Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Criminaliteit en Rechtsstaat

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 5788 woorden
  • 26 april 2018
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1 Wat is criminaliteit?

§1 Strafbaar gedrag

Crimineel gedrag: alle gedrag waarbij rechtsregels worden overtreden.

Waarde: een principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven.

Normen: gedragsregels

  • Religieuze: zondagsrust
  • Morele: koop geen kleding dat door kinderen is gemaakt
  • Fatsoen: opstaan voor ouderen in de bus
  • Sommige normen zo belangrijk dat ze als rechtsnormen in wetten zijn vastgelegd.

Normoverschrijdend gedrag: als normen worden overtreden

Pas als rechtsnormen worden overtreden is het strafbaar of crimineel gedrag.

Criminaliteit: elk door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag. De juridische naam voor strafbaar gedrag is delict.

Misdrijven: ernstige strafbare feiten, zoals moord, diefstal en mishandeling. Lichte door politierechter en zware door meervoudige kamer: rechtbank met 3 rechters.

Overtredingen: minder ernstige strafbare feiten, zoals rijden door rood. Kantonrechter.

Misdrijven die tot een veroordeling hebben geleid, worden geregistreerd in een strafblad.

Criminaliteit: alle misdrijven die in de wet omschreven staan.

Strafwaardig: gedrag dat volgens iemand of een groep mensen strafbaar zou moeten zijn.

Criminalisering: het strafbaar worden van bepaald gedrag.

Decriminalisering: een strafbare gedraging wordt uit het strafrecht gehaald en is daardoor niet langer meer verboden.

 

Of een gedraging strafbaar is hang af van:

  • Maatschappelijke context
  • Ernst van de gevolgen
  • Morele opvatting van mensen met veel politieke macht.

§2 Criminaliteit als maatschappelijk en politiek probleem

Criminaliteit is een maatschappelijk/sociaal probleem omdat:

  • Ongewenste gevolgen voor grote groepen in de samenleving;
  • Verband criminaliteit en maatschappelijke ontwikkelingen;
  • Tegenstelde belangen bij de aanpak ervan;
  • Vraagt om gemeenschappelijke oplossing.

Materiële schade door criminaliteit:

  • Directe financiële schade voor burgers, bedrijven en overheid, bv. na een inbraak;
  • Indirecte financiële schade, bv. doordat consumenten meer moeten betalen omdat winkeliers hun prijzen verhogen wegens diefstallen;
  • Kosten voor criminaliteitsbestrijding, bv. anti-inbraak apparatuur.

Immateriële gevolgen door criminaliteit:

  • Gevoelens van onveiligheid;
  • Vermijdingsgedrag;
  • Emotionele en psychische problemen;
  • Boosheid en verbazing: morele verontwaardiging;
  • Veranderende opvattingen over goed en kwaad;
  • Verlies aan vertrouwen in mensen, politiek of samenleving;
  • Aantasting rechtsgevoel als daders niet gepakt/gestraft worden;
  • Gevaar dat mensen voor eigen rechter gaan spelen.

Toename criminaliteit door maatschappelijke ontwikkelingen:

  • Afnemend gezag overheid;
  • Afnemende betekenis maatschappelijke middenveld: burgers zijn minder betrokken door afname kerk en buurtvereniging;
  • Minder sociale controle;
  • Veranderend normen- en waardenbesef;
  • Toegenomen welvaart: er valt meer te halen;
  • Afgenomen pak- en strafkans
  • Werkloosheid;
  • Technologische ontwikkelingen: ontstaan cybercriminaliteit;
  • Internationalisering: open grenzen bieden mogelijkheden.

Twee tegenstrijdigheden:

  1. Veiligheidsparadox: het verschijnsel dat hoe meer veiligheid we hebben, hoe erger we een inbreuk daarop ervaren. Veiligheid is toegenomen, maar voelt niet zo.
  2. Veiligheidsutopie: het onhaalbare verlangen naar het samenvallen van maximale vrijheid en maximale veiligheid. Overheid moet misdaad bestrijden, maar niet overal camera’s ophangen en ons internetgedrag in de gaten houden.

Criminaliteit politiek probleem:

  • Handhaven openbare orde en veiligheid is een basisfunctie van de overheid;
  • Criminaliteit bedreiging vd rechtsorde en staat dus hoog op de politieke agenda;
  • Politieke partijen oneens over hoe criminaliteit moet worden bestreden.

H2 Aard en omvang van criminaliteit

§1 Soorten criminaliteit

Soorten delicten volgens CBS:

  • Delicten tegen openbare orde en het gezag uitschelden politieagent;
  • Geweldsdelicten doodslag;
  • Ruwheidsdelicten graffiti;
  • Vermogensdelicten diefstal;
  • Seksuele delicten verkrachting;
  • Verkeersdelicten autorijden onder invloed;
  • Drugsdelicten verkoop en bezit;
  • Economische delicten verkopen besmet vlees;
  • Milieudelicten dumpen chemisch afval.

Veelvoorkomende (kleine) criminaliteit: winkeldiefstal, zakkenrollen, fietsendiefstal etc.

Zware criminaliteit: ernstige vormen, zoals moord, inbraak en verduistering.

§2 Beeldvorming rond criminaliteit

Framing: overtuigingstechniek in communicatie. Eenzijdige berichtgeving. Beelden en woorden zo kiezen dat bij het publiek een stereotiep en generaliserend beeld wordt gevormd.

Stereotiep: ontstaan van een vaststaand beeld van een bepaald verschijnsel, omdat de media steeds op dezelfde manier over het onderwerp berichten.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Generaliserend beeld: uit een of enkele bijzondere gevallen een algemene conclusie wordt afgeleid.

Referentiekader gevormd door alle waarden, normen, ervaringen en persoonlijke interesses die iemand heeft.

Mensen kiezen de media die hun opvattingen en verwachtingen bevestigen.

§3 Het meten van criminaliteit

Kwantitatieve onderzoeksmethoden: gegevens verzamelen en in percentages en cijfers uitdrukken.

