Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 11 t/m 14

Beoordeling 3.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 945 woorden
  • 10 februari 2009
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 3.2
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
- Kapitaal (bezittingen of activa) staan debet (links). Bij elkaar vormen zij het kapitaal. Rechts (credit) staat het vermogen (passiva). Vermogen bestaat uit vreemd vermogen en eigenvermogen. Vreemd vermogen is hetzelfde als schuld.
- Kapitaalgoederen = activa
- De debiteuren zijn de klanten die hun rekening aan het bedrijf nog moeten betalen. Het bedrijf heeft geld van hun tegoed.
- De inventaris is de verzamelnaam voor alle dingen die in het bedrijf aanwezig zijn en niet bestemd zijn voor verkoop.
- Voordelig saldo staat bij de bezittingen en nadelig saldo bij het vreemd vermogen. In de praktijd is dit een rekening courant krediet, waarbij een bedrijf een bepaald bedrag schuld mag staan (kredietlimiet).

- Crediteuren zijn de leveranciers aan wie het bedrijf nog moet betalen.
- Het geld dat de eigenaren in het bedrijf hebben gestoken is het eigen vermogen.
- Schulden van het bedrijf is het vreemd vermogen. Dat kan uit lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen bestaan. Kort vreemd vermogen is korter dan 1 jaar. Lang vreemd vermogen is langer dan 1 jaar.
- De geldnemer (die het geld leent) kan de gever tijdelijk iets geven, dit wordt pand genoemd

Geldgever is degene die het geld uitleent, een bank bijvoorbeeld
- Hypotheek als je je huis of andere onroerende goederen verkoopt als je je schuld niet op tijd kan afbetalen. Hypotheeklening is geld met behulp van onroerend goed om zekerheid te geven voor de rente en de aflossing.
- Persoonlijke lening is een lening bij een bank waar de geldnemer geen zekerheid heeft gegeven.
- Een onderhandse lening is een lening tussen twee partijen die zij niet in de openbaarheid brengen en waarbij zij in onderling overleg de afspraken vaststellen.
- Hypotheekrechts is een recht dat een schuldeiser kan hebben om het onroerend goed van de schuldenaar te verkopen als ze niet op tijd betalen.
- Hypotheeklening is een lening waarbij het hypotheekrecht is afgesproken.
- Enkele voorwaarden van een hypotheek: 1. er moet een schuld bestaan, 2. er moet een hypotheekovereenkomst gesloten zijn (afspraken gemaakt), 3. het moet in een notariële akte zijn vastgelegd.
- Notariële akte is een document dat door een notaris is opgesteld.

- Hypotheek akte is een document waarop de hypotheekovereenkomst is geschreven
- In een hypotheek akte staat: (1. de naam van de hypotheekgever (die het geld leent) (2. de naam van de hypotheeknemer (bank) (3.de afspraak dat het recht van hypotheek gegeven wordt (4. een omschrijving van het onroerend goed (5. bedrag van de schuld (6. de afspraken over rente en aflossing van het bedrag
- Andere afspraken van de hypotheek worden hypotheekbedingen genoemd:
* Onderhoudsbeding; de eigenaar van het onroerend goed moet het goed onderhouden.
* Huurbeding; de eigenaar mag het onroerend goed niet zonder toestemming van de schuldeiser verhuren
* Assurantiebeding; de eigenaar is verplicht een verzekering af te sluiten en daarbij af te spreken dat de verkeringsmaatschappij eventuele schade-uitkeringen aan de schuldeiser uitbetaald.
* Verkoopbeding; de eigenaar mag het onroerend goed niet verkopen zonder toestemming van de eigenaar.
* Eigenmachtige verkoop; de schuldeiser heeft het recht om het onroerend openbaar te verkopen als de schuldenaar niet op tijd aan zijn verplichtingen voldoet.
- Veiling is het houden van een openbare verkoping waarbij de hoogste bieder de nieuwe eigenaar van het nieuwe goed wordt.
* Leverancierskrediet: goederen worden verkocht op rekening, betaling wordt uitgesteld. Afnemerskrediet: betaalt de koper de goederen voordat hij ze krijgt.
* Vermogensmarkt is de denkbeeldige ontmoeting van alle vragers naar aanbieders van vermogen. Het renterpercentage is de prijs op de vermogensmarkt.

* Kapitaalmarkt: de deelmarkt van de vermogensmarkt waar lang vermogen verhandelt wordt (leningen langer dan 1 jaar).. Geldmarkt is de deelmarkt van de vermogensmarkt waar kort vermogen verhandeld wordt. Geen geld verhandeld.
* Spaarrekening: om te sparen, niet iedere dag geld opnemen.
* Depositierekening: spaarrekening met extra beperkingen, er wordt afgesproken wanneer je er geld vanaf kan halen
* Girorekening: - geld erop zetten, - geld eraf halen, -geld aan een ander betalen, -geld van een ander ontvangen.
* Rekening-courant: girorekening van een ondernemer => Kredietlimiet afgesproken= hoeveel je rood mag staan.
* Brutowinst is de winst voor aftrek van de kosten. Nettowinst is de winst na aftrek van de kosten.
* Bedrijfskosten: kosten die het verschil uitmaken tussen de bruto en nettowinst.
* Inkoopkosten: alle kosten die samenhangen met het inkopen van goederen
* Matching beginsel: winst maak je op goederen die je verkoopt
* Verkoopkosten: kosten die de handelaar maakt om de goederen te verkopen (verkoopruimte, winkel, showroom, gratis thuisbezorgen).
* Algemene kosten + verkoopkosten = overheadkosten.
* Nacalculatorische berekening: het gaat over de berekening achteraf
* Voorcalculatorische berekening: aan het begin van een periode schatting maken hoeveel je gaat verdienen.
* BTW = belasting toegevoegde waarde

* Toegevoegde waarde is het verschil tussen de verkoopwaarde van de goederen en de waarde van ingekochte goederen en diensten waar BTW over berekend is. Belastingdienst = fiscus. Directe belastingen is bijvoorbeeld inkomstenbelasting, wordt direct overgemaakt naar de overheid. Indirecte belastingen worden geheven over goederen en zijn voor iedereen gelijk. Omzetbelasting is een belasting voor consumenten die afhangt van het bedrag dat zij bij de bedrijven besteden.
* Factuur = op de rekening
* Inventaris is goederen die niet bestemd zijn voor verkoop
* Aanschafwaarde is de aanschafprijs plus allerlei uitgaven die nodig zijn om de machine in gebruik te nemen. Afschrijven het bepalen van het bedrag van de waardedaling. Boekwaarde is de waarde die het productiemiddel op de balans heeft volgens de boekhouding. Residuwaarde is wat een ondernemer na verkoop van het versleten productiemiddel nog overdenkt te houden aan die verkoop (inruilwaarde). Afschrijvingskosten zijn de kosten van afschrijvingen voor de ondernemer.
* Aanschafwaarde – Residuwaarde / Aantal gebruiksjaren (A-R/n)
* Restwaarde is de verkoopprijs die de ondernemer verwacht te krijgen. Sloopwaarde is de prijs die de ondernemer moet betalen om het productiemiddel buiten gebruik te stellen. Residuwaarde van een productiemiddel is de waarde die het productiemiddel nog heeft als het buiten gebruik wordt gesteld.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.