H13 Verhoudingsvraagstuk

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3029 woorden
  • 30 januari 2019
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
34 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

H13 Verhoudingsvraagstuk

  • 13.1 Context: ongelijkheid in de wereld

Het verschil in ongelijkheid staat centraal in dit hoofdstuk.

Landen waarin veel armoede is, worden vaak ontwikkelingslanden of derdewereldlanden genoemd. In deze landen zijn er veel verschillen in macht tussen de leiders en het volk. Deze verschillen hebben vaak gevolgen voor het leven van de mensen. Er is sprake van sociale ongelijkheid binnen deze landen. Een kenmerk voor een ontwikkelingsland is dat er vaak een corrupt bestuur is dat zijn macht misbruikt.

Sinds de jaren ‘50 worden arme landen geholpen door rijkere westerse landen. Voor een deel is dit uit solidariteit, maar ook uit eigenbelang. Globalisering is sinds de 21e eeuw versneld. In ruil voor ontwikkelingshulp kan een rijk land afspreken dat zijn bedrijven meer kans moeten krijgen in het arme land. Of om vluchtelingen te voorkomen; als rijke landen arme landen helpen krijgen ze het daar beter en zullen er minder vluchtelingen zijn.

Vroeger werd er over ontwikkelingshulp gesproken. Bij deze term is er sprake van verschil in macht ?rijke landen helpen arme landen. Sinds de jaren 70 wordt er over ontwikkelingssamenwerking gesproken; beide landen stemmen hun handelen op elkaar af. Dit duidt op meer gelijkwaardigheid.

| Sociale ongelijkheid = een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling |
 

  • 13.2 Analyse: ongelijkheid in Nederland

Het verhoudingsvraagstuk gaat over alle verschillen tussen mensen. 

Als deze verschillen een betekenis krijgen spreken we van sociale ongelijkheid.

Sociale ongelijkheid wordt gebaseerd op drie terreinen:

  • Ongelijke verdeling van bezit ? bij bezit horen zaken die schaars zijn maar die wel gewaardeerd worden in een samenleving. Dit zijn zaken als kennis, inkomen en vermogen (hoeveel op iemand bankrekening staat).
  • Ongelijke verdeling van status ? hier gaat het om de waardering die mensen krijgen omdat ze bijvoorbeeld ergens veel verstand van hebben of om eigenschappen.
  • Ongelijke verdeling van macht ? hier gaat het om het hebben van fysieke middelen om de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken (leger, politiek, meerderheid).

Zo is heeft een hoogleraar iemand met veel status, een minister iemand met macht en een miljardair iemand met bezit. En een succesvolle directeur van groot bedrijf in NL heeft veel status, macht én bezit.

Sociale ongelijkheid wordt vaak gekoppeld aan de plek die iemand inneemt ten opzichte van andere in de samenleving ? maatschappelijke positie. Mensen met een vergelijkbare plek horen bij dezelfde sociale laag. Het bij elkaar indelen van mensen in één laag heet sociale stratificatie. Zo ontstaat er een maatschappelijke ladder. In Nederland bestaat deze ladder uit 5 lagen (boven naar beneden):

  1. kapitaalbezitters ? rijkste bezitters en machtigste bestuurders
  2. ondernemersklasse ? kleine en middelgrote bedrijven
  3. professionele middenklasse ? van mensen met hoge opleidingen
  4. arbeidersklasse ? werknemers
  5. onderklasse

De sociale mobiliteit is de mate waarin iemand kan stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder in zijn of haar samenleving. Hoe groter de kans op sociale mobiliteit, hoe opener de samenleving. NL is in 20e eeuw van een gesloten samenleving naar een open samenleving gegaan. 

Vroeger was er sprake van positietoewijzing ? maatschappelijke oorzaken bepalen de maatschappelijke positie van een groep of individu (plek stond vast vanaf geboorte aan de hand van afkomst en bezit).

