Hoofdstuk 6
6.1 De industriële onderneming
In een industriële onderneming, ook wel productieonderneming genoemd, worden met behulp van machines en/of mensen grondstoffen verwerkt tot eindproducten. (bijv. fietsen, huizen en cd-spelers)
Ze maken niet alleen eindproducten, maar ook producten voor andere bedrijven (bijv. halffabrikaten)
Een handelsonderneming maakt geen producten, maar koopt ze en verkoopt ze vrijwel in dezelfde staat als waarin ze zijn ingekocht. (bijv. een supermarkt, een fietsenwinkel, een horecagroothandel)
6.2 Prijscalculaties bij stukproductie
Er is sprake van stukproductie als een product wordt vervaardigd of een dienst wordt geleverd volgens de wens van een koper.
Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan een bepaald product, zoals materiaalkosten en arbeidsuren.
Indirecte kosten zijn niet rechtstreeks toe te rekenen aan een bepaald product. Het zijn kosten die voor meerdere producten gemaakt worden, zoals administratiekosten.
De indirecte kosten zijn op een aantal manieren uit te rekenen, namelijk in een percentage van de materiaalkosten, of de arbeidskosten, of in een percentage van de totale directe kosten.
De primitieve opslagmethode is een manier om de verkoopprijs te berekenen door het gebruiken van een opslagpercentage van een deel of het totaal van de directe kosten.
Bij de verfijnde opslagmethode wordt gebruik gemaakt van meerdere opslagpercentages.
De fabricagekostprijs is de kostprijs die alleen de fabricagekosten bevat.
De commerciële kostprijs is de fabricagekostprijs verhoogd met de verkoopkosten.
6.3 Voorcalculatie en nacalculatie bij stukproductie
Het voorcalculatorisch bedrijfsresultaat is het verwachte bedrijfsresultaat dat aan het begin van het jaar wordt berekend op basis van schattingen.
Het nacalculatorisch bedrijfsresultaat is het werkelijke / gerealiseerde bedrijfsresultaat.
Het werkelijke /gerealiseerde bedrijfsresultaat is te splitsen in een gerealiseerd verkoopresultaat en een gerealiseerd budgetresultaat.
Het gerealiseerde verkoopresultaat bereken je door de werkelijke omzet minus de toegestane kosten te nemen.
Het gerealiseerde budgetresultaat is het verschil tussen de toegestane en de werkelijke kosten en kan eventueel verder uitgesplitst worden naar een budgetresultaat op directe en op indirecte kosten.
6.4 Prijscalculaties bij massaproductie
Massaproductie is productie voor nog onbekende afnemers.
Homogene massaproductie is massaproductie waarbij slechts een type product wordt voortgebracht, bijv. water en elektriciteit.
Heterogene massaproductie is massaproductie waarbij meerdere typen producten worden voortgebracht, bijv. scooters, margarine en schoolboeken.
Constante kosten zijn kosten waarvan het totale bedrag in een periode niet verandert als de productie en afzet veranderen, bijv. afschrijvingskosten.
Variabele kosten zijn kosten waarvan het totale bedrag in een periode onmiddellijk verandert als de productie en afzet veranderen, bijv. materiaalkosten
De normale productie is de gemiddelde productie die in een jaar kan worden gemaakt met de bestaande capaciteit.
De normale afzet is het aantal producten dat gemiddeld in een jaar wordt verkocht.
De kostprijs bij massaproductie bereken je op de volgende manier: (totale standaard constante kosten / normale productie of afzet)+(totale standaard variabele kosten / begrote productie of afzet).
De formule hiervoor is: (Cs/Np)+(Vs/Bp). P staat voor productie
De formule voor de standaard verkoopkosten: (Cs/Na)+(Vs/Ba). A staat voor afzet.
6.5 Voorcalculatie en nacalculatie bij massaproductie
Het gerealiseerde verkoopresultaat is het werkelijk aantal verkochte producten vermenigvuldigd met het verkoopresultaat per stuk.
Het verkoopresultaat per stuk is de verkoopprijs verminderd met de (commerciële) kostprijs.
Het gerealiseerde budgetresultaat is het verschil tussen de standaardkosten van de werkelijke afzet en werkelijke kosten van de afzet. Dit verschil wordt ook wel het bezettingsverschil genoemd.
