Samenvatting Maatschappijleer Werk 1-3
1.1 De betekenis van werk
Maslow onderscheid vijf fundamentele behoeften of prikkels die aan het menselijke gedrag ten grondslag liggen.
A. de fysieke of primaire behoeften, zoals eten, drinken en onderdak
B. de behoefte aan veiligheid en zekerheid
C. de sociale behoeften, zoals om ergens bij te horen
D. de behoefte aan erkenning en waardering
E. de behoefte aan zelfrealisatie, zoals de drang om te presteren om de mensheid vooruit te helpen.
Blz 124, piramide Maslow
Werk of arbeid wordt gedefinieerd als iedere menselijke bezigheid die verricht wordt:
• met een bepaalde inspanning
• met gebruik van iemands capaciteiten
• eventueel met behulp van computer, gereedschappen enz.
• binnen een maatschappelijk geregelde behoefte
• met het doel het leveren van een product of een dienst.
Het verschil tussen werk en een hobby is de maatschappelijke behoefte die er aan een bepaalde activiteit bestaat, weinig mensen kunnen van hun hobby hun werk maken.
1.2 Opvattingen over werk
Onder arbeidsethos verstaan we de betekenis die mensen aan arbeid toekennen. Tot aan de Middeleeuwen werd werk als noodzakelijk kwaad beschouwt. Vanaf de 16e eeuw ging men arbeid onder invloed van het calvinisme als morele plicht beschouwen. Vanaf de 19e eeuw kwamen het liberalisme en socialisme op, die het leveren van werkprestaties als maatschappelijke plicht zagen. Je kon hogerop komen door goed te werken. Arbeid wordt ook als recht gezien en is daarom als een sociaal grondrecht opgenomen in de grondwet. Het recht op een uitkering is een gevolg van de veranderende arbeidsethos.
1.3 De organisatie van arbeid
De eerste samenlevingen waren agrarisch georiënteerd. Arbeidsindeling betekent dat arbeid op een bepaalde manier verdeeld is over mensen (doordat ze gaan doen waar ze het beste in zijn) Door specialisatie is een maatschappelijke arbeidsverdeling ontstaan. Dit houdt in dat het gehele productieproces in een samenleving is verdeeld over een verfijnd netwerk van beroepen, functies, bedrijven en arbeidssectoren. De introductie van machines maakte een technische arbeidsdeling mogelijk, warbij de vervaardiging van één product wordt opgesplitst in een aantal deelhandelingen die door afzonderlijke werknemers wordt verricht. Hierbij hoeft iedereen maar één deelhandeling te beheersen, waardoor de productie goedkoper wordt. Dit had gevolgen voor de sociaal-economische verhoudingen, omdat zelfstandigen zich nu in dienst moesten stellen van mensen die wel machines hadden.
1.4 Waardering van werk
De waardering van arbeid hangt af van de soort arbeid die men verricht. De verschillen zijn gebaseerd op de volgende indeling van de soorten werk.
Hoofd- en handwerk
Geschoold en ongeschoold werk
Vrouwen- en mannenwerk
Betaald en onbetaald werk
Hoe hoger de opleiding, des te hoger het salaris en hoe groter de status.
Maatschappelijke positie is de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder. De maatschappelijke positie heeft gevolgen voor de levenswijze van mensen.
1.5 Arbeid en sociale structuur
Iedere samenleving kent een sociale stratificatie: de verdeling van de samenleving in groepen en lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat.
Een maatschappelijke klasse omvat een groep mensen die een gelijke maatschappelijke positie innemen binnen een samenleving. Door de gestegen welvaart zijn momenteel de verschillen tussen de sociale klassen minder scherp te trekken. In Nederland is de klasse gebaseerd op het beroep, inkomen en op de mogelijkheden die mensen hebben om hun positie te verbeteren. Blz. 129 NL Klasse.
