Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 16 t/m 21

Beoordeling 4.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 5879 woorden
  • 1 mei 2014
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 4.4
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H16: Het aanhouden van voorraden

Handelsondernemingen en industriële ondernemingen hebben een voorraad, die ze moeten in en verkopen.

16.1 Voorraden

Aan het aanhouden van een voorraad zijn kosten en risico’s verbonden.

Voorraadkosten bestaan uit:

Bestelkosten: houden verband met de inkoop. Bv. loonkosten vd inkopers, kosten van het gebruikte materiaal, porti, telefoonkosten, elektriciteit.

Opslagkosten: houden verband met het in voorraad houden van goederen. Bv. loonkosten vh magazijnpersoneel en de kosten van de opslagruimte. Men loopt interestkosten mis doordat er geld, waarmee de voorrad is gekocht langer vast wordt gehouden: er wordt niks meegedaan.

Risico’s van het voorraad houden:

Waardevermindering door:

  • Bederf: voorraad is ongeschikt voor de productie/handel. Bv. roesting bij auto’s à kwaliteitsrisico.
  • Diefstal, brand e.d.: de grootte vd voorraad neemt af of de kwaliteit vermindert. Het is een kwantiteitsrisico. De voorraad kan verzekerd worden, maar dan nemen de kosten toe.
  • Veroudering: veranderingen in de productie (technisch) als veranderingen in de vraag naar consumptiegoederen (smaak, mode, seizoensinvloeden). Het is een commercieel risico.
  • Prijsfluctuaties: als de marktprijs van de voorraad daalt, heeft men te duur ingekocht. De kostprijs moet dan gebaseerd worden op een lagere actuele kostprijs. Dit is een economisch risico.

Optimale voorraad: handelsondernemingen gaan streven naar een zo klein mogelijke voorraad. De kosten en de risico’s zullen dan zo gering mogelijk zijn.

Technische en economische voorraad:

Voorverkopen: een deel van de voorraad is verkocht, maar nog niet geleverd. Hierop loop het bedrijf geen prijsrisico meer.

Voorinkopen: er zijn goederen besteld, maar nog niet ontvangen. Hierop loopt het bedrijf wel prijsrisico.

Technische voorraad: voorrad is de werkelijk aanwezige voorraad

Economische voorraad: voorraad is de voorraad waarover een onderneming prijsrisico loopt.

16.2: Logistiek

Logistiek omvat alle handelingen die nodig zijn om de juiste goederen op het juiste tijdstip op de juiste plaats te leveren tegen kosten die de onderneming een zo hoog mogelijk rendement opleveren.

Bij logistiek behoren onder meer:

  • Het schatten van de behoeften van de afnemer;
  • De zorg voor het juiste transport;
  • Het beheer van de voorraad;
  • De afwerking van de orders.

ogistiek vraagt afweging van de kosten en opbrengsten. De voorraad heeft schapruimte nodig en het hangt samen met de inkoopfrequentie.

Logistieke systemen

  • Ordergestuurd systeem is het de ontvangst van de order die het proces van levering in werking zet. De dealer bestelt pas een auto als de klant de kooporder heeft ondertekend.
  • Voorraadgestuurd systeem houdt in dat er besteld wordt, zodra de voorraad onder een bepaald minimum zakt. Nu meestal geautomatiseerd.
  • Plangestuurde logistieke systemen zijn gebaseerd op een productieplan. Bv; Just-in-Time systeem: alle bewerkingen in de aanvoer zijn volledig afgestemd op de behoeften van de afnemer, bij een supermarkt.

Reverse logistics

Het betreft de goederenstroom die van afnemer naar leverancier loopt (bijv. retourzending van verpakking of ondeugdelijke producten).

Recycling is ook een voorbeeld van reverse logistics.

H17 kosten en winst

17.1 Constante en variabele kosten

Constante kosten/vaste kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de gekozen productiecapaciteit en niet van de werkelijke productiegrootte.

Bijvoorbeeld verzekering, wegenbelasting, afschrijving, huisvesting, leningen. Ook wel capaciteitskosten genoemd.

Productiecapaciteit van een bedrijf is de hoeveelheid producten die een bedrijf onder normale omstandigheden maximaal kan voortbrengen.

De werkelijke benutting van de productiecapaciteit wordt de bezettingsgraad genoemd. De bezettingsgraad van een organisatie is de mate waarin de beschikbare capaciteit gedurende een bepaalde periode wordt benut. De productiecapaciteit is niet op korte termijn uit te breiden, dus de constante kosten blijven gedurende een periode op hetzelfde niveau.

Variabele kosten zijn kosten waarvan de hoogte afhankelijk is van de productieomvang en/of de afzet. Bijvoorbeeld benzine, loonkosten, inkoopkosten, vezendkosten, inkoopprijs

Verschillende proportioneel variabelekosten:

  • Van proportioneel variabele kosten is sprake als er een rechtevenredig verband bestaat tussen de totale variabele kosten en de productieomvang.
  • Van progressief variabele kosten is sprake als de variabele kosten meer dan evenredig toenemen als gevolg van een grotere productieomvang. Productie tegen de capaciteitsgrens aan leidt vaak tot progressieve stijging, veroorzaakt door overwerk.
  • Van degressief variabele kosten is sprake als de variabele kosten minder dan evenredig toenemen als gevolg van een grotere productieomvang. Deze kosten passen bij een relatief lage bezettingsgraad.

Totale kosten worden gevormd door de som van de tvk en de tck.

17.2 het break-evenpunt

De break-evenafzet is de afzet, waarbij de onderneming winst noch verlies maakt.

