Samenvatting H6, H7, H8
H6 Veranderingen in het welvaartsvraagstuk
Welvaartsvraagstuk: vraagstuk hoe een samenleving haar bestaansvoorwaarden veiligstelt, hoe de productiefactoren verdeeld zijn en de reproductie geregeld is.
§2 Analyse: samenwerking en conflict
Samenwerking: Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
Conflict: Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken. (Vaak ten koste van anderen.)
Samenwerken |
Conflict |
Gemeenschappelijk doel |
Eigen doel |
Handelen op elkaar afstemmen |
Elkaar tegenwerken |
Collectief goed: Algemeen belang, non-exclusief.
Exclusief: Mensen kunnen er van uitgesloten worden.
Privaat goed: Exclusief. (Moet vaak voor betaald worden.)
Dilemma van de collectieve actie: De keus waar mensen voor staan om wel of niet mee te werken.
Collectieve actie: Samenwerking is nodig om collectief goed te realiseren.
Het is aantrekkelijker voor actoren om niets op te offeren voor de samenwerking, maar wel mee te profiteren van het collectieve goed. Maar als iedereen zo denkt komt het goed mogelijk niet tot stand.
Free rider: Actor die wel profiteert van het collectieve goed maar er niet aan bijdraagt.
§3 Theorie: paradigma’s over conflict
Paradigma: Groep aan elkaar verwante theorieën. Ze zijn verwant omdat ze vergelijkbare verklaringen hebben voor maatschappelijke verschijnselen.
Twee dimensies:
- Actor versus structuur: Speelt het maatschappelijk gebeuren zich meer af op maatschappelijk niveau van interacties en relaties tussen actoren of juist meer op macroniveau?
- Consensus versus conflict: Is het sociale gebeuren gericht op evenwicht, stabiliteit en continuïteit of is de samenleving een arena waarin groepen en individuen strijden om de beschikbare middelen?
Functionalisme-paradigma: Structuren en consensus. Mensen en taken hebben een eigen functie en dragen op hun eigen manier bij aan het gehele maatschappelijke systeem. Een conflict is een uitzondering en ontstaat doordat relaties tussen actoren niet goed functioneren. Conflicten moeten voorkomen worden en zo snel mogelijk hersteld omdat deze slecht zijn voor de samenleving.
Conflict-paradigma: Structuren en conflict. De samenleving is een soort arena waarin actoren met elkaar strijden om schaarse goederen (geld, macht, status en invloed). Conflicten horen bij de samenleving en er is voortdurende strijd tussen mensen. Mensen maximaliseren eigen belangen en werken elkaar tegen om dit te bereiken, wat niet altijd negatief is.
Sociaalconstructivisme-paradigma: Actoren en consensus. Dit paradigma gaat over de betekenis die actoren geven aan handelingen van henzelf en anderen, bijvoorbeeld bij samenwerking/conflict. Die rollen van mensen zorgen voor verwachtingen en als deze niet waar worden gemaakt ontstaat er mogelijk een rolconflict.
Rationele-actor paradigma: Actoren en conflict. Free riders die niet meedoen aan de collectieve actie kunnen zorgen voor een conflict met de actoren die dit wel doen. Een conflict heeft echter niet alleen nadelen, als het juist gaat om samenwerking moet de sociale cohesie in stand worden gehouden. Tit-for-tat strategie.
Tit-for-tat strategie: Als actoren samenwerken waarbij ze geven en nemen, en eventueel op schade en schande wijzer worden, zullen ze op den duur meer voordelen hebben van samenwerken dan van conflict.
Sociale cohesie: Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimers sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars welzijn en een beroep op anderen kunnen doen.
§4 Oplossing en ontwikkeling: landbouwsamenleving en rationalisering
Rationalisering: Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te bereiken.
Technische rationalisering: Het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te bereiken.
Wetenschappelijke rationalisering: Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken.
Maatschappelijke rationaliteit: Mensen ontwikkelen allerlei organisaties, instellingen en wetten die worden toegepast in de samenleving.
H7 Politieke veranderingen in het bindingsvraagstuk
Bindingsvraagstuk: Vraagstuk over de relatie en onderlinge afhankelijkheid tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.
§2 Analyse: macht en politieke instituties
Macht: Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.
Een institutie gaat free riders tegen en zorgt dat collectieve goederen er wel komen, door mensen af te dwingen mee te werken.
Twee kanten macht:
- Een actor met macht heeft de mogelijkheid om hulpbronnen in te zetten om zijn doel te bereiken.
- Iemand met macht kan een andere actor beperken in zijn mogelijkheden om hem juist meer mogelijkheden geven.
Dwang is één optie voor het dilemma van de collectieve actie.
Soorten macht(sbronnen):
- Affectieve machtsbronnen: Invloed op basis van gevoel of emoties.