Kwalitatief onderzoek: diepgaande informatie verkrijgen. Diepte-interviews. Doel is verkrijgen meer inzicht in de (werking van) criminaliteit. Open vraagstelling.

Geregistreerde criminaliteit: misdrijven die door mensen bij de politie zijn aangeven of die door de politie zelf zijn ontdekt, bv. politiestatistieken, wel beperkt beeld van aantal delicten:

  • Mensen doen vaak geen aangifte: schaamte, dader wordt toch niet gevonden, te veel moeite, angst voor gevolgen aangifte;
  • Onzichtbare delicten: belastingontduiking en zakkenrollerij.

Proces-verbaal: schriftelijk verslag waarin de politie of een andere opsporingsambtenaar informatie geeft over het tijdstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of ongeluk.

Rechtbankstatistieken registreren alle misdrijven waarbij een rechter uitspraak doet.

Onderzoeksgegevens zijn betrouwbaar als ze zijn gebaseerd op waarnemingen die, onder dezelfde omstandigheden herhaald, steeds dezelfde uitkomst geven. Er mag geen sprake van toeval zijn.

Politie- en rechtbankstatistieken niet altijd betrouwbaar:

  • Selectieve opsporing: Door extra controle wordt het meer geregistreerd, maar neemt het misschien wel af omdat het mensen afschrikt. Zware delicten worden vanwege de aandacht meer kans om opgelost te worden.
  • Door nieuwe wetten groeit het aantal delicten.
  • Registratie misdrijven soms gekleurd door subjectieve beoordeling door de politie of officier van justitie. Wat de een mishandeling noemt, vind de ander poging tot doodslag.
  • Verschillende belangen: bij bezuinigingen is er belang bij meer delicten.
  • Interpretatie van cijfers: cijfers koppelen aan groei en leeftijdsopbouw van de bevolking.

In beeld brengen niet-geregistreerde criminaliteit/verborgen criminaliteit/dark figure

  • Slachtofferenquêtes: onderzoekers vragen aan zoveel mogelijk mensen of ze in een bepaalde tijdsperiode slachtoffer zijn geweest van een misdrijf.
  • Dadersenquêtes: vragen aan mensen of ze een misdrijf hebben gepleegd.

Deze onderzoeksmethoden niet altijd even betrouwbaar:

  • Niet alle categorieën mensen worden ondervraagd.
  • Over sommige misdrijven wordt vaker gezwegen, zoals seksuele delicten.
  • Subjectieve meting: antwoorden afhankelijk persoonlijke beleving.
  • Steekproeven: vooral zware delicten komen niet in een steekproef voor.

Criteria voor goed wetenschappelijk onderzoek:

  • Betrouwbaarheid: onderzoeksresultaten zijn betrouwbaar als ze niet op toeval berusten.
  • Validiteit: het onderzoek precies datgene meet wat het moet meten.
  • Generaliseerbaarheid: de mate waarin uitkomsten van een onderzoek als algemeen geldend kunnen worden beschouwd.

H3 Hoe ontstaat crimineel gedrag?

§1 Wie is crimineel?

Verschil in criminaliteit:

  • Geslacht

Vrouwen minder crimineel gedrag en minder ernstige delicten dan mannen.

  • Leeftijd

Mensen van 16 tot 23 jaar plegen vooral delicten. Kenmerken problematische jongeren:

  • Weinig besef van geldende normen
  • Veel problemen, zoals gokverslaving, drugs/alcohol gebruik.
  • Gebrekkige sociale vaardigheden, waardoor ze niet uit de problemen kunnen werken.
  • Weinig perspectief op werk en carrière.
  • Maatschappelijke positie

Lage maatschappelijke positie vaker betrokken bij agressieve delicten. Werklozen vaker aangehouden voor strafbare feiten dan mensen met een baan. Mensen met een lage maatschappelijke positie plegen niet meer criminele feiten, maar komen wel vaker in aanraking met politie en justitie. Vermogensdelicten en belastingontduiking vooral in de hogere en middenklasse.

  • Etnische afkomst

Allochtonen vaker in aanraking met politie. Marokkaanse en Antilliaanse jongeren vaker met politie in aanraking dan jongens uit andere etnische groepen.

  • Woonomgeving

In grote steden vaker delicten dan kleine steden en dorpen. In grote steden meer kansarme jongeren, minder sociale controle en meer gelegenheid.

§2 Oorzaken van crimineel gedrag

Beschrijvende criminologie: helder en compleet beeld geven van de aard en omvang van de criminaliteit. Onderzoeksresultaten vormen basis voor theorievorming over criminaliteit.

Theoretische criminologie: verklaren crimineel gedrag. Twee benaderingen voor theorieën:

  1. Microniveau: criminaliteit verklaren vanuit individuele situatie en de persoonskenmerken criminelen.
  • Nature vs. Nurture
  • Onderzoek onder kleine groep persistente delinquenten: daders die regelmatige ernstige delicten plegen. Hieruit bleek dat er verschillende kenmerken zijn die hun gedrag zouden kunnen verklaren:
      • Biologische en psychologische factoren:
  • Asociaal gedrag, lagere hartslag
  • Verhoogd testosteronspiegel en agressief gedrag
  • Persoonlijkheidsstoornissen
  • (Nog) geen eenduidig causaal verband tussen aangeboren biologische/psychologische kenmerken en crimineel gedrag
  • Niet determinerend is niet bepalend
      • Sociaalpsychologische factoren:
  • Gezin: Als ouders normoverschrijding gedrag niet corrigeren, blijven kinderen de grenzen testen en gaan sneller crimineel gedrag vertonen. Ook verwaarlozing, mishandeling en incest kunnen leiden tot later gedragsstoornissen crimineel gedrag.
  • School: Nieuwe normen op school, jongeren die daar niet goed mee om kunnen gaan grote kans op aanraking met justitie. Verband spijbelgedrag en licht crimineel gedrag. Ook school verlaten zonder diploma.
  • Achterstandswijken grotere kans criminaliteit in te gaan, door verwaarlozing en normvervaging, verveling, geen sociale controle etc.
  • Leeftijdsgenoten (peergroup): jeugdcriminaliteit in groepen en groepsdruk om mee te doen. Neutralisatie: het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag.