Tegenwoordig is er sprake van positieverwerving ? groepen of individuen verkrijgen een maatschappelijke positie door eigen bijdrage (bijv opleiding).

Hoewel Nl een open samenleving heeft, is het toch moeilijk om van de onderklasse hogerop te komen. Hierin spelen onderwijs en socialisatie een rol. Kansen in het onderwijs hebben te maken met het gezin waar iemand uit komt.

| Socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen |

Bij sommige mensen uit de onderklasse is er sprake van sociale uitsluiting:

  • Beperkte sociale en politieke participatie ? mensen in de onderklasse participeren minder dan hoogopgeleiden: ze doen geen vrijwilligerswerk, zijn geen lid van verenigingen en gaan niet stemmen bij de verkiezingen. Vaak langdurige werklozen ook minder contact met familie en buren dan werkenden.
  • Beperkte normatieve integratie ? naleven van normen.
    Bijvoorbeeld: werklozen ervaren werk als een manier om geld te verdienen - hoogopgeleiden ervaren werk ook als een manier om contacten te hebben en zichzelf te ontplooien.
  • Niet goed kunnen voorzien in elementaire levensbehoeften, een tekort aan materiële goederen ? heeft te maken met financiële middelen. Mensen in onderklasse minder mogelijkheden dan hoogopgeleiden (vakantie).
  • Geringe toegang tot sociale grondrechten ? gaat om onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg en veiligheid. De overheid biedt collectieve hulp goederen en diensten aan, maar de mensen die het nodig hebben weten dat niet of onvoldoende.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Arm zijn in het ene land heeft een andere betekenis dan arm zijn in een ander land.
In Nl betekent het de kans op sociale uitsluiting, terwijl er in een ander land wordt gesproken over honger en dakloosheid. Mensen in onderklasse lopen risico om ver achter te lopen bij een levensstandaard die in Nl noodzakelijk is om mee te kunnen doen.

13.3 Gevolgen: sociale ongelijkheid microniveau

Het gaat over de gevolgen van sociale ongelijkheid (sociale uitsluiting) in een samenleving op microniveau.

Onderwijs

Kinderen met hoogopgeleide ouders presteren vaak beter op school dan kinderen met laagopgeleide ouders. Het cultureel kapitaal van ouders heeft veel invloed op de onderwijsloopbaan van hun kind. Cultureel kapitaal = de kennis, houdingen en opvattingen en smaak die horen bij de hoge sociale posities.

Dit begint al op de basisschool. Kinderen met hoogopgeleide ouders kunnen beter communiceren met een meester of juf, door juiste woorden of juiste toon. Ook in het vervolgonderwijs speelt cultureel kapitaal van ouders een rol. Hoogopgeleide ouders zullen minder snel accepteren dat hun kind stopt met een opleiding, terwijl laagopgeleide ouders dit eerder accepteren: ‘ga maar aan het werk ipv studeren’. Iedereen redeneert vanuit de eigen levenservaring (referentiekader).

Cultuur en vrije tijd

Opleidingsniveau speelt ook een grote rol in hoe volwassenen omgaan met hun vrije tijd ? hoogopgeleiden zullen eerder naar een museum of schouwburg gaan dan laagopgeleiden. Laagopgeleiden kijken naar actiefilms en lezen strips.

Er wordt ook wel gesproken over: de elitecultuur vs de massacultuur & de ‘high culture’ vs de ‘popular culture’.

Bij jongeren zijn deze verschillen soms nog niet zo duidelijk, maar het maakt natuurlijk wel uit in welke omgeving/cultuur je opgroeit.

Politiek

Op papier is er in Nl geen sociale ongelijkheid op politiek vlak. Maar in de praktijk blijkt dat verschillen in maatschappelijke positie ook leiden tot verschillen in politieke participatie.