De break-evenomzet is de omzet, waarbij de onderneming winst noch verlies maakt.

Dekkingsbijdrage is het verschil tussen de verkoopprijs per product en de som van inkoopprijs en variabele kosten per product.

Dekkingsbijdrage per product = verkoopprijs per product – (inkoopprijs per product + overige variabele kosten per product)

De dekkingsbijdrage laat zien hoeveel één prdodcut bijdraagt aan de dekking van de vaste kosten en aan de netoowinst. In het break-evenpunt is er geen verlies en geen winst. De dekkingsbijdrage wordt in dat geval geheel gebruikt om de constante kosten te dekken.

 

Veiligheidsmarge is het verschil tussen de werkelijke afzet (omzet) en de break-evenafzet (omzet), uitgedrukt in procenten van de werkelijk afzet (omzet).

17.3 De verwachte nettowinst

Verwacht brutowinst = omzet – inkoopwaarde omzet.

Dekkingsbijdrage = brutowinst  - overige variabele kosten

Nettowinst  = dekkingsbijdrage – totale vaste kosten

Gewenste afzet

De dekkingsbijdrage (contribution margin) dient voor het terugverdienen van de vaste kosten en vervolgens voor het behalen van de nettowinst.

Gewenste afzet = (vaste kosten + gewenste nettowinst) / dekkingsbijdrage

H18 Kosten soorten in industriële ondernemingen

18.1

Kostensoorten ontstaan als we de kosten indelen naar de aard van de ingezette productiemiddelen.

We onderscheiden de volgende kostensoorten:

  1. de kosten van de grond (natuur);
  2. de kosten van grond- en hulpstoffen;
  3. de kosten van arbeid;
  4. de kosten van diensten;
  5. de belastingen;
  6. de kosten van duurzame productiemiddelen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

18.2 de kosten van de grond

Grond kan worden gebruikt als;

Vestigingplaats

Zowel bedrijven als gezinnen moeten zich altijd ergens vestigen. Er spelen veel dingen een rol:

  • nabijheid van klanten
  • grondstoffen
  • aan- en afvoerroutes
  • Randstad: veel klanten en toeleveranciers, wegennet, havens.
  • Geen afschrijvingen voor grond als vestigingsplaats; de waarde vermindert niet.

Leverancier van delfstoffen

Wanneer aan de grond delfstoffen worden onttrokken, daalt de waarde van de grond. Dan moet de onderneming wel op de grond afschrijven.

18.3 de kosten van grond- en hulpstoffen

Bij de productie worden grond- en hulpstoffen verbruikt. Grondstoffen vinden we terug in het eindproduct, hulpstoffen niet. Wel moet de producent de kosten van zowel de grond- als de hulpstoffen terugverdienen.

Kosten en risico’s van het aanhouden van een voorraad

Afhankelijk van de aard van het product en het bedrijf is het aanhouden van een voorraad noodzakelijk. Bv. om het verschil in tijd tussen de productie van een grondstof en de verwerking van de grondstof in het eindproduct te overbruggen.

Afval

Afval is de grondstof die tijdens het productieproces verloren gaat.

Soms kan afval als een grondstof dienen voor een ander productieproces, het heeft dan nog waarde (waardevol afval). De grondstofkosten dalen door de opbrengst van het waardevolle afval. Waardeloos afval is afval dat niet meer te gebruiken is. afvalverwijdering kan zelfs extra kosten met zich brengen.

Het bestaan van afval veroorzaakt het onderscheid tussen bruto grondstoffenverbruik (is de hoeveelheid grondstof die nodig is om een bepaald product te kunnen maken) en netto grondstoffenverbruik (is de hoeveelheid die in het product is terug te vinden). Het verschil tussen deze twee is afval.

18.4 De kosten van arbeid

Deze kosten ontstaan als menselijke arbeid wordt ingezet bij de productie. Deze kosten bestaan uit:

  • Het brutoloon
  • Sociale premies die voor rekening van de werkgever komen.
  • De kosten van vakantie- en snipperdagen
  • (een deel van) de pensioenpremies
  • De kosten van overige faciliteiten als kerstgratificatie, koffie- en kleedgeld en ouderschapsverlof.

Gemiddeld liggen de loonkosten van een werknemer 25% hoger dan zijn brutoloon bedraagt.

Voor de berekening van de arbeidsbeloning zijn twee verschillende loonstelsels beschikbaar:

Tijdloon

Dit is het loonstelsel waarbij de beloning van de werknemer afhankelijk is van de tijd dat de werknemer zijn of haar arbeid ter beschikking stelt van de werkgever.

Het ligt verband tussen gewerkte uren en de arbeidsbeloning. Er is geen verband tussend e geleverde prestatie en de arbeidsbeloning. De loonkosten per product zijn daardoor gaan vaststaand bedrag.

Stukloon

Dit is het loonstelsel waarbij de werknemer een beloning ontvangt die afhankelijk is van de geleverde prestatie.

Het hoeft niet per se te worden uitgedrukt in een aantal producten, maar kan ook worden gekoppeld aan de kwaliteit.

De werknemer past dit toe om de werknemer te prikkelen. Zo dalen niet alleen de arbeidskosten per product, maar ook het aandeel van de kosten van de overige productiemiddelen.

Het kan ook averechts werken als de werknemer zich gaat haasten en de hand licht met de kwaliteit. Dit kan leiden tot veel afval, veel afgekeurde producten of veel ontevreden klanten.