 

  1. Macroniveau: oorzaken van criminaliteit zoeken in structurele en culturele kenmerken van de samenleving als geheel.
      • Sociologische factoren:
  • Maatschappelijke ongelijkheid kan leiden tot een gevoel van sociale onrechtvaardigheid, wat de kans op crimineel gedrag verhoogt. Maatschappelijke ongelijkheid vergroot ook kans op sociale desintegratie: mensen voelen zich niet langer verbonden met andere mensen in de samenleving. Door minder bindingen (familie bv.) minder geremd in doen en laten en zullen zich vaker onmaatschappelijk en crimineel gedragen. Ook andersom: veel criminaliteit in een buurt vaak weinig sociale bindingen. Mate criminaliteit dus indicatie voor mate sociale cohesie.
  • Subculturele kenmerken: dominante en subculturen botsen. Vaak niet goed geïntegreerd en veel bemoeienis door de overheid. Vervreemding: mensen hebben het gevoel dat zij buiten de samenleving staan. Normvervaging en normloosheid komt dan op waardoor strafbaar gedrag door de groep niet langer afgekeurd wordt.

§3 Theorieën over criminaliteit

Theorie

Persoon

Uitleg

Sociobiologen (onderzoek naar evolutionaire oorsprong sociaal gedrag bij dieren mensen)

Edwin Sutherland (1883-1950)

Edward Wilson (1929)

Aangeleerd/aangeboren (Sutherland): geen verschil criminele jongeren en gewone jongeren, ze hebben dezelfde doelen in het leven. Wel dat criminele jongeren met andere criminelen omgaan en dus: crimineel gedrag wordt aangeleerd.

Wilson: door erfelijkheidsonderzoek dat menselijk gedrag niet alleen wordt beïnvloed oor opvoeding en cultuur, maar ook door genetische en dus erfelijke factoren.

Gelegenheidstheorie, gebaseerd op rationele keuze theorie.

Adam Smith (1723-1790)

Marcus Felson (1947)

Smith: Ieder individu kiest voor zichzelf de meest gunstige optie. Kosten baten tegen elkaar afwegen en dan rationele keuze maken. (Economie)

Felson: Het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiele daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten de afwezigheid van voldoende sociale bewaking: de gelegenheid maakt de dief.

Anomietheorie

Robert Merton (1910-2003)

Criminaliteit door maatschappelijke ongelijkheid. Kloof levensdoelen en middelen die beschikbaar zijn om de doelen op legitieme wijze te bereiken. Lukt dit niet gaan sommige dit op niet legitieme wijze proberen.

Anomische toestand: een situatie waarin culturele en sociale normen zijn weggevallen.

Delinquente subcultuur

Albert Cohen (1955)

Besef ongelijkheid schadelijk voor eigenwaarde van jongerenà gangvorming. Bij een overval gaat het eerst niet om de buit, maar om de provocatie en de status die dit genereert binnen de ‘gang’ en de samenleving.

Etiketteringstheorie

Howard Becker (1928)

Sociale afwijzing van mensen oorzaak van criminele gedrag. Als ze het etiket ‘crimineel’ krijgen, zijn zij eerder geneigd om zichzelf als zodanig te gaan gedragen. Bestraffing heeft eerder meer dan minder afwijkend gedrag tot gevolg.

Bindingstheorie

Travis Hirschi (1935)

Ieder mens voor een deel geneigd tot het slechte, bindingen houden ons tegen. Mensen zonder bindingen (familie, vrienden etc.) zijn eerder geneigd te vervallen tot norm overschrijdend en crimineel gedrag. Criminaliteit kan bestreden worden door herstellen van bindingen.

Socialecontroletheorie

Robert Sampsom (1956)

John Laub (1953)

Ontbreken sancties (formeel: politie en informeel: leraar) stimuleert crimineel gedrag. Hoe slechter de relatie met de ouders, hoe minder informele sociale controle, des te meer kans op crimineel gedrag.

Differentiële-associatietheorie

Edwin Sutherland (1883-19500

Mensen zijn op een verschillende (differentiële) manier verbonden (associatie) met criminaliteit. Verband sociale klasse en de beoordeling van crimineel gedrag.

 

H4 De rechtstaat

Rechtstaat: een land waar burgers met wetten worden beschermd tegen macht en willekeur door de overheid. Grondbeginselen (vastgelegd in grondwet en internationale verdragen, zoals EVRM):

  1. Machtenscheiding: onafhankelijkheid rechter garanderen en voorkomen 1 persoon/kleine groep alle macht heeft;
  2. Grond- of vrijheidsrechten van burgers omschreven en gewaarborgd;
  3. Legaliteitsbeginsel: ook overheid zelf gebonden aan de regels en wetten.

§1 Regels en rechten

Rechtsbron: een officieel document waarin een rechtsregel is vastgelegd, bv. wetten of provinciale verordeningen.

Rechtsregels: zijn voor iedereen in het land bindend

Jurisprudentie: rechtsbron, het geheel aan rechterlijke uitspraken. Bevat vonnis, toelichting keuze en interpretatie van het wetsartikel waarop het vonnis is gebaseerd. Kan leiden tot nieuwe wetgeving, bv. computerinbraak.

Functies rechtsregels:

  • Rechtszekerheid bieden, garanderen jouw rechten ten opzichte van anderen en van de overheid.
  • Orde aanbrengen in de maatschappij; verhoudingen tussen burgers onderling en overheid regelen.
  • Onafhankelijke rechtspraak waarborgen.
  • Conflicten vreedzaam kunnen oplossen. Voorkomen eigenrichting: recht in eigen handen nemen.

Sociaal contract: een soort stille afspraak tussen burgers en overheid: overheid bepaalde bevoegdheden om recht te handhaven, in ruil overheid rechten burgers niet schenden.

