Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Thema's: politieke besluitvorming

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • vwo | 5972 woorden
  • 20 mei 2002
  • 100 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
100 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
        1.0.1 Staat We spreken van een onafhankelijke staat als: 8 Er is een vast grondgebied of territoir 8 Op het grondgebied woont een bevolking 8 Er wordt een vorm van gezag uitgeoefend. Het gezag dient er voor te zorgen dat de bevolking zich aan de regels houdt. De overheid heeft het geweldsmonopolie. Een dictatuur is een staat waarin de macht in handen is van één persoon of een kleine groep mensen.         1.0.2 Rechtsstaat Nederland is een
rechtsstaat: de overheid mag niet alles doen wat zij wil, want de burgers genieten rechtsbescherming. De belangrijkste rechten van de burgers zijn opgenomen in de grondwet. De grondwet bestaat uit klassieke en sociale grondrechten. Klassieke grondrechten Sociale grondrechten 8 Recht op gelijke behandeling
8 Kiesrecht
8 Vrijheid van drukpers, radio tv en film
8 Recht van vereniging, vergadering en betoging
8 Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
8 Vrijheid van onderwijs
8 Recht van onaantastbaarheid van het menselijk lichaam
8 Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer 8 Recht op rechtsbijstand
8 Werkgelegenheid

8 Sociale zekerheid
8 Leefmilieu
8 Volksgezondheid
8 Woonruimte
8 Maatschappelijke en culturele ontplooiing
8 onderwijs Het verschil is dat de overheid verplicht is de klassieke grondrechten te waarborgen, terwijl ze naar vermogen in de sociale grondrechten dienen te voorzien. Om te zorgen dat de overheid haar eigen wetten niet overtreedt kan de burger naar de onafhankelijke rechterlijke macht stappen. 1.1.3 Democratie "Het volk regeert". Als vertegenwoordigers gekozen worden die in naam van de burgers het land besturen spreken we van een representatieve democratie. Als er sprake is van
censuskiesrecht, is er sprake van een beperkt kiesrecht. Het recht om te mogen kiezen is actief kiesrecht, het recht om gekozen te worden heet passief kiesrecht. Stemmingen zijn geheim. De Nederlandse overheid kent drie bestuurslagen: Het Rijk, de provincie en de gemeente. Mensen zonder nationaliteit zijn uitgesloten van deelname aan verkiezingen, tenzij ze meer dan 5 jaar in Nederland wonen, want dan mogen ze deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen. Er zijn twee mogelijkheden om ontzet te worden van het kiesrecht. Dit gebeurt door de rechterlijke macht, bijvoorbeeld wegens landverraad, maar ook als een persoon onbekwaam wordt geacht rechtshandelingen te verrichten. Om te vermijden dat mensen zich voor de grap verkiesbaar stellen voor de 2e kamer zijn er de drie volgende eisen voor deelname aan de 2e kamerverkiezingen. De partij moet ingeschreven staan in elk van de 19 kiesdistricten waarin zij stemmen willen proberen te krijgen De partij moet in elk kiesdistrict 25 handtekeningen van sympathisanten inleveren De partij moet 1000 gulden borg per kiesdistrict betalen, wat teruggegeven wordt wanneer ze 75% of meer van de stemmen haalt die nodig zijn voor 1 zetel. Nederland kent een evenredig kiesstelsel; alle stemmen worden verdeeld met behulp van een kiesdeler, de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. Om te voorkomen dat er veel kleine partijen in het parlement komen, hebben sommige landen, zoals Duitsland een kiesdrempel; er moet minimaal een bepaald percentage van het totaal aantal stemmen gehaald worden om mee te mogen delen in de zetels. Er zijn ook landen met een districtenstelsel. In een districtenstelsel wordt het land verdeeld in een aantal gebieden. Per gebied wordt gekeken welke kandidaat de meeste stemmen haalt en die wordt dan afgevaardigd naar het landelijke bestuur. Een kandidaat hoeft dus niet de meerderheid van de stemmen te halen om gekozen te worden. In Amerika en Engeland kennen ze zo'n soort systeem. De belangrijkste opvattingen en plannen van een politieke partij staan in een verkiezingsprogramma. De