Stukloon is alleen toepasbaar wanneer voldaan is aan de volgende drie eisen:

  1. de prestatie van de werknemer moeten meetbaar zijn
  2. de werknemer moet het aantal prestaties kunne beïnvloeden.
  3. de nadruk moet voor de werkgever liggen op de hoeveelheid en niet op de kwaliteit.

Het stukloon is maar in een beperkt aantal gevallen geschikt. Tijdloon komt het meeste voor. Een combinatie van de twee is ook mogelijk; de werknemer krijgt dan een vast loon, met een bonus wanneer zijn productie hoger uitkomt dan een bepaalde norm.

Flexibiliteit van arbeid

Ieder bedrijf heeft drukke en rustige perioden. Bij drukke perioden heb je veel meer arbeidskrachten nodig dan in rustige perioden. Bedrijven hebben zodoende behoefte aan flexibele inzet van arbeid. Op de arbeidsmarkt zien we de laatste jaren dan ook een toename van het aantal deeltijdbanen, flexibele banen en uitzendwerk.

 

18.5 de kosten van diensten

Hieronder verstaan we onder meer de kosten van vervoer, verzekering, energie, schoonmakers, accountant en dergelijke, voor zover deze diensten niet in eigen beheer worden verricht. De organisatie moet dan de kosten van het zelf ‘produceren’ afwegen tegen de prijs van het inkopen.

18.6 de belastingen

Kostprijsverhogende belastingen zijn belastingen die de productiekosten van de onderneming verhogen. Zoals milieuheffingen, onroerendezaakbelasting en houderschapsbelasting. De overheid motiveert de heffingna n deze belastingen door te wijzen op de faciliteiten die de overheid heeft geschapen t.b.v. het bedrijfsleven

Accijns en omzetbelasting (btw) verhogen de verkoopprijs (vooral de prijs van de consument). Ze maken deel uit van de kostprijs van een product. De ondernemer speelt alleen een rol bij de inning van de belastinggelden en de afdracht ervan aan de fiscus.

Belastingen als inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zijn belastingen over de behaalde winst en maken daarom ook deel uit van de kostprijs.

18.7 de kosten van duurzame productiemiddelen

Duurzame productiemiddelen (vast activa, zoals gebouwen transportmiddelen) worden gedurende verschillende productieprocessen achtereen gebruikt. De kosten zijn afschrijvingskosten, financieringskosten en kosten van immateriële vaste activa.

Investeringsbeslissingen

Investeren is de aanschaf van activa.

Hiertoe behoren de aanschaf van vlottende en vaste activa, vervangingsinvesteringen, uitbreidingsinvesteringen. De laatste twee hebben als doel de continuïteit van het bedrijf te verzekeren.

Investeringsprojecten

We onderscheiden verschillende investeringsprojecten:

Overname: van een overname is sprake, wanneer een bedrijf een ander bedrijf koopt.

Aankoop nieuw productiemiddel: de aanschaf van nieuwe machines door industriële ondernemingen.

Kasstroom

Investeringen leiden tot uitgaven.  Het verschil tussen de verwachte uitgaven en de verwachte ontvangsten is een belangrijk gegeven voor het nemen van een investeringsbeslissing. We spreken in dit verband van netto kasstromen/netto cash flows.

De netto kasstroom = nettowinst + afschrijvingen – netto investeringen
In de regel zal in de aanvangsfase van een project de netto kasstroom negatief zijn. In de aanvangsfase vinden immers de noodzakelijke aanschaffingen (uitgaven) plaats. Pas wanneer de verkoop van de producten op gang komt, zal de netto kasstroom positief kunnen worden.

Selectiecriteria

Om te beoordelen of een investering verantwoord is, zijn selectiecriteria noodzakelijk. Belangrijk is in hoeverre de ontvangsten de uitgaven overtreffen. In ieder geval zal de jaarlijkse netto cash flow groot genoeg moeten zijn om de kapitaallasten (rente en aflossing) terug te verdienen. Hoe groter het bedrag dat daarna overblijft, des te aantrekkelijker de investering is. Verder hebben investeerders een voorkeur voor projecten waarmee het geïnvesteerde vermogen zo snel mogelijk wordt terugverdiend. Hoe korter immers deze periode is, des te geringer is het risico.

Twee mogelijke selectiecriteria zijn:

Terugverdientijd

De terugverdientijd is de periode waarin de investering is terugverdiend. Het uitgangspunt bij het berekenen van de terugverdientijd is de netto kasstroom.

De terugverdientijd geeft géén inzicht in het met de investering behaalde rendement. Het gaat uitsluitend om de duur van het vermogensbeslag. Door ook te letten op het rendement van de investering, wordt de investeringsbeslissing beter gefundeerd. Verder hoeft er bij deze methode geen rekening gehouden worden met:

  • de verdeling van de cash flows over de terugverdienperiode
  • de cash flows na de terugverdienperiode.

Nett contante waarde

De netto contante waarde van een investering is gelijk aan de contante waarde van de kasstromen na aftrek van de oorspronkelijke investering. In het algemeen geldt dat een investering alleen zinvol is als de netto contante waarde van de kasstromen positief is. Om de kasstromen contant te maken wordt het element tijd weggehaald. Vervolgens vergelijken we de contante waarde van de verwachte kasstromen met de investering. Als blijkt dat de cw vd kasstromen groter is dan de investeringsuitgave, is de investering zinvol.

Afschrijvingskosten

Met het een duurzaam productiemiddel koopt een bedrijf een hoeveelheid toekomstige prestaties. Door het gebruik sluiten de duurzame productiemiddelen. Slijtage is de oorzaak van de waardedaling van duurzame productiemiddelen. Deze waardedaling brengen we tot uiting in de afschrijvingen.