6.6 Marketing in een industriële onderneming
Om een product tot een goed product te maken moet er op verschillende punten worden gelet.
Kwaliteit, vormgeving, service, garantie, de verpakking.
De technische functie van de verpakking is dat het product kan worden opgeslagen en wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf.
De commerciële functie van de verpakking heeft betrekking op het onderscheiden van het product van andere soortgelijke producten.
6.7 Interne verslaggeving
De balans geeft inzicht in de financiële positie van een bedrijf.
Aan de debetkant staan de vaste activa, de vlottende activa en de liquide middelen.
Aan de creditkant staat het eigen vermogen, het kort vreemd vermogen en het lang vreemd vermogen.
Vaste activa zijn bezittingen die een lange tijd (meer dan een jaar), in de onderneming aanwezig zijn.
Vlottende activa zijn bezittingen die korter dan een jaar in het bedrijf aanwezig zijn.
Liquide middelen zijn activa die bestaan uit geld.
Het eigen vermogen is het vermogen dat toebehoort aan de eigenaren of anders gezegd het vermogen dat de eigenaren in het bedrijf hebben gestoken.
Het lang vreemd vermogen is vreemd vermogen met een looptijd langer dan een jaar.
Het kort vreemd vermogen is vreemd vermogen met een looptijd korter dan een jaar.
Een bedrijf is liquide als het in staat is de schulden op korte termijn te betalen.
De current ratio is de verhouding tussen aan de ene kant de liquide middelen en de vlottende activa en aan de andere kant de korte schulden.
De quick ratio is de verhouding tussen aan de ene kant de liquide middelen en de vlottende activa (uitgezonderd voorraden) en aan de andere kant de korte schulden.
De solvabiliteit is de mate waarin het bedrijf in staat is alle schulden te betalen. Dit hoeft feitelijk alleen maar te gebeuren bij opheffing van het bedrijf. Deze ratio is de verhouding tussen aan de ene kant de totale waarde van de bezittingen en aan de andere kant het vreemd vermogen. Het kan ook berekend worden door het eigen vermogen te delen door het vreemde vermogen.
Hoofdstuk 7
7.1 De rechtsvorm
De B.V. ofwel de besloten vennootschap is een vennootschap waarvan het eigen vermogen verdeeld is in aandelen. Een aandeel is een bewijs van eigendom in een B.V. De aandeelhouders zijn dus mede-eigenaar van de B.V.
De aandelen van een B.V. staan altijd op naam, de gegevens van de aandeelhouders worden bijgehouden in een aandeelhoudersregister. Een B.V. mag geen aandeelbewijzen uitgeven, de registratie in het register fungeert als bewijs van deelname in het eigen vermogen van een B.V.
Een aandeelhouder van een B.V. mag zijn aandelen slechts vrij overdragen aan een beperkte groep familieleden, wil hij de aandelen aan anderen verkopen, dan moet hij daarvoor eerst toestemming vragen aan de B.V.
Om een B.V. op te richten moet je een notariële akte laten opstellen en deze laten inschrijven in het register van de Kamer van Koophandel. Ook moet er minimaal 40.000 gulden in de vennootschap worden gestort. Is er niet aan deze eisen voldaan, dan zijn de bestuurders persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.
Een B.V. moet minstens eenmaal per jaar een Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) organiseren. Deze vergadering vormt de hoogste macht binnen een B.V. Zij is bevoegd om het bestuur te benoemen en te ontslaan, de jaarrekening vast te stellen (balans, W & V rekening, en de toelichting hierop), het beschikken over de gemaakte winst en het liquideren (opheffen) van de B.V.
Bij liquidatie van een B.V. worden eerst alle schulden afbetaald, is er nog wat over, dan krijgen de aandeelhouders dat. In bepaalde gevallen, bijv. bij een faillissement is ook de rechter of de KvK bevoegd om de B.V. te ontbinden, deze vorm wordt meestal toegepast als de B.V. haar schulden niet betaald. Bij een faillissement wordt beslag gelegd op de bezittingen van de schuldenaar en er wordt een curator aangesteld die verantwoordelijk is voor het afhandelen van het faillissement. Soms wordt surseance (uitstel) van betaling bij de rechtbank aangevraagd. Tijdens deze periode wordt onderzocht of een faillissement eventueel voorkomen zou kunnen worden.