lijsttrekker is de 1e persoon op de kandidatenlijst en hij of zij is tijden een verkiezingscampagne het gezicht van een partij. Bij verkiezingsdebatten wordt er vooral gericht op de zwevende kiezers; mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en nog niet weten wat ze dit keer zullen stemmen. Bij verkiezingen wordt er niet op een partij gestemd, maar op een persoon. Dit heet een voorkeursstem. Vaak wordt min of meer automatisch op de lijsttrekker gestemd. Als het aantal uitgebrachte stemmen is groter dan de kiesdeler, wordt het restant doorgeschoven naar de volgende kandidaat. Ook als mensen laag op een kandidatenlijst staan, kunnen ze toch gekozen worden door voorkeursstemmen.         1.1.1 Politieke macht Met politieke macht wordt bedoeld het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Montesquieu ontwikkelde het idee van de Trias Politica, scheiding der machten. De eerste is de wetgevende macht. Deze stelt de wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. Dit is in Nederland een taak van de regering en het parlement samen. Meestal dient de regering de wetten. Het parlement beslist altijd of de wet uiteindelijk al dan niet aangenomen wordt. Het Nederlandse parlement bestaat uit de 1e en de 2e kamer tezamen. De Regering bestaat uit de ministers en de koningin. Als tweede is er de uitvoerende macht, die ervoor moet zorgen dat goedgekeurde wetten precies worden uitgevoerd. In Nederland is hier het kabinet (ministers en staatssecretarissen) verantwoordelijk voor. De derde en laatste macht is de
rechterlijke macht. Zij beoordeeld of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in de handen van rechters. Zij oordelen in geschillen tussen overheid en burgers, burgers onderling en in gevallen waarin de wet overtreden wordt. Ministers hebben dus zowel uitvoerende als wetgevende macht. 1.2.2 De volksvertegenwoordiging Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten-Generaal (1e & 2e kamer). De tweede kamer der Staten-Generaal Deze kamer telt 150 leden. Tweede Kamer lidmaatschap behelst een fulltime baan Taken: Medewetgever Meebeslissen over financiële middelen Controleren van de regering Rechten van de 2e kamer om deze taken te vervullen: Recht van amendement; het wijzigen van door de regering gedane wetsvoorstellen. Recht van initiatief; het zelf indienen door een kamerlid van een wetsvoorstel. Recht van interpellatie; het naar de kamer halen van een bewindspersoon om uitleg te geven over (voorgenomen) regeringsbeleid.
Recht van motie; het doen van een schriftelijke uitspraak over beleid van een bewindspersoon. Recht van enquête; het instellen van een parlementaire enquête die zelf onderzoek verricht. Budgetrecht; het aannemen, wijzigen of verwerpen van begrotingsvoorstellen. Vragenrecht; het stellen van vragen waar de regering binnen drie weken op moet antwoorden. De eerste kamer der Staten-Generaal Deze kamer telt 75 leden, die indirect worden gekozen door de Provinciale Staten. Het lidmaatschap van deze kamer is een deeltijdfunctie. Zij vergadert één dag per week. Taken: Het toetsen van wetsvoorstellen aan staatsrechterlijke normen en aan normen van behoorlijke wetgeving. Rechten van de 1e kamer om deze taken te vervullen: Vragenrecht Recht van enquête In de praktijk maakt de kamer weinig van deze rechten gebruik, omdat het