De totale afschrijving op een duurzaam productiemiddel is gelijk aan het verschil tussen de aanschafprijs van het productiemiddel en de restwaarde (of residuwaarde) aan het eind van de levensduur.

Afschrijvingskosten zijn geen uitgaven. Afschrijvingen brengend e kosten van de waardevermindering van duurzame productiemiddelen tot uiting.

18.8 financieringskosten

Tot de financieringskosten rekenen we alle kosten die samenhangen met het aantrekken en het gebruik van financieringsmiddelen. Het belangrijkste voorbeeld is het vormen van interestkosten.

Interestkosten zijn vooral tijdkosten. De interestvergoeding dient om de verstrekker van het vermogen schadeloos stellen voor de tijd dat hij zijn vermogen niet kan gebruiken voor iets anders.

Interestkosten maken deel uit van de kostprijs van een product.

Financieringskosten stellen de bedrijfsleiding voor de volgende vraagstukken:

  1. de hoogte van de ingecalculeerde interest. De interestkosten die in de kostprijsberekening terecht moeten komen (de ingecalculeerde interest), betreffen niet alleen het vreemd vermogen maar ook het eigen vermogen. Het eigen vermogen had immers buiten het bedrijf ook een interestopbrengst kunne verkrijgen. Deze moet dus terugverdiend worden.
  2. de duur van het vermogensbeslag. De interestkosten moeten verband houden met de lengte van de periode waarin beslag wordt gelegd op vermogen. Wanneer een productieproces drie maanden duurt, wordt ook drie maanden interest ingecalculeerd.
  3. de grootte van het vermogensbeslag. Het vermogen dat in een bedrijf is geïnvesteerd, verandert voortdurend. Dit maakt het toerekenen van de interestkosten aan de producten tot een moeilijk vraagstuk.

H19 kosten en opbrengsten bij stukproductie

Industriële ondernemingen kunnen stukproductie of massaproductie leveren. Bij stukproductie is ieder product uniek, het wordt afgestemd op de wensen van de afnemer. Hierdoor is het moeilijker normen te hanteren bij het berekenen van kostprijs en verkoopprijs. Men probeert toch tot een voorcalculatie te komen. Voorcalculatie vindt bij stukproductie altijd per stuk (of per order) plaats.

19.1 Toegestane kosten

Kosten

TW van periode (periodewinst) = TO – TK van diezelfde periode. Na afloop van de periode zijn de werkelijke kosten te bepalen. Om de efficiency vd onderneming te kunnen bewaken, is het belangrijk de toegestane kosten per product te kennen. Van sommige kosten is direct duidelijk at ze voor één speciaal product worden gemaakt. De vaste kosten die niet aan een bepaald product zijn toe te rekenen, maar gelijkmatig voer het jaar worden uitgesmeerd, noemen we toegerekende periodekosten. Vb.: interestkosten, afschrijvingskosten, kosten vd administratie.

Het totaal vd toegestane kosten wordt achteraf vergeleken met de werkelijke kosten. De totale toegestane kosten vormen samen de kostprijs vh product. De kostprijs van een product is de som van de toegestane kosten voor dit product.

De toegestane kosten per product zijn de basis voor de gewenste of gevraagde verkoopprijs. De toegestane kosten per product worden altijd vóór aanvang vh productieproces bepaald. De opdrachtgever wil van tevoren eerst een offerte ontvangen, zodat hij weet wat de prijs wordt van zijn bestelling. De toegestane kosten van alle producten samen die in een periode zullen worden voortgebracht, bepalen de toegestane periodekosten.

19.2 Directe en indirecte kosten

Het belangrijkste kenmerk van stukproductie is dat het product afgestemd is op de wensen vd afnemer. Afnemer en producent maken afspraken over de specificaties waaraan het product moet voldoen en komen vervolgens een prijs overeen. Door de voorcalculatorische kostprijs stelt de producent een vraagprijs op. Dit baseert hij vooral op ervaring. Door concurrentie en de onderhandelingsbekwaamheid van aanbieder en klant zal de werkelijke prijs meer of minder afwijken van de vraagprijs. De winstopslag vormt de onderhandelingsmarge voor de producent.

Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een bepaald product zijn toe te rekenen.

Vb.: Grondstoffen, halffabricaten en arbeidsuren.

Indirecte kosten zijn kosten die niet zijn toe te rekenen aan één product, maar die t.b.v. Van de hele productie worden gemaakt.

Vb.: huisvesting, de kosten vd administratie, de kosten van toezichthoudend personeel den de afschrijvingskosten op machines. Er is geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van totale indirecte kosten en de productieomvang. Een van de problemen bij de kostprijsberekening in geval van stukproductie is het toerekenen vd indirecte kosten ad afzonderlijke producten. Het probleem is in principe onoplosbaar. Het ligt in de aard vd indirecte kosten, dat je ze niet kunt toerekenen aan één product. We moeten immers een kostprijs hebben om een verkoopprijs vast te stellen om de efficiëntie vh productieproces te bewaken. De indirecte kosten moeten ook worden terugverdiend. Een van de methodes die zijn bedacht om de indirecte kosten toe te rekenen aan afzonderlijke producten of orders is de opslagmethode. In de meubelmakerij, in de scheepsbouw, in kledingateliers en in de woningbouw bestaat de gewoonte de directe kosten per product te verhogen met een opslagpercentage voor dekking vd indirecte kosten.