Sociaal mobiliteit is de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder. Door de uitgebreide onderwijsmogelijkheden in ons land is de intergenarationele mobiliteit sterk vergroot. Dat is dat de maatschappelijke positie van kinderen hoger of lager is dan die van hun ouders. Gelijktijdig is de intragenerationele mobiliteit afgenomen. Dit is de maatschappelijke stijging of daling die iemand in zijn of haar loopbaan doormaakt. Door de toegenomen betekenis van opleiding is er minder kans om zomaar carrière te maken.
1.6 De kwaliteit van werk
De kwaliteit van werk valt uiteen in vier onderdelen:
• De arbeidsinhoud: is het werk leuk, uitdagend of leerzaam?
• De arbeidsverhoudingen: hoe gaan werkgevers en werknemers met elkaar om?
• De arbeidsvoorwaarden: welk salaris wordt er geboden en wat zijn de werktijden?
• De arbeidsomstandigheden: is de werkplek aangenaam, moet je veel stilzitten of zwaar sjouwen?
2.1 Werkgevers en werknemers
We noemen werkgevers en werknemers sociale partners. Voor een deel hebben ze dezelfde belangen. Ze lopen ook uiteen, hiervoor zijn de werkgevers- en werknemersorganisaties. Arbeidsverhoudingen zijn de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers en die tussen werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de overheid. Het is de basis voor de afspraken die over de factor arbeid worden gemaakt, in bedrijven en in de maatschappij.
2.2 Overleg op het werk
De formele verhoudingen binnen een bedrijf zijn gebaseerd op de taken en bevoegdheden die elke werknemer heeft. Daarnaast bestaat er ook nog een netwerk van informele verhoudingen. Deze zijn gebaseerd op persoonlijke kenmerken: met de ene persoon kun je nu eenmaal beter opschieten dan met een ander (voorbeeld chef Blz 131). De werknemers hebben tijdens een werkoverleg inspraak. De voordelen van goed werkoverleg zijn:
• Het personeel wordt gemotiveerd en voelt zich betrokken bij het bedrijf.
• Het bedrijf maakt gebruik van de ervaring en de ideeën van werknemers.
• De productie gaat meestal omhoog.
In veel bedrijven bestaat er een wettelijk vastgelegde vorm van medezeggenschap. Elk bedrijf met meer dan vijftig werknemers moet een ondernemingsraad (OR) hebben. De OR besluit en praat over zaken die het hele bedrijf aangaan. De OR heeft instemmingsbevoegdheid bij personele aangelegenheden, zoals vakantieplanning. De OR heeft adviesbevoegdheid bij bedrijfseconomische beslissingen, zoals fusie van het bedrijf. De OR heeft ook recht op een financieel en sociaal jaarverslag.
2.3 Werknemersorganisaties
Werknemers gingen door slechte werkomstandigheden zich aaneensluiten d.m.v. vakbonden. Het kreeg grote aanhang, mede door het aanleggen van stakingskassen. Bij een staking wordt een vakbondslid hieruit betaald. Begin 19e eeuw gingen vakbonden samenwerken, zo ontstonden vakcentrales. 1906 NVV, NKV en CNV. In 1976 fuseerden NVV en NKV tot FNV. FNV is de grootste vakcentrale van Nederland met 14 vakbonden. De vakcentrales van groot naar klein: FNV-CNV-De Unie MHP. Hiernaast bestaan nog categorale bonden. Deze vertegenwoordigen een bepaalde categorie ondernemers en zijn niet aaneengesloten (FSV, LSV). Vakbonden komen op voorindividuele belangen van elk vakbondslid afzonderlijk, als voor de collectieve belangen van groepen werknemers in een bepaald bedrijf of een hele bedrijfstak. Een CAO is een arbeidsovereenkomst voor een gehele bedrijfstak of voor een groot bedrijf. De vakbeweging houdt zich dus bezig met de volgende zaken:
• Arbeidsvoorwaarden, zoals onderhandelingen over lonen en arbeidsverkorting
• Arbeidsomstandigheden, met name gezondheid, veiligheid en welzijn
• Arbeidsverhoudingen, zoals medezeggenschap bij interne bedrijfsbeslissingen over fusies en automatisering
• Rechtspositie van werknemers, zoals regelingen en procedures bij ontslag
• Sociale zekerheid, zoals het trachten te handhaven van een aanvaardbaar niveau van uitkeringen
• Werkgelegenheid, zoals het stimuleren van banenplannen
Vakbonden hebben pressiemiddelen om een compromis te bereiken bij onderhandelingen:
• Prikacties, het werk wordt even onderbroken, zodat er vertraging ontstaat.
