik maken van nieuwe media.
Digitale televisie en kranten bieden meer interactieve mogelijkheden dan analoge televisie en papieren versies. Zo kun je met je afstandbedingen of muis klikken naar achtergrondinformatie, meedoen aan programma’s of discussies en is de keuze uit gespecialiseerde kanalen veel groter.
Tal van instanties hals bibliotheken, universiteiten, scholen, verenigingen, muziekaanbieders en andere bedrijven hebben hun informatie digitaal openbaar gemaakt. Hierom wordt internet ook wel een content platform genoemd, dit wil zeggen; een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten media-inhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussie, muziek, enz.
Terry Flew, een Britse communicatiewetenschapper definieert nieuwe media als het samengaan (convergeren) van massamedia (content oftewel inhoud), communicatienetwerken en computertechnologie (de drie C’s ).
4.3 Economische groei en internationalisering.
De economische groei en de behoefte aan globalisering kwamen na de Tweede Wereldoorlog op gang, na de voltooiing van de wederopbouw. De digitale technieken van de laatste twintig jaar hebben gezorgd voor een revolutionaire versnelling van deze twee ontwikkelingen.
De globalisering van de wereldeconomie is nog lang niet voltooid. De Amerikaanse journalist Thomas L. Friedman geeft in zijn boek ‘De aarde is plat’ talloze voorbeelden van activiteiten die Amerikaanse en andere bedrijven hebben verplaatst naar andere landen zoals India en China. De mogelijkheden werden met name groter door de technologische ontwikkelingen. Rond 200 werden honderden miljoenen dollars geïnvesteerd in de aanleg van een breedbandnetwerk rond de wereld, onder meer door glasvezelkabels op de zeebodem te leggen.
4.4 Groeiende behoefte aan informatie.
De laatste decennia van de twintigste eeuw zien we in Nederland en in andere westerse landen het einde van de industriële samenleving het ontstaan van de informatiemaatschappij, een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Ook deze informatiemaatschappij had niet kunnen bestaan zonder de digitale technieken.
Volgens de socioloog Bovens kun je de volgende kenmerken van de informatiemaatschappij onderscheiden; - Stroom van informatie.
- Niet gebonden aan één bepaalde plaats.
- Steeds in verandering.
- Informatienetwerken.
- Niet meer gebonden aan een fysieke drager.
Voor verdere uitwerking van de kenmerken zie blz. 52.
5.1 Uitgangspunten van het mediabeleid.
De activiteiten van de media worden mogelijk gemaakt, maar ook begrensd door de regels die de overheid heeft opgesteld voor openbare informatievoorziening. De overheid houdt zeich dus indirect bezig met de krant die je elke dag leest en het radiostation waarnaar je luistert. Aan de basis van de bemoeienis van de overheid met de massamedia liggen drie algemene uitgangspunten: - Vrijheid van meningsuiting
- Democratie
- Pluriformiteit
In de Nederlandse grondwet wordt in artikel 7 tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers geregeld: “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Door ondertekening van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in 1950, heeft Nederland de vrijheid van meningsuiting ‘dubbel’ gewaarborgd.
In artikel 10 van de EVRM is expliciet vastgelegd dat burgers de vrijheid hebben om informatie te vergaren en door te geven. Met dit wetsartikel gaat het EVRM nog verder dan onze grondwet, omdat ook het vergaren van informatie hier als een recht wordt vastgelegd.
In dictaturen ontbreekt een vrije meningsuiting. Hier is sprake van censuur: de overheid oefent controle uit op de informatievoorziening. Dit houdt enorme beperkingen in voor journalistieke activiteiten.
In Nederland kennen we geen censuur maar er zijn wel grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Dat zag je al aan de zin “.. behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”.
Als je iemand openlijk beledigt of beschuldigt kun je voor de rechter worden gedaagd. Een rechter kan een krant in zo’n geval dwingen een rectificatie te plaatsen of de verdere verkoop van een tijdschrift verbieden.
De vrijheid van meningsuiting geldt overigens allen voor de relatie tussen overheid en burger. In maatschappelijke relaties hoeft de vrijheid van meningsuiting niet altijd te gelden Een voetbalclub heeft bijvoorbeeld het recht om zijn spelers een spreekverbod op te leggen als het gaat om kwesties die het gezag van de trainer aantasten. Verder is bijvoorbeeld bekend dat het personeel van supermarkt Aldi geen informatie over het bedrijf naar buiten mag brengen in interviews.
