Hoofdstuk 1 t/m 3.3

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1238 woorden
  • 29 januari 2009
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Verdien 25 euro Bol.com tegoed met dit onderzoek

Samen met Oxford doen wij weer onderzoek naar schoolspullen: waar heb jij dit jaar je schoolspullen gekocht en wat zijn je favoriete items? Vul de vragenlijst in en maak kans op 25 euro Bol.com tegoed. 

Doe mee!
Hoofdstuk 1.
1.1 Organisaties.
Organisatie: een samenwerkingsverband van mensen die bepaalde doelen willen bereiken.
Er zijn 2 soorten organisaties namelijk:
- Commerciele organisaties.
- Profitorganisatie: Streven naar winst.
- Onderneming of bedrijf: een organisatie die producten voortbrengt, verkoopt, en/of diensten verleent met het doel winst te maken.
- Niet-Commerciele organisaties.
- Non-profitorganisatie: Niet naar winst streven, maatschappelijke functie in de maatschappij verzorgen.
Rechtsvorm: de Juridische vorm van de organisatie. Er staat Juridisch omdat het in de rechtsvorm aangeeft wie de leiding heeft en wie er verantwoordelijke is.

- Natuurlijke personen: personen die rechten en verplichtingen kunnen hebben.
- Rechtspersonen: zijn organisaties die zelf rechten en verplichtingen hebben, ze kunnen hun eigen schulden en bezittingen hebben.
De rechtsvormen van de commerciele organisaties zijn:
- Eenmanszaak: ondernemingsvorm die geen rechtspersoonlijkheid bezit, 1 eigenaar geeft de leiding, heeft eigen vermogen ingebracht en verantwoordelijk is voor de schulden.
- Vennootschap onder firma: ondernemingsvorm waarbij twee of meer vennoten een bedrijf uitoefenen onder een gemeenschappelijke naam. De vennoten brengen eigen vermogen in en hebben de leiding. Het is geen rechtspersoon, de vennoten zijn schuldig voor de schulden van de organisatie.
- Naamloze vennootschap: heeft rechtspersoonlijkheid, heeft dus zelfstandig rechten en verplichtingen. Eigenaren zijn alleen aansprakelijk voor het gedeelte dat ze hebben ingebracht in de nv. De nv zelf is verantwoordelijk voor de schulden niet de directie.
Een nv is een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld eigen vermogen, waarin elk van de vennoten voor een of meer aandelen deelneemt. De aandelen zijn vrij verhandelbaar en som op de beurs verkrijgbaar

- Besloten vennootschap: een rechtspersoon met zelfstandig rechten en verplichtingen, de eigenaren zijn aansprakelijk voor het gedeelte dat ze zelf in de bv hebben ingebracht.
Een bv met beperkte aansprakelijkheid is een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld eigen vermogen, waarin ieder van de vennoten voor een of meer aandelen deelneemt. De aandelen zijn niet vrij verhandelbaar.

De rechtsvormen van de niet-commerciele organisaties zijn:
- Naamloze vennootschap kan ook een niet-commerciele organisatie zijn.
- Besloten vennootscap kan ook een niet-commerciële organisaties zijn.
- Vereniging: een organisatie die leden kent en bepaalde doelen nastreeft.
Het doel is het behartige van de belangen.
Het is een rechtspersoon.
De leden betalen contributie en kiezen zelf een bestuur.
- Stichting: een rechtspersoon zonder leden die een bepaald doel wil bereiken.
Het bestuur probeer het doel van de stichting te realiseren.
‘t vermogen wordt vaak verkergen door subsidies of schenkingen

1.2 Management.
Management: het bepalen v.d. doelstellingen van de organisatie, het plannen, het organiseren, het geven van leiding en het controleren.
Plannen: gedetailleerde uitwerking van de doelstelling.
Bepalen v.d. doelstelling: als ze een doelstelling hebben gaan ze die verder uit werken in subdoelstellingen, ze gaan hier mee door totdat ’t zo concreet is dat het kan worden omgezet in een plan.
Doelstellingen:
3 Soorten (aantal van weinig naar meer):
- strategisch: wat bereikt wil worden oplange termijn ( 5 -10
jr), wordt opgesteld door top-management (b.v.: marktleider worden)
- tactische: in vulling van strategische op middellang ( 2 - 5 jr) termijn,wordt opgesteld door middenmanagement (b.v.: aantal vestigingen sterk uitbreiden)
- operationeel: invulling van de tactische,kort ( 1 – 2 jr), wordt opgesteld door lagere management (b.v.: aankopen van vestiging va een concurrent)
Organiseren: Het scheppen van doelmatige verhoudingen tussen mensen, middelen en handelingen om een bepaald doel te bereiken.

Geven van leiding: begeleiden van de activiteiten van de werknemers en afdelingen, geven van opdrachten en helpen hun bij de opdrachten.
Controleren: Nodig om te zien of de medewerkers hun taken zo doelmatig mogelijk uitvoeren.