• Stakingen; hierbij wordt het werk voor langere tijd stilgelegd
• Gerechtelijke procedures; vakbonden leggen situatie, zoals massa banenontslag voor aan de rechter.
De organisatieraad is het percentage werknemers dat lid is van een vakbond. Dit daalt de afgelopen jaren door de toegenomen individualisering, terwijl de vakbonden juist opkomen voor collectieve belangen van werknemers.
2.4 Werkgeversorganisaties
Er is één werkgeversorganisatie dat zich vooral richt op wat grotere bedrijven: VNO-NCW.
De werkgeversorganisaties hebben als belangrijkste doelen:
• Het behartigen van de ondernemersbelangen in de onderhandelingen met de vakbonden.
• Het bevorderen van een goed ondernemersklimaat door het bewerkstelligen van lage kosten en een goede concurrentiepositie tegenover het buitenland.
• Het bevorderen van onderlinge eenheid, ze maken bijvoorbeeld afspraken om de onderlinge concurrentie te regulieren.
• Onderlinge ondersteuning. Bijstandsfonds voor leden die met een staking worden geconfronteerd. Ook onderzoek naar economische effecten van EU-maatregelen.
Bij conflicten hebben ook de werkgevers een aantal pressiemiddelen tot hun beschikking.
• Werkgevers kunnen dreigen met ontslag als gevolg van inkrimping of sluiting.
• Bij stakingen of andere acties besluiten tot gerechtelijke procedures.
• Dreigen op bepaalde secundaire arbeidsvoorwaarden te beknibbelen.
2.5 Overleg tussen sociale partners
Het overleg tussen sociale partners vindt plaats op drie niveaus:
Op landelijk niveau (centraal niveau)
Op bedrijfstakniveau (sectorniveau)
Op bedrijfsniveau (ondernemingsniveau)
De top van de vakbonden en van de werkgeversorganisaties overlegt op landelijk niveau in de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Stichting van de Arbeid. In de SER zitten ook Kroonleden, onafhankelijke deskundigen benoemd door de regering. De SER adviseert de regering op sociaal en economisch gebied. In de Stichting van de Arbeid overleggen de vakcentrales en werkgeversorganisaties over bijvoorbeeld de gewenste stijging van lonen. Bij een compromis wordt er een Centraal Akkoord gesloten. Het is niet verplicht je hieraan te houden, als het niet lukt, dan op bedrijfstakniveau. Een bedrijfstak is een groep gelijke bedrijven. Het belangrijkste doel bij bedrijfstakniveau is het afsluiten van een CAO. Een CAO is een overeenkomst tussen werkgever en werknemer over arbeidsvoorwaarden en andere zaken. Een CAO is een standaardovereenkomst tussen één of meer werkgeversorganisaties en vakbonden. De geldingsduur is meestal één of twee jaar.
Een CAO heeft grote voordelen voor een individuele werknemer:
• Gelijke arbeidsvoorwaarden als voor anderen in gelijke positie.
• Zelf geen onderhandelingen te voeren.
• Onderhandelingen worden door specialisten op het terrein van arbeidvoorwaarden van vakbonden en werkgeversorganisaties gevoerd.