De primitieve opslagmethode en de verfijnde opslagmethode

De bedrijfsleiding moet bepalen op welke manier de indirecte kosten in de kostprijs terechtkomen. Ze zal dat dan ad hand van vermoede of aangetoonde relaties tussen delen van direct en indirecte kosten. Zo lijkt het logisch om de indirecte kosten van het magazijn te werken in opslagpercentage op de grondstoffen. De indirecte loonkosten van toezichthoudend personeel en management kan toto uiting omen in een opslag op de directe loonkosten. En de overige indirecte kosten kunnen we ten slotte in de kostprijs opnemen met een opslagpercentage op de totale directe kosten. Passen we deze werkwijze toe, dan spreke we van de verfijnde opslagmethode.

Het gebruik van opslagmethoden

Bij het gebruik van opslagmethoden passen enkele kanttekeningen:

  • in moderne bedrijven zijn met de indirecte kosten vaak aanzienlijk grotere bedragen gemoeid dan met de directe kosten. Dit zal leiden tot zeer hoge opslagpercentages.
  • Door prijsveranderingen en veranderingen id productiecapaciteit kunnen er grote verschillen optreden in de werkelijke indirecte kosten en de toegestane indirecte kosten die via de opslagen ad afnemers in rekening worden gebracht
  • Prijsveranderingen vd directe kosten werken via de opslagen door, terwijl het mogelijk is dat de indirecte kosten niet zijn gestegen.
  • De gekozen verbanden tussen indirecte kosten en directe kosten zijn id regel erg willekeurig.
  • Tegenover deze bezwaren staat dat opslagmethoden betrekkelijk eenvoudig zijn te hanteren. Het zoeken naar correcte relaties tussen indirecte kosten en delen van de productie kan zoveel moeite en geld kosten, dat de voordelen hiervan niet opwegen tegen de nadelen.

H20 kosten en opbrengsten bij homogene massaproductie

en bedrijf met homogene massaproductie produceert in grote hoeveelheden een vrijwel uniform product.

Onder massaproductie verstaan we de productie niet gericht is op de specifieke wensen van de individuele afnemers, maar op min of meer gestandaardiseerde wensen vd totale markt.

Vb.: suikerfabriek, meelfabriek, elektriciteitcentrales. Alle kosten zijn dan als directe kosten te beschouwen. Door de som van deze kosten te delen door de totale productieomvang, vinden we de kosten per product. Deze berekening kunnen we voorcalculatorisch uitvoeren. We vinden dan de kostprijs of de toegestane kosten per product.

20.1 het doel van kostprijsberekening

Kostprijs is de som van de toegestane kosten per eenheid product. Bij het berekenen vd kostprijs proberen we altijd een verband te leggen tussen de gemaakte kosten en de productie waarvoor die kosten zijn gemaakt.

Kostprijsberekeningen kunnen verschillende functies hebben. Ze dienen onder meer voor:

  • Het vaststellen vd kostprijs
  • Voorraadwaardering
  • De bepaling vh transactieresultaat
  • De efficiencybeoordeling

De voorcalculatie geeft de planning vd bedrijfsleiding weer.

Deze planning betreft onder meer:

  • De grootte vd normale productie: de normale productie is de productie die een bedrijf op langere termijn gemiddeld kan verwezenlijken.
  • Het grondstoffenverbruik en de benodigde hoeveelheid arbeid: beide uit te drukken in standaardhoeveelheden, bv. hoeveelheden grondstoffen en arbeid die onder normale omstandigheden aan een bepaald product mogen worden besteed.
  • De standaardprijzen: de prijzen waartegen de productiemiddelen in de kostprijs worden opgenomen. Bij het schatten daarvan moet je niet alleen letten op je huidige prijsniveau, maar ook op verwachte prijsveranderingen.

Op basis vd verwachte productie kan de bedrijfsleiding vrij nauwkeurig aangeven wat de totale verwachte kosten zijn van materiaalverbruik en arbeid. Andere zaken waarover ze vooraf kennis wil hebben, zijn onder meer:

  • de (operationele) planning vd productie;
  • de acceptatie van de orders;
  • de gevolgen van een door de concurrentie afgedwongen prijsverlaging;
  • de gevolgen van een kostenstijging (zonder dat tegelijkertijd de verkoopprijzen stijgen);
  • de te verwachten bezettingsgraad

De toegestane kosten zijn de basis van de berekening van de voor een product gewenste verkoopprijs. Deze toegestane kosten zijn via standaardhoeveelheden en standaardprijzen voor grondstoffen, arbeid, overige variabele kosten en via het tarief voor constante kosten vastgelegd in de standaardkostprijs.

Het vaststellen van de verkoopprijs

De kostprijs dient als basis van de verkoopprijs van een product. De producent wil dan ook min. de kostprijs van een product ontvangen. In veel bedrijfstakken wordt de gewenste verkoopprijs gevonden door de kostprijs te verhogen met een winstopslag.

Er is geen verband tussen kostprijs en verkoopprijs. De kostprijs is gebaseerd op productienormen, terwijl de verkoopprijs tot stand komt op de markt onder invloed van vraag en aanbod. Merkartikelen hebben een stabiele prijs, bij verschillende kostprijzen wordt niet meteen de prijs anders. Ook psychologische prijzen à lijkt goedkoper à afzet wordt gestimuleerd. Dit leidt onder meer toe, dat winstopslagen variëren met het soort product en de marktomstandigheden.

De voorraadwaardering

De goederen die in het magazijn worden opgeslagen, moeten worden opgenomen in de boekhouding. De kostprijs is vaak een goede richtprijs waartegen de voorraad geadministreerd kan worden.