Politieke participatie houdt in dat mensen meedoen in de politiek. Burgers kunnen op twee manieren meedoen:

  • Electorale participatie ? verwijst naar activiteiten die met verkiezingen te maken hebben (stemmen, verkiezingsposters ophangen, organiseren van een verkiezingsdebat, lid zijn van politieke partij).
  • Niet-electorale participatie ? participatie die niet met de verkiezingen te maken hebben hoort hierbij. Mensen willen het beleid van de politiek beïnvloeden; bijvoorbeeld het alcoholverbod. Dit gebeurd ook op lokaal niveau; klagen over een nieuwe weg die naast je huis wordt gebouwd.

Mensen met een hogere opleiding participeren meer in de politiek, dan mensen met een lagere opleiding of inkomen. De mensen met hogere opleidingen hebben vaak meer macht en meer machtsbronnen om hun doelen te bereiken, zoals geld of kennis. Politiek participatie wordt ook beïnvloed door religie, sekse en etniciteit.

Gezondheid
Op het gebied van gezondheid zijn er grote verschillen tussen mensen met verschillende maatschappelijke posities. Hogeropgeleiden leven langer en gezonder dan lageropgeleiden. Opleiding heeft dus gevolgen voor iemand gezondheid. Verklaringen hiervoor:

    • Kennis ? hogeropgeleiden hebben vaak meer kennis over gezondheid dan lageropgeleiden, en herkennen dus eerder de symptomen van ziekten.
    • Levensstijl ? de hoeveelheid kennis van mensen heeft invloed op hun levensstijl. Iemand met minder kennis gelooft vaker in toeval, geluk en ongeluk. Iemand met meer kennis kiest bewust voor een gezonde levensstijl.
  • Gedrag ? mensen met hogere sociale posities sporten meer en roken minder dan mensen met lagere posities.
  • Communicatievaardigheden ? hogeropgeleiden begrijpen een arts beter en hebben meer cultureel kapitaal om te verwoorden wat ze precies bedoelen dan lageropgeleiden.

Sociale ongelijkheid heeft dus gevolgen op vier gebieden van iemands leven:

  • Onderwijskansen
  • Cultuur en vrije tijd
  • Politieke participatie
  • Gezondheid


 

  • 13.4 Gevolgen sociale ongelijkheid macroniveau

Naast de gevolgen op microniveau, kan sociale ongelijkheid ook gevolgen voor de samenleving hebben (macroniveau). Er kunnen spanningen ontstaan tussen verschillende groepen. Uiteindelijk kan dit op macroniveau tot conflict leiden. Er zijn verschillende voorbeelden van verschillen die als basis van ongelijkheid tot conflict kunnen leiden, zoals gender, generaties, etniciteit, klasse en sociaal-culturele achtergrond.

Gender

Genderverschillen zorgde in de vorige eeuw voor de emancipatiestrijd. Deze strijd is nog steeds niet volledig verdwenen, maar de verschillen zijn in de loop van de tijd wel minder groot geworden.

Generaties

In Nl zien we een ontwikkeling van ontgroening (minder jongeren) en vergrijzing (meer ouderen). Hierdoor zullen de toenemende kosten van verzorging van ouderen in de toekomst steeds meer door jongeren opgebracht moeten worden. Dit kan voor spanningen zorgen en uiteindelijk leiden tot een generatieconflict.

Klasse

De onderklasse is een groep die achterblijft en niet heeft geprofiteerd van de groeiende welvaart in afgelopen eeuw. Sociale wetgeving heeft dit niet kunnen voorkomen, maar heeft er wel voor gezorgd dat veel mensen het beter hebben gekregen dan hun grootouders (kinderwetje van van Houten). Klassenverschillen kunnen ook leiden tot conflict.

Etniciteit

Verschillen op basis van etniciteit hangen vaak samen met verschillen in sociale klasse. Discriminatie van mensen met een buitenlandse achtergrond gebeurt vaak op basis van een lage, ongeschoolde klasse, een niet-blanke huidskleur en de plattelands achtergrond van migranten. Ook speelt een rol dat deze groep van immigranten (vooral islamitisch) en hun kinderen vaak in één wijk of stad woont ? dit kan leiden tot sociale uitsluiting. Deze wijken kunnen probleemwijken worden.