CAO moet arbeidsrust brengen. Na het bereiken van een CAO kan je niet meer verrast worden door plotselinge eisen. De overheid praat tijdens het najaarsoverleg met de Stichting van de Arbeid afspraken te maken over het te voeren arbeidsvoorwaardenbeleid. Als de minister het een is met de CAO, dan kan hij hem algemeen verbindend verklaren. De minister verklaar een CAO overbindend, als de CAO bepalingen in strijd met het algemeen belang zijn. Loonmaatregel:bepalen dat de lonen niet meer dan een bepaald percentage mogen stijgen. Bij het bedrijfsniveau worden zaken geregeld als de functieomschrijving van een werknemer, salaris dat erbij hoort, vakantieplanning en werktijden.
2.6 Het poldermodel
Harmoniemodel (poldermodel) (CNV-Unie MHP voorkeur): via onderhandelingen overeenstemming bereiken en een consensus bereiken. Conflictmodel(FNV voorkeur): belangentegenstellingen worden benadrukt en gebruikt actie en strijd. Na de WOII werd nauw samengewerkt om de lonen laag te houden, omdat dan de concurrentiepositie verbeterde en economische groei mogelijk werd. Het poldermodel zou Nederland economisch hebben gered dat in de jaren tachtig door de uitkeringen een zeer hoge collectieve lastendruk had. Anderen zeggen juist dat het poldermodel een succes was vanwege de gunstige economische ontwikkeling.
3.1 Politieke visies
Volgens liberalen moet de overheid zich terughoudend opstellen, omdat de samenleving het beste gedijt als het individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. Bij het communisme is de rol van de staat overheersend, omdat de overheid de productiemiddelen beheert en zegt welke er geproduceerd moeten worden. De sociaal-democraten vindt dat de overheid zich gedeeltelijk moet bemoeien, de overheid moet de positie van de zwakkeren verbeteren. Het confessionalisme heeft een tussenpositie, deze beweging vindt, dat de staat pas moet ingrijpen als de zwakkeren in verdrukking komen of als de mensen gezamenlijk de samenleving niet kunnen vormgeven.
3.2 De negentiende eeuw
In de 19e was het economisch stelsel de vrije markt: iedereen moest kunnen produceren wat hij wilde en zonder hindernis te koop kunnen aanbieden. In de vrijmarktgedachte waren de ideeën van Adam Smith belangrijk. Volgens hem werkte de wet van vraag en aanbod, via het prijsmechanisme. Bij veel vraag maar weinig aanbod, is men veel bereid te betalen. En andersom, doordat door de grote winst dat ermee behaalt wordt, meer verkopers het product gaan verkopen. De onzichtbare hand van het prijsmechanisme zorgt ervoor dat die goederen worden geproduceerd waar behoefte aan is, in precies de gewenste hoeveelheid, tegen de juiste prijs. Dit is een vrijemarkteconomie.
Nachtwakerstaat: de overheid bemoeit zich niet met de markt, maar alleen met het beschermen van de bezittingen die de burgers in de vrije markt verwierven.
Vanuit verschillende overwegingen ontstond de opvatting dat de staat moest ingrijpen in de vrijemarkt:
• De confessionelen wilden de zwakkeren betere bescherming bieden.
• De sociaaldemocraten streefden naar een sterkere rechtspositie van arbeiders
• De liberalen hadden belang bij vermindering van criminaliteit dat een gevolg was van grote armoede.
Er werd een aantal sociale wetten aangenomen:
• Mensen konden onder bepaalde voorwaarde steun krijgen (Armenwet)
• Kinderarbeid verboden (Kinderwetje van Van Houten)
• Wetten voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden, waaronder lengte arbeidsdag.
Gemengde markteconomie: economie waarbij de overheid een voorwaardenscheppende en producerende rol vervult.
3.3 De Twintigste Eeuw
De SER formuleerde vijf doelstellingen voor de sociaaleconomische politiek van de overheid:
1. een evenwichtige economische groei
2. een rechtvaardige inkomensverdeling
3. een evenwichtige arbeidsmarkt
4. een stabiel prijsniveau
5. een evenwichtige belastingsbalans
De Nederlandse overheid streeft naar een evenwichtige economische groei:
• De werkgelegenheid evenwichtig over het hele land wordt verspreid
• De economische groei niet ten koste gaat van andere behoeften, zoals een leefbaar milieu .