primaat bij de Tweede Kamer ligt. Dit wil zeggen dat de stem van de Tweede Kamer zwaarder weegt dan die van de Eerste kamer, omdat de 2e kamer wel direct gekozen is en de 1e kamer niet. 1.2.3 De Regering De regering is het dagelijks bestuur van Nederland. Zij bestaat het staatshoofd en de ministers. De gezamenlijke vergadering van de ministers waarin beleidsvoornemens worden besproken heet de ministerraad. De minister-president is de voorzitter van deze vergadering. De vice-voorzitter is de vice-premier. Voor onderdelen uit het takenpakket van de minister kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. Zij zijn niet lid van de ministerraad. Ministers worden bij de ministerraad e.d. niet vervangen door de staatssecretarissen maar door in andere minister. Alle ministers en staatssecretarissen tezamen vormen het kabinet. Alle leden van het kabinet kunnen in de Staten-Generaal ter verantwoording worden geroepen. Een minister heeft een ministerie waarop veel ambtenaren werken. Ook staatssecretarissen werken op zo'n ministerie. Er zijn ook ministers zonder portefeuille. Zij hebben geen eigen ministerie, maar werken op een ander ministerie. Het staatshoofd is onschendbaar en wordt door erfopvolging aangewezen. De ministers zijn aansprakelijk voor de acties van het staatshoofd. Dit principe heet
ministeriele verantwoordelijkheid. De rol van het staatshoofd is in de grondwet (constitutie) vastgelegd. Daar om wordt Nederland ook wel een constitutionele monarchie met een democratisch parlementair stelsel genoemd. De taken van de koningin bestaan uit onder andere uit het ondertekenen van wetten, het voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag het benoemen van ministers en (in)formateurs en het voeren van regelmatig overleg met de premier.         1.1.4 De Kabinetsformatie Een regering moet op de meerderheid van de Tweede Kamer kunnen steunen. Daarom worden er coalities tussen verscheidene partijen gesloten. Het kan echter ook voor komen dat één partij de meerderheid behaalt, maar dit is nog nooit voorgekomen. In een land met een districtenstelsel komt dit vaker voor. Na verkiezingen spreekt het staatshoofd met de fractievoorzitters van alle partijen uit de Tweede Kamer, de voorzitters van de 1e en de 2e kamer en de vice-president van de Raad van State. Als na deze adviesronde niet direct duidelijk wordt welke partijen een regering kunnen vormen, benoemt de koningin een informateur. Dit is iemand die uitzoekt welke partijen gezamenlijk een beleid zouden kunnen voeren dat op voldoende steun van de Tweede Kamer kan rekenen. Na het verzamelen van informatie vindt
de informatie plaats. Partijen die samen een regering willen vormen stellen dan een regeerakkoord op. Dit is het raamwerk, de hoofdlijnen, van het te voeren kabinetsbeleid. Partijen die deelnemen aan de regering moeten het regeerakkoord ondertekenen om af te spreken dat ze niet dwars zullen liggen als ze het niet eens zijn met in het regeerakkoord afgesproken beleid. Ieder jaar worden de precieze plannen van het kabinet in de troonrede en door de miljoenennota aangekondigd. Hierbij is de troonrede de hoofdlijn en bevat de miljoenennota concrete plannen. Bij de Voorjaarsnota wordt de miljoenennota bijgesteld. Het regeerakkoord is een compromis tussen de regeringspartijen. Als de informateur slaagt, brengt hij verslag uit aan de koningin, die vervolgens een formateur benoemt. Deze kijkt welke ministers en staatsecretarissen uiteindelijk het kabinet gaan vormen. Soms moet een kabinet of een bewindspersoon vroegtijdig aftreden. Als er een enkel bewindspersoon aftreedt, wordt deze vaak vervangen, als een heel kabinet aftreedt zijn er twee mogelijkheden. Of er wordt een informateur benoemd, of er worden nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer uitgeschreven. De huidige ministers zijn: W.Kok Minister-president, minister van Algemene Zaken (AZ) PvdA Mw. A. Jorritsma Vice-ministerpresident, minister van Economische Zaken (EZ) VVD Mw. Dr. E. Borst Vice-ministerpresident, minister van Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS) D'66 J. van Aartsen Minister van Buitenlandse Zaken (BuZa) VVD Mr. K. de Vries Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BiZa) PvdA Drs. G. Zalm Minister van Financiën (Fin) VVD Mr. F. de Grave Minister van Defensie (Def) VVD Mr. A. Korthals Minister van Justitie (Jus) VVD Dr. W. Vermeend Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) PvdA