Naast de directie wordt er (meestal bij grote B.V.’s) een Raad van Commissarissen aangesteld, deze houdt namens de aandeelhouders toezicht op de algemene gang van zaken in de B.V. en adviseert de directie.
Een van de redenen om voor een B.V. te kiezen is dat je als eigenaar van een B.V. niet persoonlijk aansprakelijk kunt worden gesteld voor de schulden van de onderneming. Eigenaren lopen een beperkt risico, zij kunnen hooguit het ingelegde eigen vermogen verliezen. Een andere reden om voor een B.V. te kiezen is de belasting over de winst, als er hoge winsten behaald worden kan de te betalen belasting lager uitvallen dan bij een eenmanszaak of V.O.F., een B.V. betaald namelijk vennootschapsbelasting. Bij een B.V. is de continuïteit beter gewaarborgd, als de directeur of een mede-eigenaar wegvalt, dan kan de B.V. als rechtspersoon gewoon blijven bestaan. Eigenaren van een B.V. staan gewoon op de loonlijst en vallen dus ook onder de sociale voorzieningen. B.V.’s moeten ieder jaar hun financiële gegevens publiceren bij de KvK.
7.2 Er is veel geld nodig
Als een B.V. winst behaald in een jaar, dan moet hierover vennootschapsbelasting betaald worden. Want van de winst overblijft (na belastingaftrek) kan gebruikt worden voor dividend (uitkering aan de aandeelhouders), tantièmes (uitkering aan commissarissen en directieleden) of voor reserveringen ( het niet uitkeren van winst om bijvoorbeeld in de toekomst verliezen op te kunnen vangen). Van het uitgekeerde dividend moet de onderneming vooraf 25 % dividendbelasting inhouden.
De vermogensmarkt is het geheel van vraag en aanbod van vermogen. De vermogensmarkt is onderverdeeld in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Vermogens met een looptijd korter dan een jaar worden verhandeld op de geldmarkt, zoals bankkredieten. Vermogens met een looptijd langer dan een jaar worden verhandeld op de kapitaalmarkt, zoals aandelen, obligaties en onderhandse leningen.
Een obligatielening is een lening die in een aantal gelijke delen is gesplitst, obligaties. Een obligatie is een schuldbekentenis waarvoor in het algemeen een vaste rentevergoeding wordt gegeven.
Een onderhandse lening is een lening die wordt afgesloten met één of enkele geldgevers, waarbij er rechtstreeks contact is tussen de geldgever(s) en de geldnemer. Grote ondernemingen sluiten onderhandse leningen af met institutionele beleggers, dat zijn financiële instellingen die als uitvloeisel van hun functie over grote sommen geld beschikken en hiervoor een geschikte belegging zoeken, zolang het geld niet nodig is, bijv. pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Voor de geldnemer zijn hier een aantal voordelen aan verbonden, deze lening kan namelijk snel en zonder veel kosten tot stand worden gebracht, ook kan vooraf en tijdens de looptijd over de leningsvoorwaarden worden onderhandeld. Een nadeel is dat het interestpercentage in het algemeen iets hoger ligt dan die van een obligatielening
De financieringskosten van een bedrijf bestaan uit de interest die over het vreemde vermogen moet worden betaald en de gemiste interest over het eigen vermogen.
Leasen is het huren van productiemiddelen. Er zijn twee soorten leasing: financial leasing en operational leasing.
Financial leasing heeft als kenmerken een lange looptijd (meestal gelijk aan de levensduur), het leasecontract is tussentijds niet opzegbaar en het risico van veroudering van het geleasde object is voor de huurder (lessee).
Operational leasing heeft als kenmerken een korte looptijd (korter dan de levensduur), het leasecontract is tussentijds opzegbaar en het risico van veroudering van het geleasde object is voor de verhuurder (lessor).