Geweldsmonopolie: overheid in dit geval mag als enige geweld gebruiken.

UVRM (verklaring) geen juridische consequenties, maar eerder een morele intentieverklaring. EVRM-rechten wel afdwingbaar (verdrag).

§2 Rechtstaat en strafrecht

 Machtenscheiding/trias politica:

  1. Wetgevende macht: regering en parlement, maken samen wetten;
  2. Uitvoerende macht: regering, maar uitvoerende werk vaak door ambtenaren. OM verantwoordelijk voor opsporing, bestaande uit alle officieren van justitie, krijgen hulp van de politie en buitengewone opsporingsambtenaren. Minister veiligheid en justitie is politiek verantwoordelijk voor het werk van het OM en een deel voor de politie;
  3. Rechterlijke macht: onpartijdige rechters, onafhankelijkheid rechter warbogen in veel regels en wetten.

Wetboek van Strafvordering: regels waaraan de rechtsgang moet voldoen. Doel is vorkomen dat fundamentele grondrechten van burgers worden geschonden.

Regels uit strafprocesrecht:

  • Iedereen recht op eerlijk proces door onafhankelijke en onpartijdige rechter;
  • Onschuldpresumptie: iedereen die verdacht wordt is onschuldig totdat zijn schuld door de rechter bewezen wordt geacht;
  • Dwangmaatregelen, zoals vasthouden verdacht, zijn aan wettelijke grenzen en waarborgen gebonden. Bv. regels over lengte voorarrest.;
  • Iedereen recht op adequate verdediging: dus ook pro-Deoadvocaat. Recht om getuigen op te roepen en als je niet goed Nederlands spreekt ook recht op een tolk.

De wet geeft de overheid allerlei bevoegdheden, het legaliteitsbeginsel zorgt ervoor dat er grenzen zijn aan wat de overheid binnen die bevoegdheden mag doen. Voorbeelden in Wetboek van Strafrecht:

  • Het strafbaarheids- of nulla poena-beginsel houdt in dat een persoon alleen kan worden gestraft voor iets wat in de wet strafbaar is gesteld.
  • De maximumstraf. Per delict is wettelijk vastgesteld wat de maximumstraf is die de rechter mag opleggen.
  • De hele procedure van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften. Het niet correct naleven van deze vormvoorschriften kan zogenaamde vormfouten opleveren.
  • De ne bis in idem-regel. Wanneer een rechter in een zaak een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan, kan de betrokkene niet voor hetzelfde strafbare feit voor een tweede keer worden vervolgd. Twee uitzonderingen: als het in het voordeel is van de verdachte of veroordeelde kan een zaak opnieuw door de Hoge Raad bekeken worden. Of als er zware aanwijzingen zijn dat een verdachte onterecht is vrijgesproken kan de Hoge Raad de zaak heropenen.
  • Geen straf zonder schuld. Als dader bijvoorbeeld ontoerekeningsvatbaar is.
  • Verjaring. Het recht om iemand te straffen kan verjaren.

§3 Dilemma’s en spanningen

De beginselen van de rechtsstaat leiden steeds opnieuw tot een afweging van belangen en afspraken over opsporingsbevoegdheden. Dit zien we vooral als we kijken naar het dilemma van de rechtsstaat waarbij de waarden rechtsbescherming en rechtshandhaving botsen. Aan de ene kant willen we beschermd worden tegen criminaliteit, aan de andere kant willen we dat de overheid onze vrijheden respecteert. We willen bijvoorbeeld niet dat de politie ons afluistert of ons zomaar fouilleert of oppakt. Dit dilemma heet de veiligheidsutopie.

 

LETTERLIJK UIT HET HOOFD KENNEN EN DIT ALLEMAAL LETTERLIJK OPSCHIRJVEN OP TENTAMEN/EXAMEN

 

 

 

 

 

 

Ministerie van Veiligheid en Justitie is nu Ministerie van Justitie en Veiligheid!!

Spanningen:

  • Wetten die onze vrijheid (te veel) beperken: identificatieplicht vs inbreuk grondrechten.
  • (Te) ruime opsporingsbevoegdheden bv. inkijkoperaties.
  • Dubbele pet politie: opsporingstaak en hulpverlenen en de openbare orde handhaven.
  • Dubbele pet van het Openbaar Ministerie: werken onder verantwoordelijkheid van Ministerie van Veiligheid en Justitie, maar behoren ook tot rechterlijke macht.
  • Spanning tussen politie en OM, als bv. politie een verdachte arresteert, die volgens het OM op grond van het opportuniteitsbeginsel wordt vrijgelaten: dit beginsel houdt in dat vervolging niet opportuun, dat wil zeggen niet in het algemeen belang is.
  • Spanning tussen wetgever en rechter.
  • Werkdruk
  • Spanning tussen politici en rechters: als politici zich in het openbaar bemoeien met rechtszaken die nog onder de hamer zijn, botst de onafhankelijke, rechtsprekende macht met de twee andere machten.

Een ander dilemma van de rechtsstaat heeft te maken met de ongelijke kansen van mensen met betrekking tot het recht. We spreken in dit verband van klassenjustitie omdat het sociale milieu invloed heeft op de opsporing, vervolging en berechting van verdachten. Oorzaken:

  1. Verdachten met een beter maatschappelijke positie zijn door inkomen, opleiding, scholing en cultuur beter in staat hun belangen te behartigen: kennen beter de weg naar goede rechtsbijstand, weten beter wat hun rechten zijn en begrijpen juridische formuleringen beter
  2. Door vooroordelen en stereotypering. Rechter kan andere verwachting hebben van het effect van een straf: gymnasiast taakstraf, laagopgeleide gevangenisstraf. Hierdoor grotere kans dat laagopgeleide wel een crimineel wordt, waardoor de voorspelling van de rechter uitkomt: selffulfilling prophecy.