1.3 Gegevens en informatie.
Informatie: de gegevens die de kennis van de ontvanger vergroten.
Gegevens: op zichzelf staande feiten.
3 eisen om te voldoen:
- betrouwbaar: juist en volledig.
- relevant: aansluiten op informatie behoefte.
- tijdig: juiste moment.
Soorten informatie:
- beslissings: informatie gebruiken om beslissingen te nemen.
- verantwoording: informatie gebruiken om verantwoording af te leggen.
Feedbackinformatie: als in een organisatie vergelijking plaats vindt met de norm.
Feedback: terugkoppeling.

1.4 Communicatie, informatie en informatiestromen.

Communiceren: het uitwisselen van informatie tussen een zender en ontvanger.
Interne communicatie: communicatie die plaatsvindt binnen een organisatie. (vergadering, mail, gesprek, opgestelde overzichten)
Externe communicatie: communicatie die plaatsvindt met de buitenwereld van de organisatie. (email, gesprek, reclame, rapporten)
BIJ ALLE VORMEN VAN COMMUNICATIE VINDT OVERDRACHT VAN INFORMATIE PLAATS.
Informatie: alles wat een persoon of zender aan de ontvanger wil laten weten.
Interne informatie: de informatie is dan afkomstig van de eigen organisatie en is gericht aan de eigen organisatie.
Externe informatie: informatie die de organisatie ontvangt van de buitenwereld of omgekeerd: de informatie stuurt naar de buitenwereld.
(externe verslaggeving, sociale verslagen, reclame)
Informatiestromen: de overdracht van informatie vindt plaats als een doorlopend proces.

Informatiesysteem: het geheel van personen, hulpmiddelen en activiteiten dat gericht is op het verzamelen, verwerken & verstrekken van gegevens om te kunnen voorzien in de informatie behoefte van personen binnen en buiten de organisatie.

Hoofdstuk 2
2.1 Procenten en promillages.
Procent: per 100
Promille: per 1000
Brutowinst: het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs.
Verkoopprijs - inkoopprijs
Nettowinst: als er van de brutowinst alle kosten van afgehaald worden.
Brutowinst – de overige kosten
Omzet: het aantal verkochte producten x de verkoopprijs (bedrag)
Afzet: het aantal verkochte producten (hoeveelheid)
2.2 Indexcijfers berekenen.
Indexcijfer: een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een bepaalde periode en de waarde van die grootheid in de basisperiode. De basisperiode is altijd 100.

Overzicht van de ontwikkeling van een bepaalde grootheid in de loop van de tijd.
Een indexcijfer is een verhoudingsgetal en geen percentage !!!
Geen hele getallen
Nieuwe prijs/basisjaar prijs x 100
Nieuw basisjaar: het oude prijsindex cijfer delen door 100 en daar de rest door delen.
2.3 Vreemde valuta.
Biedkoers: de prijs die de bank biedt voor vreemd geld. (van de ondernemer naar de bank) = aankoop
Laatkoers: de prijs waartegen de bank vreemde valuta laat. (van de bank naar de ondernemer) = verkoop
LAATKOERS IS ALTIJD HOGER DAN DE BIEDKOERS
Provisie: Je moet voor de dienst extra betalen.

Hoofdstuk 3.
3.1 Beginbalans.
Kapitaalgoederen: Alle bezittingen van de onderneming. (auto, computer,voorraad, bank)
Eigen vermogen: als de eigenaar zelf vermogen in de zaak stopt.

Vreemd vermogen: andere stellen een deel van het vermogen samen.
Balans: een overzicht van de bezittingen en het eigen en vreemd vermogen van een onderneming op een bepaald moment.
Debet kant van de balans: bezittingen (activa)
Creditkant van de balans: schulden (vermogen) (passiva)
DE BALANS IS ALTIJD IN EVENWICHT!!!
Vreemd vermogen: moet worden terug betaald en er moet rente over betaald worden.
Rente: een vergoeding die je moet betalen voor het lenen.
Eigen vermogen is permanent en hoeft niet te worden afgelost.

3.2 Veranderingen op de balans.
De balans veranderd bij elk financieel feit, aankoop, verkoop of een betaling.
De Nettowinst is de Bruto winst min de kosten
De brutowinst is toename in eigen vermogen

De kosten zijn afname in eigen vermogen

3.3 Volgorde van de balans.
Debet
Vaste Activa
= kg die langer dan 1 jaar meegaan
(grond,gebouw, machine, inventaris)
Vlottende Activa
= kg die minder dan 1 jaar meegaan
(voorraden, debiteuren)
Liquide middelen
= middelen waarmee je kunt betalen
(bank, kas, giro)
Credit
Eigen Vermogen
= geld wat de eigenaar bij de onderneming heeft ingebracht
Vreemd vermogen lang
= vreemd vermogen die een looptijd heeft langer dan 1 jaar.
(hypothecaire lening, lening)
Vreem vermogen kort
= vreemd vermogen die een looptijd heeft korter dan 1 jaar.

(crediteuren, bank)

Kredietplafond: tot welk bedrag je rood mag staan op je rekening. (credit)
Lening o/g: opgenomen geld.
Lening u/g: uitgeleend geld (debiteuren) (debet)
Hypothecaire lening: een langlopende lening met als zekerheid onroerende zaken (grond, gebouwen). Ook hier moet je rente betalen (% ervoor)
Debiteuren: Nog te ontvangen bedragen.
Crediteuren: Nog te betalen bedragen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.