De bepaling vh transactieresultaat

Het transactieresultaat is het verschil tussen de verkoopprijs per product en de kostprijs per product. Het transactieresultaat kun je per transactie bepalen, maar ook over een gehele periode. Dan moet je alle transactieresultaten uit die periode bij elkaar optellen.  Het transactieresultaat is onder meer afh. vd balanswaardering vd voorraad.

De efficiencybeoordeling

De kostprijs wordt berekend op basis van bedragen en hoeveelheden die ih verleden zijn gebruikt, eventueel gecorrigeerd voor prijsveranderingen en veranderingen ih productieproces. Dat is ook de verwachting van wat de kosten per stuk de komende periode zullen zijn. Na de periode kan bekeken worden of men aan de verwachtingen heeft voldaan.

Eventuele verschillen kunnen uiteenlopende oorzaken hebben;

  • Efficiencyverschillen zijn hoeveelheidverschillen: er is meer of minder van een bepaald productiemiddel verbruikt dan normatief is toegestaan. Er is dus efficiënter of minder efficiënt gewerkt dan verwacht.
  • Prijsverschillen kunnen ontstaan doordat grondstoffen en de benodigde arbeid duurder of goedkoper zijn dan is voorzien.
  • Bezettingsresultaten ontstaan doordat de werkelijke bezettingsgraad niet overeengekomen is met de verwachting.

20.2 De standaardkostprijsformule

Kostprijs = de som van alle toegestane of verwachte kosten per product. De toegestane kosten zijn de basis vd berekening vd voor een product gewenste verkoopprijs.  Deze toegestane kosten bestaan uit een tarief voor var. kosten en een tarief voor ck. Ck = capaciteitskosten. De gekozen capaciteit hangt samen met de verwachte normale bedrijfdrukte. Vandaar dat we de ck relateren ad normale productie.

Het verband tussen de tck en de normale productie bepaalt het tarief voor dekking vd ck. Het tarief voor dekking vd ck is zodanig vastgesteld dat alle ck id kostprijs vd totale productie zijn doorberekend, als de totale productie gelijk is aan de normale productie. We berekenen dit tarief m.b.v. de volgende formule: tc (tarief ck) = ck/np

De grootte vd verwachte var. kosten in een periode is afh. vd begrote productie. Deze kosten veranderen wanneer de productie verandert. We brengen de var. Kosten daarom altijd in verband met de begrote productie.

Het tarief voor dekking vd var. Kosten is een onderdeel vd kostprijs vd producten. Het tarief is een vast bedrag per product.  Het tarief voor dekking vd var. kosten is gelijk aan:

Tv = vk/bp

 De tarieven voor constante en var. kosten leveren samen de normatieve kostprijs of standaardkostprijs (kp) : kp = (ck/np) + (vk/bp)

Overigens gaan we er bij het hanteren van deze formule wel van uit, dat de begrote productie steeds gelijk is ad begrote afzet: alle geproduceerde producten worden in dezelfde periode verkocht.

Standaardkostprijs

Verspillingen maken geen deel uit vd kosten. Verspillingen mogen dus ook niet in de kostprijs terechtkomen. De kostprijs bestaat uitsluitend uit toegestane kosten: de hoeveelheden grondstof, arbeid en andere productiemiddelen die noodzakelijk voor de vervaardiging van een bepaald product, uitgaande van een efficiënt verlopende productie. De prijzen vd productiekosten zijn genormeerd. Er is dus een normatieve kostprijs die gebaseerd is op standaarden.

Een standaard of norm geeft aan hoeveel er van een bepaalde kostensoort mag worden gebruikt en tegen welke prijs die kostensoort in de calculatie mag worden opgenomen. Ze berusten vaak op ervaringen en verwachtingen. Het komt overeen met het gemiddelde van het verlede.

De voorcalculatie geeft aan hoeveel kosten in totaal aan een bepaalde productie mogen worden besteed: de verwachte productie vermenigvuldigd met de standaardkostprijs per product. Toegestane kosten = standaardkostprijs x begrote productie

20.3 Het bedrijfsresultaat

De verwachte tot. winst = verwachte omzet – verwachte tot. kosten

De totale winst = bedrijfsresultaat. Het begrote bedrijfsresultaat is de in een periode verwacht omzet minus de kostprijs van de omzet.

Dit bedrijfsresultaat valt uiteen in;

Het verkoopresultaat

Het begrote verkoopresultaat (transactieresultaat) voor een periode is het verschil tussen de verkoopprijs per product en de kostprijs per product vermenigvuldigd met de verkochte hoeveelheid.

Begrote verkoopresultaat = (p – kp) x q

Het bezettingsresultaat

De totale ck zijn pas terugverdiend, wanneer de normale productie wordt gehaald en is verkocht tegen een prijs die minimaal gelijk is aan de kostprijs. Wanneer de productie en verkoop kleiner is dan de normale bezetting, spreken we van onderbezetting. Wanneer meer dan de normale bezetting wordt gehaald is er sprake van overbezetting. Een deel van de ck zal niet worden terugverdiend. Dit noemen we een voorcalculatorisch onderbezettingsverlies of een voorcalculatorisch nadelig bezettingsresultaat. Als de begrote productie groter is dan de normale, doet zich een voorcalculatorisch overbezettingswinst of een voorcalculatorisch voordelig bezettingsresultaat voor.

Voorcalculatorisch bezettingsresultaat = (bp – np) x ck/np = bp-np x tc

Onderbezettingsverlies

Als de begrote productie kleiner is dan de normale ontstaat er een voorcalculatorisch nadelig bezettingsresultaat.

Overbezettingswinst

Als de begrote productie groter is dan de normale, ontstaat er een voorcalculatorisch voordelig bezettingsresultaat.