Bij het streven naar een evenwichtige economische groei, kijkt de overheid ook of daardoor het milieu niet te sterk wordt belast en stelt soms voorwaarden.
De Nederlandse overheid probeert op vier manieren de inkomensverschillen niet te groot te laten worden, namelijk door:
• De inkomstenbelasting. Hoe hoger het salaris, hoe hoger de belasting.
• Het minimumloon. Het loon dar iemand minimaal mag verdienen, waarmee je jezelf en of je gezin kunt onderhouden.
• Uitkeringen. Werkloze mensen kunnen nog zichzelf in hun levensonderhoud voorzien.
• Subsidies. Mensen met laag salaris kunnen geld van de overheid krijgen voor bijvoorbeeld de huur.
Onder arbeidsmarkt verstaan we alle situaties waarin er sprake is van vraag naar en aanbod van arbeidskrachten. Arbeidskrachten, de beroepsbevolking, zijn personen tussen de 15 en 65 jaar die minimaal 12 uur per week kunnen werken. De vraag naar arbeidskrachten komt overeen met de werkgelegenheid. Als de vraag naar werk en het aanbod van werk gelijk is, spreken we van volledige werkgelegenheid.
3.4 Werkloosheid
Soorten werkloosheid:
• Frictiewerkloosheid. Door frictie op de arbeidsmarkt zit een werknemer tijdelijk zonder werk.
• Seizoenswerkloosheid. Seizoensgebonden werk.
• Conjuncturele werkloosheid. Bij toenemende vraag naar diensten of goederen, is er een hoogconjunctuur. Bij een afnemende vraag van goederen en diensten, is er een laagconjunctuur( minder werkgelegenheid).
• Structurele werkloosheid. Werkzaamheden verdwijnen naar lagelonenlanden of worden weggeautomatiseerd. Banen verdwijnen voorgoed.
Verborgen werkloosheid: gevallen van werkloosheid die statistisch niet zijn verwerkt.
Grote werkloosheid is ernstig, omdat:
• Werkzoekenden, die geen baan vinden, zich buitengesloten voelen. Minder sociale contacten.
• De lastendruk stijgt. Hoe minder werkende, hoe hoger de belasting voor die werkende.
Maatregelen die tot vermindering werkloosheid leiden, noemen we maatregelen aan de aanbodzijde. Hieronder volgen enkele voorbeelden
• Proberen de beroepbevolking te verkleinen door de VUT-regeling. Mensen kunnen eerder stoppen met 70% van laatstverdiende loon.
• Arbeidstijdverkorting (ATV) Minder werk, meer arbeidskrachten. Werkte niet heel goed, mensen produceren in minder tijd evenveel.
• De overheid probeert de laatste jaren door belastingtechnische maatregelen het verschil van werken en uitkering te vergroten. Deze financiële prikkels moeten voor meer werkmotivatie zorgen.
• Door om- en bijscholing wordt geprobeerd de kansen van werklozen te vergroten op de arbeidsmarkt.
Maatregelen door de werkgelegenheid te vergroten noemen we maatregelen aan de vraagzijde:
• Werkgevers nemen meer mensen als de lonen laag zijn. Daarom probeert de overheid de loonbelasting te verlagen.
• De overheid geeft bedrijven subsidies om de werkgelegenheid te stimuleren. Vestigingssubsidies en gehandicapte subsidies.
• Overheid is grootste opdrachtgever. Extra geld uitgeven om infrastructuur te verbeteren. Producten kopen bij bedrijven in eigen land.
3.5 De Arbeidsmarkt in ontwikkeling
Ontwikkelingen die in Nederland de laatste decennia zichtbaar zijn geworden
De groeiende vraag naar geschoold personeel
De toetreding van nieuwe groepen op de arbeidsmarkt
De flexibilisering van de arbeid
Nederlands op economisch gebied sterk sinds de WOII. Eerst droegen de primaire en secundaire sector de economie, nu is dat de dienstensector. Hiervoor zijn oorzaken:
• Door schaalvergroting, mechanisering en automatisering is het aantal mensen werkzaam in de industrie en landbouw verkleind.