Drs. J. Pronk Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) PvdA Mw. T. Netelenbos Minister van Verkeer en Waterstaat (VWS) PvdA Drs. L. Hermans Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) VVD Mr. L. Brinkhorst Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) D'66 Mw. Mr. E. Herfkens* Minister van Ontwikkelingssamenwerking (OS) PvdA Mr. R. van Boxtel** Minister van Grote Steden- en integratiebeleid D'66 *Minister zonder portefeuille, valt onder het ministerie van Buitenlandse Zaken **Minister zonder portefeuille, valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken         1.1.5 Provincie en Gemeente Sommige taken worden door "Den Haag" doorgeschoven naar lagere overheden. De gedachte achter dit
delegeren van bevoegdheden is dat zowel provincie als gemeenten ten eerste beter op de hoogte zijn van de situatie en ten tweede dichter bij de burger staan en zodoende ook makkelijker aanspreekbaar zijn door de burger. De belangrijkste taken van de provincie liggen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu.  Daarom maakt de provincie streekplannen, waarin precies staat welke activiteiten op een bepaald gebied passen. Het Rijk kan wijzigingen in deze streekplannen afdwingen, waar de provincie zich bij neer moet leggen. Eens in de vier jaar vinden er directe, provinciale verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. Het aantal leden hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Uit hun midden kiezen de PS een dagelijks bestuur; de Gedeputeerde Staten. De voorzitter van zowel GS als PS is de door de koningin benoemde en door de minister van BiZa gekozen Commissaris van de Koningin. PS laat aan de minister weren wie zij graag als Commissaris van de Koningin willen hebben. Hiertoe stellen ze een vertrouwenscommissie in. Deze stelt een profielschets op van de te kiezen Commissaris van de Koningin. De minister van BiZa selecteert hierop een aantal kandidaten met wie de vertrouwenscommissie gesprekken voert. Vervolgens brengt de commissie een voorkeurslijst met enkele namen uit, wat als richtlijn voor de minister van Binnenlandse Zaken dient. De gemeente kent twee soorten taken, uitvoerende taken en beleidstaken. Voorbeelden van uitvoerende taken zijn: Openbare Orde, bijhouden bevolkingsregister, het ophalen van huisvuil, het onderhoud van wegen, groenvoorziening en straatverlichting en het verlenen van bouwvergunningen. Bij deze laatste taken werkt de gemeente de streekplannen uit tot gedetailleerde
bestemmingsplannen. Voorbeelden van beleidstaken zijn: begeleiding bijstandsgerechtigden, onderwijsbeleid, voorzieningen voor gehandicapten en de opvang van asielzoekers. De beleidstaken zijn gedecentraliseerde taken. Het doel van deze decentralisatie is dat de gemeente, meer dan Het Rijk, maatwerk kan leveren. Het bestuur van de gemeenteraad wordt gevormd door de gemeenteraad. Deze wordt eens in de vier jaar rechtstreeks gekozen. Het aantal hangt af van het aantal inwoners in de gemeente. Ook niet-Nederlanders mogen meedoen aan deze raadsverkiezingen, mits ze minimaal vijf jaar in Nederland wonen. Het dagelijks bestuur wordt gevormd door het College van Burgemeester en Wethouders, of kortweg B&W. De wethouders worden door en uit de gemeenteraad gekozen, de burgemeester is voor zes jaar benoemd. De procedure voor de benoeming van de burgemeester, maar ook zijn rol binnen de gemeente, is vergelijkbaar met die van de Commissaris van de Koningin.         1.1.6 Verschillen tussen de bestuurslagen In het landsbestuur is er sprake van dualisme; leden van het kabinet maken geen deel uit van de kamer. Voor de leden van de GS en voor de wethouders geldt dat zij deel blijven uitmaken van resp. PS en de gemeenteraad. Dit heet monisme. Voor PS en gemeenteraden kunnen geen tussentijdse verkiezingen worden georganiseerd. Als het dagelijks bestuur moet aftreden, moet er een nieuwe coalitie worden gevormd. Voor de Tweede Kamer is het wel mogelijk tussentijdse verkiezingen te houden.