Sinds 1980 is de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) van kracht. Deze wet verplicht de overheid tot het geven van informatie, tenzij het gaat om persoonlijke affaires binnen het koninklijk huis om de staatsveiligheid of bedrijfsgeheimen.
De verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en websites noemen we de pluriformiteit van de massamedia. In een democratie is pluriformiteit belangrijk omdat het publiek daardoor informatie van verschillende media met elkaar kan vergelijken.
De Nederlandse overheid ziet er dan ook streng op toe dat er geen al te grote machtsconcentraties bij de massamedia ontstaan. Een samenwerkingsverband, overname of fusie waardoor een concern het monopolie verwerft is daarom wettelijk verboden.
5.2 Overheidsbemoeienis met de media.
Omdat men bang was voor allerlei soorten manipulatie stelde de overheid vanaf het begin van de radio en tv regels op waaraan publieke omroepen en hun uitzendingen moesten voldoen. Al in 1930 werden de voorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging vastgelegd in de zogeheten omroepwet. In 1988 werd de omroepwet vervangen door de mediawet, waardoor ook commerciële zenders geleidelijk toestemming kregen om uit te zenden.
Toen het aantal kijkers naar Nederland 1, 2 en 3 door de komst van commerciële zenders sterk daalde, besloot de mediaraad, die toezicht houdt op de publieke omroep, tot profilering van de drie publieke zenders. De huidige netprofilering betekent dat Nederland 1 programma’s bevat die breed toegankelijk zijn; Nederland 2 is verdiepend van karakter; en Nederland 3 is vooral gericht op jongere kijkers. De publieke omroepen hebben dus geen vaste zender. Per programma wordt beken op welk net dit het beste past.
Belangrijke bepalingen uit de Mediawet zijn:
- Een beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben. Een volledige uitzendvergunning of concessie wordt pas verleend als de publieke omroep ten minste 300.000 leden hebben.
- Erkende omroepen hebben recht op een financiële bijdrage van de overheid. Daarnaast worden de gelden die verdiend worden met reclame door de Ster over de omroepen verdeeld.
- De totale televisiezendtijd van de publieke zenders moet een volledig programma bevatten. Omroepen hebben de gezamenlijke plicht om programma’s te leveren voor de verschillende televisienetten en radiozenders en daarbij een evenwichtige mix aan te bieden van kunst en cultuur, informatie inclusief nieuws, educatie en amusement.
- Gemiddeld mogen de publieke omroepen niet meer dan 6.5% van hun zendtijd besteden aan reclame. Daarbij geldt een maximum van 12 minuten reclametijd in een uur. De publieke omroepen mogen alleen reclameblokken uitzenden tussen de programma’s in, met uitzondering van bepaalde evenementen zoals voetbalwedstrijden.
- Commerciële zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden. Volgens Europese richtlijnen met betrekking tot reclame mogen commerciële zenders maximaal 15% van hun zendtijd besteden aan reclame. Reclameblokken mogen ook programma onderbrekend zijn, maar sluikreclame is verboden.
- Sponsoring is toegestaan voor zowel publieke omroepen als voor commerciële zenders. Sponsornamen mogen alleen aan het begin en aan het einde van een programma worden vermeld. Sponsoring is verboden voor programma’s die gedeeltelijk bestaan uit nieuws, actualiteiten of politieke informatie of die bestemd zijn voor jongeren onder de twaalf.
Toen veel dagbladen en tijdschriften tijdens de jaren zeventig in handen kwamen van een beperkt aantal concerns, dreigde er een te sterke persconcentratie te ontstaan. Omdat de overheid hierin een bedreiging van de pluriforme pers zag, stelde zij in 1974 het Bedrijfsfonds voor de Pers in. In eerste instantie was het een adviescollege voor de overheid, maar vanaf 1988 functioneert het als een zelfstandig bestuursorgaan. Het fonds heeft tot doel de bestaande verscheidenheid van de pers in stand te houden voor zover deze van belang is voor een brede informatievoorziening en opinievorming.
Critici menen dat de steun door het bedrijfsfonds het vrijemarktprincipe bij de gedrukte media aantast en tot concurrentievervalsing kan leiden.
Internetproviders en de aanbieders van nieuws, informatie of andere diensten via internet zijn in handen van vrije ondernemers, waar deo verheid zich in principe niet mee bemoeit.