• De vraag naar hooggeschoold werd neemt toe, doordat fabrieken verplaatsen naar lagelonenlanden.
• Door de toegenomen welvaart is er meer vraag naar diensten.
• Door informatisering is de aard van werk veranderd. Veel nieuwe functies in de dienstensector zijn ontstaan. Er is voor steeds meer banen een opleiding nodig.
Traditionele rolpatroon: man verdient de kost, vrouw zorgt voor de kinderen. Sinds Sinds 1994 is met een wet discriminatie op geslacht verboden, en hebben mannen en vrouwen gelijke rechten op de arbeidsmarkt. Er zijn ongeveer een half miljoen flexibele arbeidskrachten, dat houd arbeidskrachten in, die tijdelijke contracten afsluiten. Het gebruik van flexibele arbeidskrachten heeft voor werkgevers drie voordelen:
• Langere proeftijd. Meeste bedrijven vinden de wettelijke proeftijd van twee maanden te kort.
• Ontslag. Zo kan een werkgever makkelijker van iemand af, zonder de wettelijke ontslagbeperkingen.
• Onzekere financiën. Bedrijven weten niet altijd of ze genoeg geld hebben om iemand in vaste dient te kunnen nemen.
De winkelsluitingstijdenwet is aangepast om winkels in staat te stellen na zessen en op zondag open te zijn.
3.6 Ongelijke posities op de arbeidsmarkt
Groepen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt:
Laag- en ongeschoolden
Vrouwen
Allochtonen
Flexibele arbeidskrachten
De overheid probeert voor iedereen gelijke kansen te creëren op de arbeidsmarkt, dit heet doelgroepenbeleid. Vooral de langdurige laagopgeleide werklozen ouder dan veertig jaar zijn een moeilijke doelgroep. Ze zijn te duur en minder flexibel dan jongeren. Maar voor die jongeren is het ook moeilijk, omdat het aanbod van hogeropgeleide groot is. Diploma’s worden minder waard, dit heet diploma-inflatie.
De Centra voor Werk en Inkomen (CWI) scholen laaggeschoolde om naar een sector waar wel werk is. ID-banen zijn banen voor langdurige werklozen en zijn er vooral op gericht om de dienstverlening aan burgers te verbeteren. De ID’er moet dan doorstromen naar een vaste baan. De banenpool is voor werklozen met weinig uitzicht. De banenpool isopgenomen in de wet: Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW). Vrouwen krijgen minder vaak leidinggevende functies dan mannen. Jonge vrouwen worden vaak in ‘dead-end jobs’ geplaatst, omdat wordt verwacht dat ze stoppen met werken als ze een kind krijgen. De overheid probeert vrouwen aan het werk te krijgen door het combineren van arbeid en zorg makkelijker te maken en kinderopvang te verbeteren. Banen waar alleen vrouwen of allochtonen voor worden gevraagd noemt men positieve discriminatie.
De relatief hoge werkloosheid onder etnische minderheden heeft drie oorzaken:
• Allochtonen hebben vaak een taalachterstand en lage opleiding.
• Vooroordelen en discriminatie.
• Allochtonen maken gebruik van andere zoekkanalen, zij doen navraag naar werk onder de allochtonen kennissenkring.
Er ontstaan marginale arbeidsplaatsen, werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt, werk dat weinig wordt gewaardeerd. Werkgevers gebruiken dan graag oproepkrachten, de positie van deze arbeiders is slecht.Sinds 199 is de Flexwet van kracht, vooral uitzendkrachten hebben hiermee eerder recht op pensioen, doorbetaling en (bij)scholing. Als een oproepkracht vaak word gebruikt, krijgt de kracht uitzicht op een vast contract.
REACTIES
1 seconde geleden