1.3.1Wetgeving Het veranderen van omstandigheden en opvattingen leidt dikwijls tot nieuwe wetgeving. Voor een wetsvoorstel een wet is, gaat er heel wat aan vooraf. Wetsvoorstellen worden meestal door ministers ingediend. Kamerleden kunnen echter ook zelf met een initiatiefwetsvoorstel komen. Zo'n voorstel doorloopt in principe dezelfde procedure als een wetsvoorstel dat door de regering is ingediend. Sommige besluiten kunnen genomen worden zonder dat de 1e en 2e kamer zich er over uitspreken. Dit is het geval bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMVB) en bij Koninklijke Besluiten. Bij de laatste gaat het over één specifiek geval, bijvoorbeeld een Burgemeestersbenoeming.  Bij AMVB's gaat het over een onderdeel van wetten die snel gewijzigd moeten kunnen worden.         1.2.2 Het systeemmodel Invoer Als eerste worden er allerlei wensen en behoeften uit de samenleving naar voren gebracht. Dit kan door de ingezonden brieven aan kranten te sturen om een opvatting kenbaar te maken. Soms wordt een zaak aan het rollen gebracht door journalisten, pressiegroepen zoals belangengroepen en actiegroepen. Er ontstaat dan een publieke discussie.
Omzetting De omzetting verloopt in drie fases. 1. Als de media veel aandacht aan een omstreden kwestie besteden komt deze vanzelf op de politieke agenda. Een 2e kamerlid kan een minister ter verantwoording roepen en een gemeenteraadslid kan een wethouder aan de tand voelen. 2. Als uit de politieke discussie blijkt dat een meerderheid daadwerkelijk voor het veranderen van een wet of regel is, dan moet er in de praktijk ook iets mee gedaan worden. De eisen en wensen moeten worden omgezet in overheidsbeleid. In deze fase van beleidsvoorbereiding vindt de afweging plaats tussen verschillende, vaak tegenstrijdige belangen.  Een minister of wethouder zal dikwijls zijn ambtenaren vragen onderzoek te verrichten. 3. Alle gegevens worden op een rijtje gezet en er vindt de beleidsvaststelling plaats. Er wordt een maatregel genomen, bijvoorbeeld in de vorm van een wetsvoorstel. Uitvoer De uitvoering van beleidsbeslissingen ligt meestal in handen van ambtenaren. Deze dragen zorg voor de realisering van besluiten. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van een minister of staatssecretaris. Terugkoppeling Politieke besluiten roepen vaak reacties op in de samenleving. Nieuwe acties kunnen hiervan het gevolg zijn. Terugkoppeling wordt ook wel aangeduid als feedback. Niet alleen de actoren uit de invoerfase koppelen terug, maar ook de politiek zelf. Ze willen weten in hoeverre een maatregel effect heeft en of er eventueel bijstellingen mogelijk en wenselijk zijn. Zo reageert de 2e kamer voortdurend op regeringsbeleid en besluit zij dikwijls tot het aannemen van een motie. Zo kan ook de PS reageren op het beleid van GS en de gemeenterad op B&W. Het systeemmodel systematisch weergegeven:
Invoer â–² â–² â–² â–² â–²   â–¼     Omzetting     â–¼   Terugkoppeling Uitvoer             1.2.3 Het barrieremodel Het barrieremodel is gebaseerd op de gedachte dat er verschillende barrieres overwonnen moeten worden voordat een wens resulteert in overheidsbeleid. Het model begint met het bestaan van wensen en behoeften in de samenleving. Vervolgens moeten deze in de media onder de aandacht gebracht worden. Anderen, met name media en belangengroepen, moeten de wensen herkennen en erkennen als politieke wensen. De volgende stap is het interesseren van politieke partijen voor de eisen. Als er één (of meerdere) politieke partij(en) achter de eisen gaan staan, komt het op de politieke agenda. Deze barrière is pas overwonnen als er een meerderheid van de volksvertegenwoordiging in het principe voor het veranderen van de regels is. De derde barrière is het formuleren van de besluiten. Het is moeilijk om een
wettekst te maken. Een wettekst moet namelijk duidelijk, haalbaar en maatschappelijk aanvaardbaar zijn. De laatste barrière in de politieke besluitvorming kan ontstaan in de uitvoering van de wetten en regels. Als een wet namelijk niet aan één van de drie voorwaarde voldoet, zal deze massaal overtreden worden en begint het proces van politieke besluitvorming opnieuw. Het barrièremodel geeft alle knelpunten in het politieke besluitvormingsproces weer. Op deze punten zullen actiegroepen proberen invloed uit te oefenen en zullen belangengroepen lobbyen. 1.3.4 Omgevingsfactoren Omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol bij het politieke besluitvormingsproces. Het zijn factoren die niet direct onderdeel van het probleem vormen, maar wel een rol spelen in de besluitvorming. De belangrijkste omgevingsfactoren zijn: * Demografische factoren; zoals de samenstelling van de bevolkingsopbouw * Ecologische factoren; de wisselwerking tussen mens en milieu * Culturele factoren; deze worden bepaald door de geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoontes en gebruiken. * Economische factoren; bepalen de economische mogelijkheden van een land * Technologische factoren; beïnvloeden de technologische ontwikkelingen in een land. * Sociale factoren; de wijze waarop de samenleving in sociaal opzicht georganiseerd is. * Internationale factoren; de invloed die buitenlandse regels, wetgeving en initiatieven op een land hebben.