Het bedrijfsresultaat.

Je kunt het op twee manieren berekenen:

  1. to – tk
  2. verkoopresultaat + bezettingresultaat

20.4 De dekkingsbijdrage

De berekening vd kostprijs kan onder meer dienen als basis voor het vaststellen vd verkoopprijs. Dat geldt alleen als de producent zelf de verkoopprijs kan vaststellen. De verkoopprijs moet echter altijd zo hoog zijn, dat de productiekosten worden terug verdiend en er een winst is. Een bedrijf kan niet lang onder de kostprijs verkopen. Winst is ook belangrijk om een reserve te kunnen vormen tegen mogelijke tegenvallers in de toekomst. Een gegeven marktprijs is interessant om te vergelijken met de kostprijs.

De dekkingsbijdrage is het verschil tussen de verkoopprijs per product en het tarief voor dekking vd var. kosten per product. Dit is het bedrag dat elk geproduceerd en verkocht product bijdraagt ad dekking vd ck.

Break even afzet

Zolang de ck niet zijn terugverdiend, maakt de onderneming verlies. M.b.v. vd dekkingsbijdrage berekenen we bij welke verwachte productie en afzet de ck zijn terugverdiend. We spreken dan vd verwachte break-evenproductie of break-evenafzet.

De break-evenafzet is die afzet, waarbij de onderneming winst noch verlies maakt.

Twee manieren om BEP uit te rekenen:

  1. BEP = tck/ p –var. kosten
  2. TO = TK

Noodzakelijke afzet om gewenste winst te behalen

Met de dekkingsbijdrage kunnen we eenvoudig berekenen hoeveel een bedrijf zal moeten produceren en verkopen om een bepaalde gewenste winst te realiseren.

20.5 fabricagekostprijs en commerciële kostprijs

Fabricagekosten zijn de kosten die uitsluitend betrekking hebben op de vervaarding van goederen. Vb. zijn grondstoffen, arbeidskosten van productiemedewerkers en van toezichthoudend personeel en machinekosten

Verkoopkosten zijn alle kosten die betrekking hebben op de verkoop. Vb. zijn kosten van reclame, kosten van de expositieruimte en kosten vd verkopers.

Het onderscheid tussen fabricagekosten en verkoopkosten maakt dat we een fabricagekostprijs en een commerciële kostprijs hebben. De fabricagekostprijs is gelijk aan de productiekosten. De commerciële kostprijs bestaat uit de fabricagekostprijs plus een tarief voor dekking vd verkoopkosten.

Bij de verkoopkosten kennen we ook ck en de var. kosten. Constante verkoopkosten zijn bv. de kosten die voortvloeien uit het bezit van een verkoopruimte en de vaste loonkosten van het verkooppersoneel. De var. verkoopkosten zijn bv. de arbeidskosten van verkopers indien deze voor een deel van hun inkomen op provisiebasis werken, verpakkings-, transport-  en portokosten.

Er kunnen twee verschillende bezettingresultaten ontstaan: één op de contante fabricagekosten en één op de contante verkoopkosten. Hier zijn de productie en de afzet vaak niet gelijk.

Voorraadwaardering

Het onderscheid tussen fabricagekostprijs en commerciële kostprijs is onder meer van belang voor de voorraadwaardering. De waarde vd voorraad berust altijd op de fabricagekostprijs. De verkoopkosten zijn gemaakt voor de verkochte producten. Ze zijn dus niet meer in het magazijn aanwezig.

H21

Niet-commerciële organisaties nemen een groot deel vd dienstverlening voor hun rekening. Ze bieden de werkgelegenheid aan een belangrijk deel vd beroepsbevolking.

Niet-professionele organisaties draaien voornamelijk op vrijwilligers. Zoals sport- en muziekverenigingen.

Niet-commerciële organisaties met een ideëel doel is bv. Amnesty International. Er werken vrijwilligers, maar ook betaalde krachten.

21.1 De begroting in niet-commerciële organisaties

De begroting is de financiële vertaling vh voorgenomen beleid van een organisatie in een toekomstig boekjaar. De financiële vertaling kan uitgedrukt zijn in inkomsten en uitgaven, maar ook in baten (winsten) en lasten (verliezen).

Het zijn schattingen: het is een verwachting voor de toekomst.

Het verenigingsbestuur stelt de begroting op. Deze moet goedgekeurd worden door de ledenvergadering. Bij het opstellen van een begroting laat het bestuur zich leiden door:

  • nieuwe plannen en voornemens die de vereniging wil uitvoeren.
  • bestaande activiteiten: het afwerken vd competitie, organiseren vd toernooien. Ze letten dan op de uitgaven en inkomsten van vorig jaar.
  • De financiële positie vd vereniging. Boekhouding van vorig jaar is belangrijke informatie. Ze kijken ook naar de toekomst.

Bij een begroting zit bij elke post een toelichting, waarin de onderliggende berekening is opgenomen en waarin het bestuur de post verdedigt. Op de ledenvergadering staat elke post ter discussie. De leden hebben de beslissende stem. Het bestuur heeft de bevoegdheid en de opdracht gekregen de in de begroting opgenomen plannen uit te voeren. De penningmeester heeft de taak alle inkomsten (baten) en uitgaven (lasten) nauwkeurig te (laten) registreren. Hij is daar verantwoordelijk voor.

21.2 De investeringsbegroting

Zodra een niet-commerciële vereniging geld wil vastleggen in duurzame zaken, is het noodzakelijk dat de leden of het bestuur van die organisatie de beslissing neemt op basis van een zogenaamde investeringsbegroting. Dit bevat een raming vd kosten en uitgaven die id komende jaren met de geplande investeringen samenhangen. Tevens bevat het een voorstel om de investering te financieren.