Sociaal-culturele achtergrond

Soms zet een groep zich af tegen een andere groep waarbij de dominante groep haar machtspositie in de samenleving wil behouden. Mensen die er niet bij horen worden als buitenstaander gezien en soms zelfs gediscrimineerd. Soms wordt een dubbele moraal gehanteerd: de ene groep ziet iets als slim en standvastig, de andere groep ziet dit als sluw en koppig. Dit kan leiden tot conflict.

gender, generatie, klasse, etniciteit & sociaal-cultureel ? mogelijke conflicten

Afhankelijk van de cultuur in een samenleving, kiest men ervoor om door middel van het harmoniemodel of het conflictmodel om te gaan met die conflicten.

Harmoniemodel (of poldermodel): er wordt geprobeerd overeenstemming te bereiken door      middel van overleg. Conflictmodel: er wordt gekozen voor beïnvloeding via media, betogingen of stakingen.

Conflicten hebben altijd gevolgen voor de samenleving. Wat sociale cohesie betreft zorgen conflicten voor meer en minder sociale cohesie: op macroniveau zal er bij conflict in eerste instantie sprake zijn van minder binding tussen de verschillende groepen. Maar als het conflict is opgelost is er sprake van samenwerking en zal de sociale cohesie toenemen.

Op mesoniveau worden de bindingen binnen een groep juist versterkt. De groepsidentiteit wordt zo bevestigd. Maar als het conflict te lang duurt, kan er binnen een groep scheuring ontstaan. Realistische en gematigde actoren die wel een compromis willen, botsen dan met de idealisten en radicalen.

Door conflicten kunnen veranderingen in de samenleving ontstaan, maar ze kunnen ook geblokkeerd worden.

De slechte omstandigheden van arbeiders tijdens de industriële revolutie zorgde ervoor dat de samenleving veranderden en middelen anders werden verdeeld. De emancipatiestrijd zorgde ervoor dat in Nl de heersende waarden en normen (cultuur) veranderde en dat vrouwen meer rechten kregen.

Van een verandering die juist niet ontstaat door een conflict is sprake als er een situatie van machtsevenwicht is. Andere actoren blokkeren dan verandering omdat ze niet willen dat er gebeurt wat de ander juist wel wil. Hiervan was sprake ten tijde van de verzuiling: partijen die verandering wilde, konden dit niet realiseren omdat de anderen dat niet wilden.


 

  • 13.5 Ontwikkelingen verhoudingen

Het kinderwetje van Van Houten was in de 19e eeuw de eerste sociale wet in Nederland. Hierna is de sociale wetgeving flink uitgebreid met allerlei maatregelen vanuit de overheid die de positie van zwakkere groepen in de samenleving versterkt. Zoals uitkering voor mensen die werkloos raken en de Algemene Ouderdomswet (AOW). Het resultaat was dat de inkomensongelijkheid tot halverwege jaren 80 daalde.

Daarna namen de verschillen weer toe. Er waren teveel mensen met uitkeringen en te weinig mensen die werkten om dat te kunnen betalen. Hierdoor werd eigen verantwoordelijkheid steeds belangrijker. Voor mensen onderaan de maatschappelijke ladder was dit een probleem; ze kregen eerst veel hulp van overheid, maar nu steeds minder beschermd door sociale wetgeving.

? Toename flexwerkers (= werknemers zonder vast contract) & zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel). Flexwerkers op lange termijn geen risico voor bedrijven. En omdat mensen minder snel worden aangenomen beginnen ze voor zichzelf (risico of ze wel opdrachtgevers vinden die willen betalen voor hun producten en diensten).

Nederland is een egalitair land: de inkomens van Nederlanders verschillen niet zo veel (in vergelijking met andere landen). Maar als het gaat om vermogen zijn de verschillen wel groot (bezittingen van mensen).