1.3.5 Politieke invloed Niet alleen politici hebben invloed op het politieke besluitvormingsproces. Minister, staatssecretarissen, gedeputeerden en wethouders kunnen hun taken niet alleen uitvoeren. Ze krijgen hulp van ambtenaren; mensen die bij de overheid in dienst zijn. Ambtenaren die politici bijstaan houden zich bezig met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Beleid is de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren. Ambtenaren hebben een sterke positie. Politici zitten vaak maar 4 jaar op een post en moeten zich inwerken op een voor hen nieuw beleidsterrein. Ambtenaren werken daarentegen veel langer bij bijvoorbeeld een departement en beschikken zodoende over veel meer kennis en specifieke ervaring op een bepaald vakgebied. De minister is verantwoordelijk, maar de echte beslissingen worden door de ambtenaren genomen. Omdat ze zoveel invloed hebben worden ze ook wel de Vierde Macht genoemd. Doordat regelingen steeds ingewikkelder worden komen er steeds meer ambtenaren bij. Het ambtenarenapparaat wordt ook wel bureaucratie genoemd; een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en duidelijke gezagsstructuur. Naast de ondersteuning door ambtenaren kunnen ministers en het kabinet een beroep doen op adviesorganen. De belangrijkste zijn de Raad van State, de SER en de WRR. De
Raad van State is het hoogste college voor administratieve rechtspraak in Nederland en wordt officieel door het staatshoofd voorgezeten. In de praktijk is het staatshoofd zelden aanwezig bij vergaderingen en fungeert de vice-voorzitter als voorzitter. De leden van de Raad van State worden benoemd door de regering. De raad moet advies geven over allen wetsvoorstellen, AMVB’s en voorstellen tot goedkeuring van verdragen. Adviezen van de Raad van State leveren vaak wijzigingen in wetsvoorstellen op, maar de regering mag het advies naast zich neerleggen. Als hoogste college voor administratieve rechtspraak in Nederland oordeelt de raad in conflicten tussen overheidsinstanties en tussen de burger en een overheidsinstantie. De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. De SER telt 33 leden. Werkgevers- en werknemersorganisaties vormen ieder 1/3 deel van de raad. Het resterende 1/3 deel wordt door de regering benoemd. Het zijn onafhankelijke deskundigen, de zogenaamde kroonleden. De SER kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen en de adviezen hebben de meeste invloed als ze unaniem zijn. De Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) geeft wetenschappelijk gefundeerde informatie over lange termijn ontwikkelingen en wijst op mogelijke knelpunten en tegenstrijdigheden, ze formuleert probleemstellingen over grote beleidsvraagstukken en zij geeft beleidsalternatieven. De leden van de WRR worden benoemd door de regering. De WRR adviseert de regering op meerdere beleidsterreinen, waaronder werkgelegenheid, minderhedenbeleid en ruimtelijke ordening. Naast deze brede adviesorganen zijn er ook nog adviesraden voor specifieke beleidsterreinen. Eén daarvan is de Onderwijsraad. Zij ziet erop toe dat maatregelen één van de onderwijszuilen niet onevenredig benadeeld. De regering maakt ook gebruik van planbureaus. Dit zijn wetenschappelijke instellingen die op basis van feitenmateriaal en studies de gevolgen van beleidsvoornemens in kaart brengen. De belangrijkste planbureaus zijn het Centraal Planbureau, dat zich vooral met studies en voorspellingen van sociaal-economische ontwikkelingen en het Sociaal-Cultureel Planbureau, dat met name onderzoek verricht op sociaal-cultureel gebied.