H5 Overheidsbeleid

§1 Integraal veiligheidsbeleid

Het streven van de overheid naar zo veel mogelijk veiligheid voor burgers, wordt integraal veiligheidsbeleid genoemd. Integraal, omdat het niet alleen gaat om de aanpak van criminelen, de nazorg voor slachtoffers of maatregelen om de sociale controle te stimuleren.

  • De nadruk ligt op het voorkomen van onveiligheid.
  • Bij zware criminaliteit en georganiseerde misdaad speelt het strafrecht een primaire rol.
  • De overheid vindt dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers medeverantwoordelijk zijn voor het voorkomen van criminaliteit en overlast. Overheid werkt daarom samen met Bureaus Jeugdzorg en de GGZ.

Als de overheid de nadruk legt op strafrechtelijk optreden, op strenger straffen en op het uitbreiden van de capaciteit en de bevoegdheden van politie en justitie, dan noemen we het beleid repressief. Bij zware criminaliteiten werkt preventie meestal niet en kiest de overheid voor repressief optreden dor politie en justitie: dit wordt ook wel het opsporings- en vervolgingsbeleid genoemd.

  • Opsporing. Het opsporen van criminelen is het werk van de politie en het OM. De minister geeft aan welke vormen van misdaad de meeste aandacht van de politie moet krijgen.
  • Vervolging. Het voor de rechter brengen van een verdachte van een misdrijf is de taak en verantwoordelijkheid van het OM.
  • Gevangenisbeleid. Door het ontwerpen van verschillende gevangenisregimes probeert de overheid invloed uit te oefenen op de resocialisatiekansen van verschillende groepen gevangenen.
  • Nieuwe wetgeving. Nieuw beleid van de overheid leidt vaak tot nieuwe wetgeving.

Ligt de nadruk op het aanpakken van maatschappelijke oorzaken van crimineel gedrag, dan heet het beleid preventief.

  • Meer (sociale) controle. (camera’s of controleurs in de tram)
  • Voorlichting.
  • Zorgen voor een veilige omgeving, door bijvoorbeeld kleinschalig te bouwen en te zorgen voor goede straatverlichting.
  • Structurele maatregelen. Werkloosheid, armoede en verveling vergroten de kans op crimineel gedrag. Daarom kan investeren in scholing, werkgelegenheid en recreatie helpen om criminaliteit te voorkomen.

Ontwikkelingen op het gebied van het veiligheidsbeleid:

  • Uitbreiding van bevoegdheden: door o.a. terrorisme nu ook inkijkoperaties.
  • Toegenomen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Bij terreur niet langer sprake van redelijk vermoeden van schuld, aanwijzingen AIVD genoeg.
  • Nieuwe maatregelen: preventief fouilleren bijvoorbeeld.
  • Groeiend internationale invloed.
  • Effectievere aanpak van veelplegers: om ze voor langere tijd achter de tralies te krijgen worden verschillende kleine strafzaken bij elkaar opgeteld.

§2 Criminaliteitsbeleid in de praktijk

Integrale veiligheidsbeleid in de praktijk:

  • Veelvoorkomende criminaliteit

Nadruk op voorkomen door preventieprojecten door bv. huismeester in flats met veel vandalisme aan te stellen. Ook repressieve mogelijkheden: herstellen van ontstane schade door bijvoorbeeld taakstraffen. Winkeldiefstal door preventieve maatregelen door bedrijven zelf zoals camera’s.

  • Jeugdcriminaliteit

Nadruk op voorkomen, voorval voorkomen afglijden tot echte criminelen. Belangrijk middel is jeugdstrafrecht en adolescentenstrafrecht: bij zweer zware delicten voor 16 en 17-jarigen het volwassen strafrecht toe te passen en voor 18 tot 23-jarigen juist het jeugdstrafrecht toe te passen.  Bureau Halt voor taakstraffen, geen rechtszaak, wel excuses aanbieden aan slachtoffer met vaak ouders en Jeugdzorg aanwezig.

  • Georganiseerde criminaliteit

Meer opsporingsbevoegdheden: anonieme getuigen, kroongetuigen: verdachte die een getuigenverklaring aflegt in ruil voor strafvermindering. En kan bij gevaar ook beschermd worden.

  • Witteboordencriminaliteit

Politie weinig controlemogelijkheden en te geringe kennis. Daarom werken financiële rechercheurs samen met de Belastingdienst en De Nederlandse Bank. Verder Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme: verplicht bv. casino’s en banken om alle grote verdachte financiële transacties te melden.

  • Terrorisme

Tegengaan radicalisering en rekrutering. AIVD en MIVD geen vervolgingsbevoegdheid dus geven informatie door aan het OM die vervolgens de politie opdracht geeft om mogelijke terroriste nop te sporen of aan te houden.

§3 Politieke visies

De sociaaldemocraten zijn van mening dat veel crimineel gedrag samenhangt met de maatschappelijke context waarin mensen leven. De overheid moet criminaliteit en onveiligheid daarom tegengaan door de misstanden in de samenleving aan te pakken en een preventief veiligheidsbeleid te voeren. Daarnaast vinden zij ook dat criminelen na het uitzetten van hun straf wel een eerlijke, nieuwe kans moeten krijgen in de maatschappij. Volgens de sociaaldemocraten worden gedragsregels pas echt nageleefd wanneer ook de achterliggende waarden erkend worden, dit wordt ook wel pragmatische moralisme genoemd.

De liberalen zien de burger als een zelf nadenkend en rationeel wezen, dit wordt ook wel rationalistisch individualisme genoemd. Het nastreven van eigenbelang, binnen de kaders van de wet, heeft volgens de liberalen een heilzame werking op de samenleving. Zij zijn daarom tegen een ver doorgevoerd paternalisme, waarbij de overheid burgers voorschrijft hoe zij zich moeten gedragen. Accepteren non-conformistisch en afwijkend gedrag, onverantwoordelijk gedrag en gedrag dat schaadt juist stevig aanpakken.