Bij sale and lease back neemt de leasemaatschappij het desbetreffende object tegen betaling over en stelt het op leasebasis onmiddellijk weer ter beschikking. Het voordeel voor de huurder is dat hij op deze manier liquide middelen ter beschikking krijgt, die hij ergens anders voor kan gebruiken
7.3 Organiseren en organisatie
Een organisatievorm die de verschillende werkzaamheden naar functie indeelt, noemt men een functionele organisatie. Een organisatievorm die verschillende werkzaamheden naar functie indeelt, hierbij bestaan ook hulpdiensten, een afdeling die de activiteiten van de andere afdelingen ondersteunt (bijv. de afdeling administratie). Het verschil met een stafafdeling is dat een hulpdienst behalve adviezen ook dwingende aanwijzingen aan andere afdeling kan geven.
Sommige activiteiten zijn zo ingewikkeld dat die niet door een bepaalde afdeling zijn uit te voeren. Er wordt dan projectgericht gewerkt in een projectorganisatie, hierbij worden medewerkers van verschillende afdelingen tijdelijk bij elkaar gezet om een bepaalde complexe klus te klaren.
Om bijv. fraude te voorkomen is het belangrijk dat de verantwoordelijkheden bij meerdere personen ondergebracht worden. Je spreekt dan van functiescheiding, als bepaalde functies niet met elkaar samenvallen, is de kans kleiner dat er gefraudeerd wordt.
Het zodanig afstemmen van de voorgenomen activiteiten dat de gestelde doelen worden bereikt, noem je de planning. Een begroting is een financieel plan. Er wordt gesproken van een budget als een functionaris verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van een begroting. Bij de feedback worden de werkelijke resultaten vergeleken met de gemaakte begroting.
Administreren is het proces van systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens. Alle (organisatorische) maatregelen die genomen worden ten behoeve van een goede informatievoorziening, noem je de administratieve organisatie.
7.4 Personeelszaken
Om te weten te komen hoeveel personeel er nodig is moet je eerst een overzicht maken van de werkzaamheden die in de komende perioden verricht moeten worden. Dan moet je bekijken of je met het beschikbare aantal personeelsleden die werkzaamheden kunt uitvoeren.
Daarom hebben steeds meer organisaties een personeelsfunctionaris of een afdeling personeelszaken. Die zijn belast met het werven, selecteren en de loopbaanbegeleiding van het personeel. Voor elke medewerker wordt een carrièreplan opgesteld. Het doel daarbij is ervoor te zorgen dat de juiste persoon op de juiste plek in de organisatie terecht komt. Vacatures kunnen worden opgevuld door promotie, overplaatsing of scholing.
Bij het invullen van een bepaalde vacature moet rekening worden gehouden met de Algemene Wet Gelijke Behandeling. In deze wet staat dat discriminatie op grond van geslacht, ras, nationaliteit, geloofsovertuiging, politieke opvattingen en seksuele geaardheid verboden is. Als je in een onderneming de voorkeur geeft aan bijv. vrouwen (als deze ondervertegenwoordigd zijn), dan heet dit positieve discriminatie.
Door bedrijven een financiële tegemoetkoming te geven probeert de overheid bepaalde groepen weer aan het werk te krijgen, zoals langdurig werklozen, gehandicapten en allochtonen.
Als je bij een bedrijf in dienst gaat sluit je een arbeidsovereenkomst. Daarin staat dat jij als werknemer, je verplicht in dienst van de werkgever, tegen loon arbeid te verrichten. Je maakt afspraken over werktijden en loon (primaire arbeidsvoorwaarden), en overige zaken zoals een auto van de zaak en kinderopvang (secundaire arbeidsvoorwaarden). Meestal zijn de arbeidsvoorwaarden vooraf vastgelegd in een Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) en hoef je niet over deze voorwaarden te onderhandelen. Er kan vooraf een proeftijd van max. 2 maanden worden afgesproken, gedurende deze tijd kan de werknemer of de werkgever zonder opgaaf van redenen de arbeidsovereenkomst beëindigen.
Een bedrijf kan ook uitzendkrachten aannemen, dit heeft als voordeel dat ze flexibel in te zetten zijn, maar daartegenover zijn de loonkosten vaak veel hoger. Andere voorbeelden van flexibele arbeid zijn deeltijdwerk, overwerk, thuiswerk, ploegendienst en oproeparbeid.