Toch streeft de overheid naar een gelijke publieke toegankelijkheid van deze nieuwe media. Uit het oogpunt van een sociale en democratische rechtsstaat is het wenselijk dat de digitale snelweg voor iedereen bereikbaar is. Vandaar dat de overheid maatregelen heeft genomen om burgers hierbij een handje te helpen.
- Basis- en middelbare scholen krijgen geld om computers te kopen.
- Informatiekunde is een verplicht schoolvak geworden.
- Ambtenaren, politieagenten en leraren hebben bijscholingscursussen gekregen om een digitaal rijbewijs te halen.
- Werknemers konden via hun bedrijf met toestemming van de belastingdienst lange tijd een computer aanschaffen via een zogenaamde bruto-nettoregeling.
- Het kennisnet werd geïntroduceerd. Dit is een speciaal onderdeel van internet bedoeld voor het onderwijs. Alle scholen van Nederland zijn hierop aangesloten en kunnen programma’s volgen via dit medium.
5.3 Discussies over het omroepbestel.
We hebben hiervoor gezien dat de overheid zich het meest actief bemoeit met de radio- en tv-zenders en dan in het bijzonder de publieke omroepen.
Dit mediabeleid zal steeds een onderwerp van discussie blijven. Moet de overheid zich wel of juist niet bemoeien met de media? En zo ja, wat is dan haar taak?
De groep die voor overheidsbemoeienis is, pleit voor een overheid als bewaker van de kwaliteit en de pluriformiteit van de media. Aan de andere kant is er een groep die de rol van de overheid als bevoogdende instelling liever aan banden legt. Zij willen een terughoudende overheid en een zelfregulerende mediamarkt waar bewuste, mondige en zelfbeslissende burgers kiezen uit een breed en vrij aanbod van media.
Als voorstanders van het vrijenmarktdenken zijn de liberalen tegen subsidiëring van de media. De overheid moet ruimte geven aan nieuwe initiatieven, met een minimale financiële overheidssteun. Een liberale partij als de VVD zegt dat vrije concurrentie garant staat voor een goede afstemming van het product op de wensen en behoeftes van kijkers en luisteraars.
De socialisten echter bepleiten een regulerend optreden van de overheid, zoals kwaliteitscontrole en bewaking van pluriformiteit in de mediawereld. Zonder regulering komen minderheidsstandpunten nauwelijks aan bod en krijgen persconcentraties en ongewenste vormen van commercialisering te veel vrij spel. De socialisten juichen de ontwikkelingen op het gebied van computertechnologie toe, maar de overheid moet er wel voor zorgen dat iedereen in Nederland in gelijke mate toegang heeft tot deze media.
Ook de christendemocraten zijn voor een regulerende overheid, maar vinden dat omroepen en kranten ook zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Het CDA kijkt vooral naar de socialiserende functie van de media en naar de gevaren van mediabeïnvloeding, vooral voor de jeugd.
Naast de overheid en de politieke partijen hebben ook direct betrokkenen visies op de inrichting van het omroepbestel.
De publieke omroepen.
Zij pleiten voor behoud van de pluriformiteit. Zij stellen dat commercialisering tot meer oppervlakkigheid leidt en houden dan ook een pleidooi voor het handhaven van de ‘opvoedende, educatieve en informerende’ taken van de massamedia, waarin de verschillende maatschappelijke stromingen herkenbaar zijn.
Commerciële zenders.
Zij vinden dat de mensen volwassen genoeg zijn om zelf uit te maken waar ze naar kijken. De kijker bepaalt zelf wat kwaliteit is en moet daarom uit een zo groot mogelijk aanbod kunnen kiezen. De programma’s met de meeste kijkers trekken ook de meeste adverteerders. Zo worden vanzelf de beste programma’s gemaakt. Willen de kijkers andere meningen voorgelegd krijgen, dan kunnen ze uitwijken naar kranten, tijdschriften en boeken.
De overheid.
Zij wil dat het omroepbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van onze samenleving. De publieke omroepen moeten zorgen voor evenwichtige maatschappelijke communicatie in onze democratische en pluriforme samenleving. Kwalitatief en goede en hoog gewaardeerde programma’s moeten bijdragen aan begrip en verdraagzaamheid, aan het verkleinen van kennisachterstanden en aan het verkleinen of overbruggen van culturele verschillen in de samenleving.
REACTIES
1 seconde geleden