Volgens het christendom is de mens geneigd tot het kwade. Criminaliteit wordt dus veroorzaakt door individuen die bewust en onbewust de regels in de samenleving overtreden. Om dit te voorkomen moet er een sterk gezag of overheid zijn die streng straft. Uitgeholde normbesef en afwezigheid van duidelijke publieke moraal hebben negatieve invloed op de veiligheid in ons land.

H6 Opsporen, vervolgen en berechten

§1 De politie

Nationale politie met tien regionale eenheden een landelijke enheid die zich vooral bezighoudt met de aanpak van zware, georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Verantworodleijk voor politie-inzet is minister van Justitie en Veiligheid.

De belangrijkste taken van de politie zijn:

  • Handhaven van de openbare orde. Bijvoorbeeld door de bemiddelen bij burenruzies, het verkeer te regelen en zorgen dat demonstraties niet uit de hand lopen.
  • Hulpverlening. Denk hierbij aan het wijzen van de weg, het thuisbrengen van een verdwaald kind of het afhandelen van een auto-ongeluk.
  • Opsporing en aanhouding van verdachten en het verzamelen van bewijsmateriaal.

Opsporingshandelingen worden verricht als er een redelijk vermoeden bestaat dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. We spreken van een redelijk vermoeden van schuld als de politie iemand op heterdaad betrapt of wanneer er objectief vast te stellen concrete verdenkingen, bewijzen of getuigenverklaringen zijn.

Er wordt tegenwoordig in toenemende mate opsporingsmethoden ingezet om juist de voorbereiding van strafbare feiten te traceren. We noemen deze proactieve aanpak van criminaliteit vroegsporing. Deze aanpak wordt gebruikt om snel op te treden, maar ook de mogelijkheid heeft om een misdrijf te voorkomen.

Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB): uitbreiding bevoegdheden jusitie en politie.

De politie heeft voor onderstaande bevoegdheden geen toestemming nodig van de officier van justitie:

  • Een verdachte staande houden. Dit betekent iemand laten stilstaan om hem te vragen naar zijn personalia.
  • Een verdachte aanhouden ofwel arresteren. Iemand wordt gearresteerd als hij van een strafbaar feit wordt verdacht. Verzet hiertegen is niet toegestaan.
  • Fouilleren. Een verdachte mag worden gefouilleerd, dat wil zeggen aan zijn kleding en zijn lichaam worden onderzocht.
  • In beslag nemen. Bewijsmateriaal mag in beslag worden genomen.
  • De vrijheid benemen. De politie mag een verdachte maximaal zes uur vasthouden voor verhoor waarbij de tijd tussen 24:00 en 9:00 niet meetelt. Als het gaat om misdrijven waar ten minste vier jaar gevangenisstraf op staat, mag de politie een verdachte langer vasthouden: inverzekeringstelling duurt 3 dagen met een mogelijke verlenging van nog eens 3 dagen, hiervoor is goedkeuring van OvJ nodig. Hierna kan de verdachte nog 104 dagen worden vastgehouden: voorlopige hechtenis. Eerste 14 dagen: inbewaringstelling, is goedkeuring v.d. rechter-commissaris nodig en voor de overige tijd (gevangenhouding) goedkeuring van de rechtbank.

De politie heeft voor onderstaande bevoegdheden wel toestemming nodig van de officier van justitie:

  • Huiszoeking. De politie mag alleen een woning binnengaan om iemand te arresteren met een machtiging tot binnentreden, een formulier waarin de officier van justitie toestemming geeft de verdachte in zijn huis aan te houden.
  • Inzetten van infiltranten. Di zijn undercoveragenten die een misdaadorganisatie binnendringen om informatie over die organisatie te verzamelen.
  • Uitvoeren van inkijkoperaties om te zien of ergens strafbare feiten worden gepleegd of het plaatsen van bugs en taps om te kunnen afluisteren.
  • Gecontroleerde doorvoer. Om meer zicht te krijgen op een criminele organisatie kan de politie besluiten om een partij drugs of wapens pas op een later moment in beslag te nemen.
  • De politie mag informanten geld betalen. Dit zijn leden van een misdaadorganisatie die de politie informatie doorspelen.
  • Preventief fouilleren. In sommige gevallen mag de politie iedereen in een bepaald gebied fouilleren, zonder dat er sprake is van een verdenking.

§2 Openbaar Ministerie

De centrale persoon in het strafproces is de officier van justitie. Hij geeft leiding aan het opsporingsonderzoek. Dat in de praktijk wordt uitgevoerd door de politie. Als het politieonderzoek voldoende bewijzen oplevert, kan de OvJ besluiten de zaak aan de rechter voor te leggen. We noemen dit vervolgen. Alle officieren van justitie vormen het Openbaar Ministerie.

Tijdens het opsporingsonderzoek wordt een dossier aangelegd met bewijsmateriaal, getuigenverklaringen en andere gegevens: het proces-verbaal. De officier heeft drie keuzemogelijkheden.

  1. De officier kan de zaak seponeren, er wordt dan niet vervolgd. De redenen hiervoor kunnen zijn:
  • Een veroordeling lijkt niet haalbaar. Dit is het geval als er onvoldoende bewijs is of de verdachte of de zaak niet strafbaar blijkt te zijn. We noemen zo’n besluit een technisch sepot.
  • De verdachte is al op een andere manier gestraft. We noemen dit een beleidssepot. Dit komt bijna alleen voor bij minder zware delicten.
  • Vervolging is niet in het algemeen belang. Vanwege het opportuniteitsbeginsel kiest het OM er soms voor om niet te vervolgen.

Voorwaardelijk sepot: voorwaarden aan het seponeren, bv. naar hulpverleners gaan.

  1. De officier kan bij overtredingen en lichte misdrijven als vernieling en winkeldiefstal een transactie aanbieden. Dit heeft de vorm van een geldboete of taakstraf en wordt ook wel schikking genoemd. Je komt dan niet voor de rechter.
  2. De officier kan de verdachte ook voor de rechter brengen, dit heet vervolgen.