Pressiegroepen zijn groepen die trachten invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Alle soorten pressiegroepen samen worden de Vijfde Macht genoemd. Ze kunnen lobbyen, vragen rechtstreeks steun of houden bijvoorbeeld demonstraties. Er zijn drie soorten pressiegroepen: * Belangengroepen; komen op voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving. * Actiegroepen; groepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. * Actieorganisaties; organisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. De accenten van actieorganisaties en –groepen is meer komen te liggen op het zelf maken van plannen dan op demonstraties. Actieorganisaties verschillen van actiegroepen omdat ze nog verder geprofessionaliseerd zijn. Bij de analysemodellen uit de voorgaande twee paragrafen is gebleken hoeveel invloed de massamedia heeft op de politiek. Er zijn vijf politieke functies van de media: * De
informatieve functie; verstrekken en inventariseren van politieke gebeurtenissen en besluiten * De spreekbuisfunctie; klankbord van standpunten die in de maatschappij aanwezig zijn. * De onderzoekende of agendafunctie; journalisten gaan zelf op onderzoek uit. Ze dragen situaties aan, waarmee politici zich nog nauwelijks hebben bezig gehouden. * De commentaarfunctie; de media leveren kritiek op politieke besluiten. * De controlerende functie; de media kijken voortdurend of ministers correct handelen. Elke zender heeft een actualiteitenrubriek waarin politici soms behoorlijk aan de tand worden gevoeld. Deze vijf politieke functies bevestigen voortdurend dat we in een democratie leven; in een dictatuur kunnen ze niet op deze manier worden vervuld. Overigens zijn deze functies vaak sterk met elkaar verweven. 1.4.1 De rol van de overheid De overheid voert in ons land een aantal taken uit waarover de burgers het eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet, of niet zo goed, door iedereen zelf geregeld kunnen worden. Het zijn
collectieve belangen. In ruil voor de diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun vrijheid. Het betalen van belastingen is een voorbeeld hiervan, omdat de vrije besteding van het inkomen beperkt wordt. Een kenmerk bij het behartigen van de collectieve belangen in ons land is dus dat de burgers vrijwillig een bepaalde mate van dwang aanvaarden. Deze aanvaarding is gebaseerd op de wetenschap dat de dwang voor iedereen geldt. Collectieve belangen hoeven niet per definitie door de overheid behartigd te worden. Door een tekort aan financiële middelen probeert de overheid steeds vaker om voor grote investeringen particuliere beleggers aan te trekken. Soms is er sprake van een gezamenlijke investering. We spreken dan van een publiekprivate samenwerking. In sommige andere gevallen besteedt de overheid alle werkzaamheden uit aan particuliere bedrijven. De keuze tussen publieke en private investering zit hem vooral in de manier waarop de financiering wordt terugverdiend. Publieke voorzieningen kunnen alleen functioneren door het solidariteitsprincipe: ongeacht het gebruik betaalt iedereen mee. 1.4.2 Ideologie Het antwoord op de vraag welke taken in de samenleving gedaan moeten worden en wie wat het beste kan doen, wordt bepaald door de ideeën die de mensen hebben over de inrichting van de samenleving. We noemen dat politieke opvattingen. 100 jaar geleden was de rol van de overheid heel beperkt. De voornaamste overheidsuitgaven betroffen het leger en de politie. In deze context ontstonden drie belangrijke hoofdstromingen: het liberalisme, verschillende christelijke partijen en het socialisme. Aan elke politieke stroming ligt een visie op de wereld ten grondslag, die we een ideologie noemen: het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Ideologieën hebben duidelijke standpunten over: *
Normen en waarden die voor iedereen zouden moeten gelden. * De gewenste sociaal-economische structuur van de samenleving. * De gewenste machtsverdeling in de samenleving. 1.4.3 Eenvoudige indelingen Progressief heeft in de politiek de betekenis van vooruitstrevend. Progressieve partijen gaan ervan uit dat de samenleving naast positieve ook negatieve verandering ondergaat.. Op deze veranderingen probeert men te reageren met bijsturende maatregelen. Conservatief heeft de betekenis van behoudend. Conservatieve politici benadrukken met name datgene wat al is bereikt. Conservatieve partijen benadrukken traditionele waarden en normen en ze houden graag de regelingen bij het oude. Soms word er door politieke conservatieve naar gestreefd om de oude regels die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervangen, te herstellen. Men noemt dit ook wel reactionair.