In een korte toelichting kan de penningmeester per post nadere informatie geven. Bv. voor- en nadelen vh apparaat, het merk en type, de gebruikskosten.

De totale investering kan de vereniging betalen door het tegoed op de spaarrekening aan te spreken. Anders kunnen ook een lening bij de bank vragen. De organisatie moet denken aan hoe ze de investering en allerlei bijkomende kosten kunnen opbrengen. Zoals afschrijving, verzekeringspremie.

De jaarlijkse afschrijving is de jaarlijkse storting op de spaarrekening om het spaartegoed weer aan te vullen. Er wordt geld opzij gezet om een nieuw apparaat te kopen wanneer het oude op is.

Het bestuur en de ledenvergadering moeten kijken of de investeringen noodzakelijk zijn. De tk vd investeringen zouden nl een zwaar negatief saldo op de begroting tot gevolg hebben. Daardoor is het moeilijk om een lening af te sluiten bij de bank.

 21.3 De liquiditeitsbegroting

Een liquiditeitsbegroting is een prognose vd inkomsten en uitgaven van een organisatie voor een komende periode. De uitkomst is dus een schatting vd hoeveelheid liquide middelen die een organisatie id toekomst zal hebben.

De volgende documenten en gegevens vormend e uitgangspunten voor de liquiditeitsbegroting van een niet-commerciële organisatie:

  • De begroting vd organisatie
  • De investeringsbegroting
  • De betalingsverplichtingen met betrekking tot opgenomen leningen (aflossingen en rentebetalingen)
  • De voorraad liquide middelen ah begin vd periode
  • De bestaande kredietruimte bij de bank

De liquiditeitsbegroting is van een periode van minstens twaalf maanden. Per maand wordt een schatting gemaakt van alle relevant gegevens. Zo wordt een vooruitberekening gemaakt vh verwachte liquiditeitssaldo ah eind van elk vd komende twaalf maanden. Iedere maand wordt dat opnieuw gedaan voor de eerstkomende twaalf maanden. Dit noemen we een in de tijd voortschrijdende berekening.

Afschrijvingen staan niet op de liquiditeitsbegroting, dit zijn geen uitgaven. Er verdwijnt geen geld uit de organisatie.

21.4 Leasing

Verenigingen en stichtingen kunnen duurzame objecten financieren door er een leasecontract voor te sluiten. Vb. computers, printers, kopieerapparatuur. De voordelen van leasing zijn voor niet-commerciële organisaties overigens kleiner dan voor commerciële organisaties. De fiscale positie is niet te vergelijken. De commerciële organisaties kunnen de betaalde leasetermijnen als aftrekpost opvoeren voor de winstbelasting. De fiscus draagt 37-50% vd leasekosten. Niet-commerciële organisaties kunnen geen winst maken en dus niet van het belastingvoordeel genieten. Bij commerciële organisaties kunnen de betaalde BTW vd leasetermijnen verrekenen met de BTW die ze ontvangen uit hoofde van hun omzet. De leasekosten dalen dan weer met 15%. Dit kan dus ook niet bij de niet-commerciële organisaties.

Verenigingen en stichtingen kunnen duurzame objecten financieren door er een leasecontract voor te sluiten. Vb. computers, printers, kopieerapparatuur. De voordelen van leasing zijn voor niet-commerciële organisaties overigens kleiner dan voor commerciële organisaties. De fiscale positie is niet te vergelijken. De commerciële organisaties kunnen de betaalde leasetermijnen als aftrekpost opvoeren voor de winstbelasting. De fiscus draagt 37-50% vd leasekosten. Niet-commerciële organisaties kunnen geen winst maken en dus niet van het belastingvoordeel genieten. Bij commerciële organisaties kunnen de betaalde BTW vd leasetermijnen verrekenen met de BTW die ze ontvangen uit hoofde van hun omzet. De leasekosten dalen dan weer met 15%. Dit kan dus ook niet bij de niet-commerciële organisaties.

Als niet-commerciële leasen doen ze dit omdat ze dan de investering niet hoeven te doen. Vele organisaties kunnen niet lenen, want daar hebben ze te weinig geld voor. Leasen is voor hen dan een vorm van financiering met vreemd vermogen.

21.6 Lump-sum-financiering

De overheid subsidieerde de niet-commerciële organisaties die van haar afhankelijk zijn op basis van input-financiering. De overheid koppelde de beschikbaar gestelde geldmiddelen ad daaruit te bestrijden kosten. Deze werkwijze is zeer bureaucratisch en niet efficiënt. Vb. de salarissen vd aangestelde docenten vd school betalen, onderhoudskosten vd school.

Overheid past nu de lump-sum-financiering toe. De organisatie krijgt dan haar geld op basis van een prestatienorm. Voor de school is dat het aantal leerlingen. Meer leerlingen, meer geld. De overheid eist wel dat de accountants achteraf controleren of alle subsidiegelden ook inderdaad t.b.v. de school zijn uitgegeven. De minster heeft de schoolinspectie tot zijn beschikking die controleert of de onderwijskundige kwaliteit vd scholen op peil blijft.

De lump-sum-financiering geeft de directies van gesubsidieerde niet-commerciële organisaties veel meer beleidsvrijheid. We zien dan ook dat niet-commerciële organisaties bij de inrichting end e uitvoering van hun management en (interne) organisatie in toenemende mate gebruikmaken van dezelfde werkwijzen en instrumenten als commerciële organisaties. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.