Ontwikkelingen in vergelijking met vroeger bij specifieke groepen:

  • Studeren in het hoger onderwijs is steeds meer weggelegd voor jongeren (meisjes, studenten uit lage sociale milieus en niet-Nederlandse jongeren volgen hoger onderwijs).
  • Steeds meer ouderen in Nederland (vergrijzing & ontgroening. Ouderen van tegenwoordig goede opleiding, goed inkomen en politieke macht).
  • Mensen met migratieachtergrond steeds vaker hoogopgeleide baan.

Daarentegen zijn er nog wel zaken die de sociale mobiliteit van sommige etnische groepen belemmeren (soms sluit cultuur niet goed aan bij de eisen die de dominante meerderheid aan veel functies stelt).

Man-vrouwverhouding

Man-vrouwverhouding nog steeds sociale ongelijkheid. Tot jaren 50’ mannen en vrouwen niet gelijk voor de wet. Overheid nam allerlei maatregelen zodat vrouwen niet gelijk aan mannen waren. Voorbeeld: gehuwde vrouwen waren handelingsonbekwaam = als getrouwde vrouw mocht je niet zelfstandig een bankrekening openen of een beslissing nemen over de opvoeding. Vrouwenbeweging maakte hier en eind aan.

Tweede helft 20e eeuw nam deze sociale ongelijkheid af. Maar nog steeds ervaren vrouwen een soort onzichtbare barrière die ze niet kunnen nemen. Dit wordt dan wel het glazen plafond genoemd: vrouwen mogen wel kijken naar die topfuncties maar ze mogen er niet in participeren.

Tweede helft 20e eeuw nam deze sociale ongelijkheid af. Maar nog steeds ervaren vrouwen een soort onzichtbare barrière die ze niet kunnen nemen. Dit wordt dan wel het glazen plafond genoemd: vrouwen mogen wel kijken naar die topfuncties maar ze mogen er niet in participeren.

Ontwikkelingen 21ste eeuw

De verhoudingen tussen mensen zijn de afgelopen eeuw behoorlijk veranderd. Maar ook in de huidige samenleving samenleving vinden er processen van verandering plaats die leiden tot andere verhoudingen. We onderscheiden hier een vijftal processen die invloed hebben op sociale ongelijkheid:

  • Europeanisering en globalisering ? Europeanisering is variant op globalisering: in Europa steeds meer actoren met elkaar verbonden.
  1. Informatisering en digitalisering ? op digitaal vlak ontstaat een sociale ongelijkheid (digitale kloof). Ouderen en laagopgeleiden achterstand op digitaal vlak.
  2. Veranderende man-vrouwverhouding ? vrouwen hebben meer kansen gekregen ion samenleving. Ook binnen gezin veel veranderd wat hiërarchie en taakverdeling betreft. dit heeft geleid tot verandering van identiteit van man en vrouw. maar toch nog steeds sociale ongelijkheid.
  3. Stijging opleidingsniveau ? gemiddelde opleidingsniveau flink gestegen. hierdoor wel opleidingseisen voor bepaald type werk opgeschroefd (= diploma-inflatie). zelfde hbo diploma was 40 jaar geleden meer waard dan nu.
  4. Ontwikkeling naar postindustriële samenleving ? steeds minder mensen werken in industriële sector en meer in dienstensector = postindustriële samenleving. vroeger status gebaseerd op of je geld met je hoofd of je handen verdienden. Nu gebaseerd op opleidingsniveau.

1848 ? censuskiesrecht (mannen die belasting betaalden mochten stemmen) = keerpunt democratisering.

1917 ? algemeen kiesrecht mannen boven 23 jaar.

1919 ? algemeen kiesrecht vrouwen boven 23 jaar.