Tussen een vaste medewerker en een oproepkracht bestaan de volgende kenmerkende verschillen: de werknemer in vaste dienst heeft het recht om het aantal, contractueel vastgelegde uren , te werken en uitbetaald te krijgen en een oproepkracht is niet verplicht bij een oproep daadwerkelijk te gaan werken, hij krijgt uitsluitend het aantal gewerkte uren betaald.
Als een van beide partijen de arbeidsovereenkomst wenst te verbreken, dan is hiervoor meestal toestemming nodig van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (RDA).
Om de kwaliteit van de kennis en vaardigheden van de personeelsleden te behouden of te verbeteren moet het bedrijf bijscholen. Bijscholing is een belangrijk motivatiemiddel, het stimuleert de werknemers zich te ontwikkelen. Een andere vorm van scholing is omscholing, hier leert men een heel nieuw beroep.
Elke onderneming met honderd of meer werknemers is verplicht om een ondernemingsraad in te stellen. De leden van de ondernemingsraad worden gekozen door de werknemers. Het overleg tussen de ondernemingsraad en de directie moet minstens zes maal per jaar plaatsvinden. De ondernemingsraad heeft het adviesrecht over zaken die ingrijpende veranderingen in de onderneming betreffen, het instemmingsrecht op het gebied van personeelsbeleid en het initiatiefrecht, de ondernemingsraad mag met beleidsvoorstellen komen waarbij de bedrijfsleiding verplicht is op deze voorstellen te reageren.
Ook een onderneming met 35 tot 100 werknemers is verplicht een ondernemingsraad in te stellen, maar deze heeft minder bevoegdheden. Ondernemingen van 10 tot 35 werknemers zijn verplicht minstens twee keer per jaar een personeelsvergadering te organiseren
7.5 Het marketingbeleid
Bij het opstarten van een bedrijf moet er een marketingplan opgesteld worden, daarbij moet blijken hoe je met de beschikbare marketinginstrumenten de markt gaat aanpakken.
Promotiebeleid is het bevorderen van de verkoop via communicatie.
Dit kan via massacommunicatie (via radio, televisie en dagbladen). Individuele reclame is reclame die uitgaat van een fabrikant of handelaar, collectieve reclame gaat uit van de gezamenlijke fabrikanten en handelaren, actiereclame gebeurt door middel van tijdelijke prijsverlagingen en andere tijdelijke aanbiedingen, tot slot themareclame, hierbij wordt door in de reclame telkens terug te komen op hetzelfde thema geprobeerd een vertrouwd imago op te bouwen.
Public Relations is het vestigen of handhaven van de goede naam van de onderneming bij belangengroepen. Belangengroepen zijn bijv. omwonenden, aandeelhouders en overheid.
Bij persoonlijke communicatie worden de afnemers persoonlijk benaderd, door middel van vertegenwoordigers en verkopers.
Prijsbeleid, door middel van afroomprijspolitiek of penetratieprijspolitiek.
Bij afroomprijspolitiek brengt de onderneming het nieuwe product tegen een hoge prijs op de markt en daarna wordt stapsgewijs met tussenpozen de prijs verlaagd. Voorwaarden voor het slagen hiervan zijn dat de concurrentie (voorlopig) ontbreekt en er bij de hogere prijsklassen voldoende kopers zijn.
Bij penetratieprijspolitiek brengt de onderneming het product tegen een lage prijs op de markt. Voorwaarden voor het slagen hiervan zijn dat de concurrenten snel met een ander product op de markt zouden kunnen komen en het ontbreken van de bereidheid bij een aantal groepen kopers om een hogere prijs te betalen voor het product.
Het bedrijf dat het grootste marktaandeel heeft wordt marktleider genoemd.
De wijze waarop de producten van de fabrikant bij de uiteindelijke afnemer terecht komen, wordt distributiebeleid of ook wel plaatsbeleid genoemd.
Tot de groothandel rekenen we de ondernemingen die aan andere ondernemingen leveren en niet aan de consument. Handelaren die aan de consument leveren vallen onder de kleinhandel.