Sinds de wet OM-afdoening mag de OvJ bij lichtere gevallen zelf een straf opleggen, vervolging is dan via een strafbeschikking. Als het strafbare feit niet hoger is dan 6 jaar mag het OM straffen opleggen in de vorm van:

  • Taakstraf tot 180 uur;
  • Geldboete;
  • Onttrekking aan het verkeer;
  • Ontzegging van rijbevoegdheid voor maximaal 6 maanden.

Verzet kan, politierechter besluit dan welke straf je krijgt.

In strijd met trias politica omdat het Om rechter speelt, om misbruik te voorkoen is bepaald dat de OvJ geen vrijheidsstraffen mag opleggen.

§3 De rechter

De rechtbank kent verschillende rechters, met iedere een eigen taakomschrijving en bevoegdheid.

  1. De kantonrechter behandelt binnen het burgerlijk recht vooral huur- en arbeidsgeschillen; op het gebied van het strafrecht gaat het uitsluitend om overtredingen. Meestal meteen uitspraak.
  2. De politierechter houdt zich bezig met lichte misdrijfzaken. We spreken ook wel van de enkelvoudige kamer, omdat de politierechter alleen rechtspreekt. Mag vrijheidsstraf van hoogstens 1 jaar opleggen. Meestal meteen uitspraak.
  3. De meervoudige kamer bestaat uit drie rechters en behandelt ernstige misdrijven. Vanwege de complexiteit van veel zaken doet de meervoudige kamer pas na twee weken uitspraak.
  4. De kinderrechter houdt zich bezig met alle overtredingen en misdrijven gepleegd door jongeren tussen twaalf en achttien jaar. Deze zaken zijn niet openbaar en het OM eist doorgaans minder zware straffen.

Als een verdachte het niet eens is met de uitspraak van een rechter heeft hij of zij het recht om in hoger beroep te gaan. Dat kan bij het zogenaamde gerechtshof. Het OM kan ook in hoger beroep gaan. Bij zaken in hoger beroep wordt altijd het hele proces overgedaan. Getuigen moeten opnieuw verschijnen en al het bewijsmateriaal wordt opnieuw bekeken.

Het hoogste rechtscollege is de Hoge Raad. Als de aanklager of de verdachte het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof, kunnen ze in cassatie gaan. De Hoge Raad kijkt alleen of het recht goed is toegepast.

Een rechtszaak bestaat uit acht stappen.

  1. Opening. De rechter controleert de persoonsgegevens en de verdachte krijgt te horen dat hij goed moet opletten.
  2. Aanklacht. De officier van justitie leest de aanklacht voor.
  3. Onderzoek. De rechter begint aan het eigenlijke onderzoek naar het eventuele bewijs voor de aanklacht.
  4. Verhoor van de verdachte. De verdachte mag eerst zelf een verklaring afleggen, daarna volgt de ondervraging door de rechter, de officier van justitie en ten slotte door zijn eigen advocaat. Hij mag zwijgen en zelfs liegen.
  5. Requisitoir. De officier van justitie vat alles nog eens samen en zal proberen aan te tonen dat de verdachte schuldig is. Daarna komt de eis van de OvJ.
  6. Pleidooi. De advocaat houdt het pleidooi, waarin hij de verdachte verdedigt.
  7. Laatste woord. De verdachte heeft altijd het laatste woord.
  8. Vonnis.

Om een verdachte schuldig te verklaren moet de rechter vier inhoudelijke vragen beantwoorden, als een bepaalde vraag niet positief beantwoord kan worden houdt de zaak daar op:

  1. Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen?
  2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op?
  3. Is de dader strafbaar? (schulduitsluitingsgronden zoals noodweerexces)
  4. Welke straf moet worden opgelegd?

Hoofdstraffen

  1. Geldboete: max 390 voor lichte overtredingen, max 780 000 voor zware misdrijven. Niet betalen is hechtenis.
  2. Vrijheidsstraf.
  3. Taakstraf: werkstraf max 240 uur) of leerstraf.

Elke hoofdstraf kan deels voorwaardelijk: dader krijgt alleen straf als hij binnen een bepaalde proeftijd nogmaals een soortgelijk strafbaar feit begaat. Hij krijgt dan de voorwaardelijke straf van de vorige keer plus de nieuwe straf.

Bijkomende straffen hebben relatie met het gepleegde feit, bv. inname rijbewijs.

Maatregelen: kunnen ook opgelegd worden wanneer iemand niet als schuldig veroordeeld is, maar wel een strafbaar feit heeft gepleegd. Bv. terbeschikkingstelling (tbs), plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis, ontneming geld of goederen die door misdaad zijn verkregen, onttrekking aan het verkeer: onwenselijke goederen zoals wapens afgenomen en schadevergoeding aan slachtoffer betaald door dader.

Juryrechtspraak: rechtspraak waarin leken (gewone mensen) oordelen of een verdachte schuldig is of niet. Rechter bepaalt daarna de strafmaat.

  • Argumenten voor: democratischer en juryleden zouden zich beter kunnen inleven in de situatie van het slachtoffer dan een rechter en door gemengde samenstelling jury is de kans op klassenjustitie kleiner.
  • Argumenten tegen: minder inzicht in maatschappelijk belang op langere termijn, makkelijker te beïnvloeden dan een rechter. (Is bewezen dat dit meevalt)

H7 Criminaliteit en straf

§1 Waarom straffen we?

BEGRIPPEN LETTERLIJK BENOEMEN, ALLEEN UITLEG NIET GENOEG!

Straffen heeft een aantal doelen of functies:

  • Vergelding. In onze maatschappij geldt de norm dat kwaad niet ongestraft mag blijven. Een misdaad mag niet lonen en moet worden vergolden met straf.
  • Generale preventie. Hiermee bedoelen we het afschrikkingseffect van straf.
  • Speciale preventie is bedoeld om te voorkomen dat een specifieke dader in de toekomst in herhaling valt.
  • Resocialisatie (heropvoeding). Met een straf probeert de overheid het gedrag van een dader te verbeteren, zodat hij zich aanpast aan de normen en waarden van de samenleving.
  • Beveiliging van de samenleving. Sommige criminelen zijn een gevaar voor de maatschappij. Bij hen heeft langdurige opsluiting de functie om de samenleving te beschermen.
  • Handhaving van de rechtsorde. Door het strafsysteem maakt de overheid duidelijk dat het in onze rechtsstaat haar taak is om te straffen en niet die van burgers.
  • Genoegdoening aan het slachtoffer.