- Cognitieve macht: Invloed op basis van kennis.
- Economische macht: Invloed op basis van geld of het bezit van schaarse goederen.
- Politieke macht: Invloed van de overheid of politieke machtsdragers.
Soorten macht:
- Formele macht: Macht die is vastgelegd in regels of wetten.
- Informele macht: Macht die niet officieel is vastgelegd.
Institutie: Regel over hoe mensen zich gedragen in de samenleving.
Politieke institutie: Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.
Gezag: Macht die als legitiem beschouwd wordt.
Instelling: Organisatie die institutie uitvoert.
§3 Paradigma’s over macht
Functionalisme-paradigma: Structuren en consensus. Macht draagt bij aan de consensus in de samenleving en macht is een gegeven dat zo is.
Conflict-paradigma: Structuren en conflict. De strijd tussen machthebbers en minder machtigen staat centraal.
Sociaalconstructivisme-paradigma: (Interactionisme-paradigma) Actoren en consensus. Je gaat je gedragen naar wat jij denkt dat waar is. Als je denkt dat iemand zijn vermogen om hulpbronnen in te zetten zal gebruiken om jou te beperken in je handelingsmogelijkheden, zul je je daar waarschijnlijk naar gedragen. Ideologieën spelen een grote rol.
Ideologieën: Ideeën over een ideale samenleving.
Rationale-actor-paradigma: Actoren en conflict. Mensen denken vanuit hun eigen belang en denken rationeel.
§5 Oplossing en ontwikkeling: staten en staatsvorming
Kenmerken staat:
- Ze heeft een groep mensen
- Ze heeft een grondgebied
- Ze heeft het geweldsmonopolie en belastingmonopolie
Geweldsmonopolie: De staat mag als enige in uiterste gevallen geweld gebruiken om de veiligheid van de inwoners te garanderen en regels af te dwingen.
Belastingmonopolie: De overheid is de enige met het recht om belasting te innen.
Soevereine macht: De staat is de hoogste, onafhankelijke macht en hoeft geen verantwoording aan anderen af te leggen.
Externe soevereiniteit: Het gezag van de staat wordt erkend door andere staten.
Interne soevereiniteit: De inwoners van de staat erkennen het gezag van de staat.
Staatsvorming: De institutionalisering van politieke macht tot een staat.
Veranderingen politieke macht:
- Depersonalisering: Macht en gezag hoort nu meer bij een functie in plaats van personen.
- Formalisering: Macht is meer vastgelegd in plaats van dat tradities een grote rol spelen.
- Integratie: De omvang van de staat en zijn politieke macht zijn gegroeid. (Ook belastingen en wetgeving zijn gegroeid.)
Statensysteem: Regeling van de onderlinge verhoudingen tussen staten.
Interventiebeginsel: Andere landen mogen zich niet mengen in interne zaken van een staat.
H8 Sociale veranderingen in het bindingsvraagstuk
Bindingsvraagstuk: Vraagstuk over de relatie en onderlinge afhankelijkheid tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.
§2 Analyse: sociale cohesie, cultuur en sociale institutie
Sociale cohesie: Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimers sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars welzijn en een beroep op anderen kunnen doen.
Sociale cohesie zorgt voor minder conflict.
Cultuur: Het geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving verworven hebben.
Sociale institutie: Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
Instituties hebben een soort “eigen realiteit.”
§3 Paradigma’s over sociale cohesie
Functionalisme-paradigma: Structuren en consensus. Mensen zijn niet allen individu maar deel van een geheel (collectieve bewustzijn). Groepen zorgen dat de samenleving bij elkaar blijft. De cohesie neemt toe als een samenleving een dominante cultuur heeft met gemeenschappelijke normen en waarden en mensen eerder geneigd zijn die normen en waarden na te leven als zij goed geïntegreerd zijn in groepen.
Conflict-paradigma: Structuren en conflict. Sociale cohesie vormt een groep en mensen delen neen dominante cultuur, maar er wordt vanuit gegaan dat sommige groepen deze dominante cultuur niet aanhangen. Er zijn tegengestelde belangen bij dominante- en subculturen. Sociale ongelijkheid etc. worden als oorzaak gezien van gebrek aan sociale cohesie en conflict.
Sociaalconstructivisme-paradigma: (Interactionisme-paradigma) Actoren en consensus. De meervoudige identiteit speelt een belangrijke rol en de grens tussen individu en groep is vager dan in een moderne samenleving.
Meervoudige identiteit: Een dynamische, meervoudige en wisselende identificatie met verschillende groepen of personen.
Rationele-actor-paradigma: Actoren en conflict. Actoren gaan en onderhouden bindingen met anderen als zij daar voordeel aan hebben.
REACTIES
1 seconde geleden