Als producenten gebruik maken van tussenschakels bij de distributie dan is er sprake van indirecte distributie of indirect kanaal. Maakt men gebruik van één tussenschakel (bijv. de detailhandel) dan is dat een kort indirect kanaal. Zijn er van meerdere tussenschakels gebruik gemaakt dan is dat een lang indirect kanaal.
Als de producent rechtstreeks levert aan de eindafnemers dan is er sprake van directe distributie.
De distributievormen die een fabrikant kiest zijn vaak afhankelijk van de kosten en opbrengsten van de verschillende typen distributiekanalen, ook speelt afzetbeheersing een rol (met meerdere tussenschakels heeft de fabrikant minder controle op de afzet van producten).
7.6 De winstcalculatie bij een handelsonderneming volgens de brutowinstmethode
Als de brutowinst is uitgedrukt in een percentage van de inkoopprijs, dan is dat een brutowinstopslagpercentage. Wordt de brutowinst uitgedrukt in een percentage van de verkoopprijs dan is er sprake van een brutowinstmarge.
De bedrijfskosten van een handelsonderneming zijn meestal inkoopkosten (bijv. vrachtkosten), verkoopkosten (bijv. reclamekosten), algemene/overige kosten (huur, interest).
De verkoopkosten en de algemene kosten samen worden ook wel de overheadkosten genoemd.
Het berekenen van het geschatte resultaat wordt de voorcalculatie genoemd. De bepaling van het werkelijke resultaat is de nacalculatie.
7.7 De winstcalculatie bij een handelsonderneming volgens de nettowinstmethode
Een nadeel van de brutowinstopslagmethode is dat de verkoopprijs niet er nauwkeurig vastgesteld wordt. Bij de nettowinstopslagmethode is het mogelijk om meer verfijning in de kostencalculatie aan te brengen, waardoor verkoopprijzen preciezer zijn te berekenen.
Allereerst wordt bij de nettowinstopslagmethode de kostprijs bepaald, de kostprijs bestaat uit de verwachte gemiddelde inkoopprijs, de inkoopkosten en de overheadkosten. De inkoopkosten en de overheadkosten worden door middel van opslagpercentages in de kostprijs verwerkt.
De inkoopkosten zijn een percentage van de verwachte gemiddelde inkoopprijs.
Het totaal van de verwachte gemiddelde inkoopprijs en de inkoopkosten is de vaste verrekenprijs.
De vvp is de vaste prijs waartegen een handelsonderneming de ingekochte voorraad producten waardeert.
Met een nettowinstopslagpercentage wordt de nettowinst berekend als percentage van de kostprijs.
Met de nettowinstmarge wordt de nettowinst uitgedrukt in een percentage van de verkoopprijs.
Deze methode brengt meer administratiekosten met zich mee in vergelijking met de brutowinstopslagmethode, maar dit wordt weer terug verdiend door nauwkeuriger kostenberekeningen.
Het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs van het product noem je het verkoopresultaat.
Totale verkoopresultaat = afzet * (verkoopprijs – kostprijs)
Het verschil tussen het verkoopresultaat en de nettowinst kan door allerlei omstandigheden beïnvloed worden, zijn deze verschillen vooraf bekend dan kan de verwachte nettowinst worden bepaald door het verkoopresultaat te corrigeren met deze begrotingsverschillen.
Het bedrag van de toegestane kosten, dat achteraf wordt berekend, heet het nagecalculeerde kostenbudget. Het verschil tussen deze toegestane kosten en de werkelijk gemaakte kosten vormt dan het gerealiseerde budgetresultaat.
7.8 Externe financiële verslaggeving
Om de aandeelhouders minstens eenmaal per jaar te voorzien van financieel-economische informatie van de onderneming, is de directie wettelijk verplicht de algemene vergadering van aandeelhouders een jaarverslag te overleggen. In een jaarverslag wordt een samenvattend overzicht gegeven van de gang van zaken in de onderneming.
Een jaarrekening is een financieel overzicht dat bestaat uit een balans, een winst- en verliesrekening en toelichtingen op beide overzichten. De directie geeft hiermee de aandeelhouders verantwoordingsinformatie over het gevoerde financiële beleid. Om ook andere belanghebbenden inzicht te geven in de financiële situatie is het wettelijk verplicht om dit overzicht openbaar te maken bij de KvK. Kleine BV’s zijn niet verplicht om een W&V rekening te publiceren, een balans met toelichting is al genoeg.