De rechter kijkt tijdens de strafoplegging naar de kosten van verschillende sancties en een mogelijk cellentekort.

Veel mensen die in de gevangenis hebben gezeten zeggen dat ze er niet beter van zijn geworden, maar slechter. Ze zeggen dat er geen resocialisatie plaatsvindt, maar juist het omgekeerde: asocialisatie.

Het abolitionisme, een stroming binnen de criminologie, pleit voor een andere wijze van conflictoplossing dan op de strafrechtelijke manier. De overheid moet zich er niet mee bemoeien en de zaak overlaten aan de direct betrokken partijen: slachtoffer en dader. Door onderling afspraken, bv. schadevergoeding, proberen zij de oude situatie te herstellen: dading. Lukt dit niet, alsnog strafrechtelijke procedure.

De nadruk op herstel en genoegdoening vormt ook de basis bij mediation, een vorm van conflictbemiddeling waarbij het slachtoffer de dader uitnodigt voor een ontmoeting. Als de dader akkoord gaat, vinden er gesprekken plaats onder leiding van een bemiddelaar.

§2 Uitvoering van straf

Een door de rechter opgelegde straf wordt pas uitgevoerd nadat het vonnis onherroepelijk is: hoger beroep/cassatie heeft plaatsgevonden of beroepstermijn is verstreken.

Langgestraften mogen tijdens het laatste jaar met verlof. Voor vrijheidsstraffen langer dan 1 jaar bestaat de mogelijkheid tot een vervroegde voorwaardelijke invrijheidsstelling, waardoor de straf met een derde vermindert.

De reclassering houdt zich bezig met de volgende zaken:

  • (Vroeg)hulp aan verdachten en gevangenen.
  • Adviseren van rechters en het OM.
  • Toezicht houden bij schorsing van een voorlopige hechtenis of bij voorwaardelijke invrijheidsstelling.
  • Toezicht bij werkstraffen.
  • Re-integratie en nazorg.

§3 Opvattingen over straf

BELANGRIJKE PARAGRAAF!

Vroeger wraak belangrijkste reden om te straffen. Door stadsontwikkeling veranderde het doel van straf: afschrikking werd belangrijkste motief. Door verlichting groeiend verzet tegen wrede straffen. Resocialisatie werd een nieuw doel. 1886 Wetboek van Strafrecht ingevoerd, met voor t eerst ontoerekeningsvatbaarheid.

Theorien over straf:

  • Wils- en verdragstheorieën

Enerzijds wordt uitgegaan van de ‘natuurlijke’ gevolgen van de misdaad: wie kwaad doet, kwaad ontmoet. Omdat iedereen weet dat er op bepaalde gedragingen straf staat, is er bij misdaad dus sprake van een vrije wil.

Anderzijds wordt er uitgegaan van een soort sociaal contract, een soort ‘natuurlijke’ neiging van mensen om met elkaar afspraken te maken over wenselijk en aanvaardbaar gedrag.

  • Rechtvaardigingstheorieën

Verband misdaad en straf. Staf is uiters eenvoudig: omdat er misdaan is, moet er straf volgen. Motieven en omstandigheden onbelangrijk. In criminologie wordt deze theorie absoluut genoemd. Daadstrafrecht: daad rechtvaardigt de straf.

Aanhangers zeggen dat daders verschillende zijn en die daarom centraal staat en niet de daad.

 

Huidige strafrecht afkomstig uit twee stromingen:

Klassieke School

Kenmerkend is dat de mens vrij is in denken en handelen. De mens is verantwoordelijk voor zijn eigen daden en moet beschouwd worden als een rationeel handelend wezen. Bij iedere handeling maakt hij een afweging tussen de voor- en nadelen. De klassieke school ziet straf als generale preventie om criminaliteit te voorkomen. Andere ideeën van de klassieke school die we terugvinden in ons strafrecht zijn:

  • Het gelijkheidsbeginsel
  • Het strafbaarheid beginsel, dat bepaalt dat iets alleen strafbaar is als het in de wet omschreven staat.
  • De onschuldpresumptie, die bepaalt dat iemand onschuldig is zolang schuld niet is bewezen.

Kenmerkend is dat de mens vrij is in denken en handelen. De mens is verantwoordelijk voor zijn eigen daden en moet beschouwd worden als een rationeel handelend wezen. Bij iedere handeling maakt hij een afweging tussen de voor- en nadelen. De klassieke school ziet straf als generale preventie om criminaliteit te voorkomen. Andere ideeën van de klassieke school die we terugvinden in ons strafrecht zijn:

  • Het gelijkheidsbeginsel
  • Het strafbaarheid beginsel, dat bepaalt dat iets alleen strafbaar is als het in de wet omschreven staat.
  • De onschuldpresumptie, die bepaalt dat iemand onschuldig is zolang schuld niet is bewezen.

Moderne Richting

De moderne richting verwerpt de gedachte van de vrije wil. In plaats daarvan stelt zij dat de mens een product is van enerzijds endogene invloeden, krachten van binnenuit en anderzijds exogene invloeden, krachten van buitenaf. Naarmate de mens minder vrij is in zijn handelen, is hij ook minder schuldig aan zijn misdrijven. De gevaarlijke dader komt in de plaats van de schuldige dader en moet geholpen en heropgevoed worden, opdat hij in de toekomst niet nog meer misdaden pleegt. 

Andere ideeën van de moderne richting die we terugvinden in ons strafrecht, zijn:

  • Strafrechtelijke maatregelen, zoals tbs.
  • De mogelijkheid tot scholing in de gevangenis.
  • Taakstraffen, bedoeld om daders door middel van werk aan de regelmaat van alledag te laten wennen.

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.