 

2 theorieën over hoe de macht verdeeld is:

  • pluralismetheorie ? verdeling van macht over verschillende groepen. verschillende meningen kunnen aandacht vragen bij 2e kamer of gemeenteraad.
  • machtselitetheorie ? macht is aanwezig op sleutelposities. een aantal actoren heeft macht. vaak vervult één persoon meerdere sleutelposities. dit geeft een elite veel macht.

2 visies over de vraag hoe wenselijk het is dat mensen participeren in de politiek:

  • instrumentele visie ? participatie is een middel om besluiten te kunnen nemen. inwoners stemmen en politici maken afweging.
  • ontwikkelingsvisie ? participatie is een doel. mensen kunnen door politiek actief te zijn zichzelf ontwikkelen, ze leren ervan en krijgen meer zelfvertrouwen.

In t kort: verhoudingen veranderen. De sociale ongelijkheid is minder geworden. vroeger had koning veel meer macht en stonden mannen boven vrouwen. zo zijn ook politieke verhoudingen meer gelijk geworden: democratisering. nieuwe ontwikkelingen kunnen hier weer verandering in brengen.


 

  • 13.6 Politiek en overheidsbeleid

de visies van ideologieën volgens overheidsbeleid.

    • Socialisten ? Overheid moet sociale ongelijkheid tegengaan. gelijkheid tussen mensen moet bevorderd worden. Minder vertrouwen in vrije markt dan liberalen.
      Overheid moet veel ingrijpen in economie (gemengde economie met een grote overheid om verzorgingsstaat betaalbaar te behouden).
  • Liberalen ? Vele vertrouwen in vrije markt. Overheid moet zich maar beperkt bemoeien met leven van mensen en verzorgingsstaat (eigen verantwoordelijkheid & eigen initiatief). Deregulering & privatisering belangrijke waarden. Burgers moeten zich particulier verzekeren.
    Willen dat belasting wordt verlaagd zodat er meer werkgelegenheid ontstaat (bij uitzonderingen mag overheid ingrijpen).
  • Confessionelen ? gespreide verantwoordelijkheid voor welzijn van mensen (mensen zelf, overheid en maatschappelijk middenveld zoals scholen, ziekenhuizen, kerken, goede doelen). Staatsvrije ruimte is belangrijk ? hierin zijn levensbeschouwelijke waarden veilig. Overheid verantwoordelijk om te zorgen voor mensen die dit zelf niet kunnen.

Overheeft heeft verschillende manieren om meer sociale gelijkheid te realiseren = beleidsinstrumenten (instrument = middel). Met deze instrumenten maakt overheid beleid: bepaald doel voor bepaald tijdstippen.
Vijf soorten beleid tegen sociale ongelijkheid:

  • Sociale zekerheidsbeleid
  • Actief arbeidsmarktbeleid
  • Inkomensverdelingsbeleid
  • Onderwijsbeleid
  • Wijkgericht achterstandsbeleid

(Mogelijke) positieve effecten van overheidsinstrumenten:

  • Minder sociale ongelijkheid ?
  • Minder beloningsongelijkheid ?  door progressief belastingstelsel nivelleren de inkomens van mensen. meer werkgelegenheid speelt rol.
  • Minder kansenongelijkheid tussen groepen ? jongeren verplicht naar school, zorgt ervoor dat elk kind zelfde kans krijgt.

(Mogelijke) negatieve effecten van overheidsinstrumenten:

  • Hoge uitgaven van de overheid ? hoge uitgaven sociale zekerheid. Overheid ontvangt deze uitgaven via belasting en premies van werknemers en gevers. Te hoog ? bedrijven naar buitenland ? slecht voor economie Nl.
  • Weinig prikkel om te werken ? in samenleving waarbij overheid financieel helpt, kunnen mensen lui worden (niet werken want toch wel uitkering).
  • Minder doelmatig inzet van middelen ? door hulp van overheid minder ruimte voor de markt, initiatieven en particulieren. Zo is de inzet van middelen niet doelmatig en minder efficiënt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.