Het verstrekken van informatie over de BV aan de buitenwereld heet externe verslaggeving. De bedrijfsleiding voorzien van bedrijfseconomische stuurinformatie ter ondersteuning van het bedrijfsbeleid wordt aangeduid als interne verslaggeving. Bij een externe balans spreek je van geplaatst aandelenkapitaal en niet van geplaatst aandelenvermogen.
Alle BV’s zijn vanaf een bepaalde omvang verplicht hun jaarrekening door een externe accountant te laten controleren. Hij beoordeeld aan de hand van de accountantsverklaring of de jaarrekening aan de wettelijk gestelde eisen voldoet.
7.9 De winstcalculatie bij een industriële onderneming met massaproductie
Industriële ondernemingen die slechts één product in massa produceren, berekenen hun kostprijs als volgt: van het product wordt voor een bepaalde periode de standaardhoeveelheden grondstoffen, arbeidsuren en machine-uren per eenheid vastgesteld. Deze standaardhoeveelheden worden daarna in geld uitgedrukt door middel van standaardprijzen
De som van de standaardkosten per product wordt de standaardkostprijs genoemd.
Het machine-uur tarief bereken je als volgt: (totaal standaard constante machine kosten / normale aantal machine-uren) + (totale standaard variabele machinekosten / begrote aantal machine uren)
verkort geschreven (C/N)+(N/B)
Als er verschillen bestaan tussen de werkelijke constante kosten en de dekking van de constante kosten, dan is er sprake van een bezettingsresultaat of bezettingsverschil.
Het voorcalculatorisch bezettingsresultaat op constante machinekosten bereken je op de volgende wijze: (normaal aantal mach. uren - werkelijk aantal mach. Uren) * (standaard constante machinekosten/normaal aantal mach. uren), ofwel (B – N) * (C / N).
Het voorcalculatorisch bedrijfsresultaat wordt berekend door de verwachte omzet te verminderen met de totale verwachte kosten. Of je telt het verwachte budgetresultaat op bij het verwachte verkoopresultaat.
Is de productie meer of minder dan de verkoop, dan zal men bij het bepalen van het bedrijfsresultaat rekening moeten houden met een voorraadmutatie.
Het nacalculatorisch bedrijfsresultaat bereken je door de gerealiseerde omzet te verminderen met de totale werkelijke kosten. Of je telt het werkelijke budgetresultaat op bij het werkelijke verkoopresultaat.
Bij een verschillenanalyse kijkt een bedrijf bijv. naar het verschil tussen de toegestane en werkelijke kosten en probeert te analyseren hoe dit verschil heeft kunnen ontstaan.
Een prijsverschil ontstaat als de werkelijk betaalde prijs verschilt van de in de kostprijs opgenomen standaardprijs (toegestane prijs).
Een efficiencyverschil ontstaat als de werkelijk verbruikte hoeveelheid verschilt van de in de kostprijs opgenomen standaardhoeveelheid (toegestane hoeveelheid).
prijsverschil: (SH – WH) * SP
efficiencyverschil: WH * (SP – WP)
SH = standaardhoeveelheid (kg,uren), WH = werkelijke hoeveelheid (kg, uren)
SP = standaardprijs (per kg, per uur), WP = werkelijke prijs (per kg, per uur)
Het nacalculatorisch bezettingsresultaat op constante machinekosten kan als volgt worden berekend: (werkelijke bezetting – normale bezetting) * standaard constante kosten per machine-uur,
ofwel (W-N) * (C/N).
REACTIES
1 seconde geleden
K.
K.
Hoi, heb jij misschien nog meer gegevens van mangement in beweging?
22 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
mooie samenvatting van m&o
heb jij op het NSG gezeten kan ik het gebruiken
22 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Heey,
Ik zag je samenvatting van M&O op scholieren.com daar staan alleen hst 6 en 7 op, ik vroeg me af of je er nog meer had, vooral met HST 8 heb ik moeite ik hoor graag van je!
Groetjes Marieke
20 jaar geleden
Antwoorden