Politiek links sluit direct aan op de progressieve uitgangspunten, maar benadrukt daarbij ook het principe van gelijkwaardigheid. Daarom komt links met name op voor mensen met een achterstand positie in de samenleving. Daarnaast gaat links ervan uit dat de overheid actief moet optreden, vooral daar waar het gaat om de zwakkeren in deze samenleving te beschermen. Politiek rechts sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten. Rechts ligt daarbij de nadruk op (persoonlijke en economische) vrijheid. Daarom pleit politiek rechts voor een passieve overheid; individuele burgers en het bedrijfsleven moeten zoveel mogelijk hun eigen zaakjes regelen. Zij is tegenstander van een te grote nadruk op de gelijke behandeling van mensen, omdat mensen zich daardoor kunnen onderscheiden van anderen en zo vaak tot bijzondere prestaties komen. Rechts is behoudend ten aanzien van waarden en normen. De twee begrippen links en rechts werden op deze manier voor het eerst gebruikt in het Franse parlement. De verschillen tussen linkse en rechtse partijen is niet meer zo groot als vroeger; We zien linkse en rechtse partijen steeds vaker naar het politieke midden opschuiven. Iemand wordt links gevonden als hij de samenleving wil veranderen, rechts staat voor het verlangen alles zoveel mogelijk bij het oude te laten. Hoewel de begrippen links en rechts veel gebruikt worden, zeggen ze nog niet zo veel over de inhoud van de politieke ideeën; het hangt er maar vanaf wat het bestaande is. 1.4.4 Liberalisme In de opvatting van het liberalisme is de samenleving er het meest bij gebaat als ieder individu zich zo optimaal mogelijk kan ontplooien. Wat goed is voor ieder individu is goed voor de maatschappij. Mensen zijn niet gelijk, wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid zijn de sleutelbegrippen van het liberalisme. Het liberalisme kwam na de Franse Revolutie op. Belangrijkste kenmerken van het liberalisme uit die tijd waren: *
Economische vrijheid; de liberalen wilden niet dat de overheid zich teveel met de handel en de industrie zou bemoeien. * Politieke vrijheid; scheiding van kerk en staat en van de machten (Trias politica). De staatsmacht moest voortaan gebaseerd zijn op de wil van het volk. De liberalen hadden liever juridische dan maatschappelijke gelijkheid. * Rationalistisch individualisme; dat wil zeggen dat liberalen er vanuit gaan dat wanneer ieder zijn eigen belang nastreeft, dat het beste is voor de samenleving. In de vorige eeuwen was het liberalisme een heel moderne stroming. 1.4.5 Socialisme Het socialisme wordt vooral gekenmerkt door het streven naar gelijkheid. Het socialisme trok zich het lot van de arbeiders aan. In 1848 publiceerde Marx en Engels het Communistisch Manifest: het was bedoeld als een soort beginprogramma voor een kleine organisatie revolutionaire socialisten van verschillende nationaliteiten. “Proletariërs aller landen verenigt u” is een bekende kreet van Marx. De ideeën van Marx stonden lijnrecht tegenover die van de liberalen. Hij dacht bijvoorbeeld aan: * Onteigening van de grond * Zware progressieve belastingen * Afschaffing van het erfrecht * Centralisatie van banken en transport in handen van de staat * Nationalisatie van de productiemiddelen * Gelijke arbeidsdwang voor iedereen * Openbare kostenloze opvoeding van kinderen en verbod op kinderarbeid
Marx voorspelde de ondergang van het kapitalisme in de zogenaamde “
Verelendungstheorie”; door concentratie van het kapitaal en opeenvolgende economische crises zou de situatie van de arbeiders verslechteren, waardoor een zogenaamde proletarische revolutie zou ontstaan. Rond 1900 ontstonden er twee bewegingen op basis van Marx’ ideeën: de revolutionaire socialisten (later communisten) en de sociaal-democraten, die niet zozeer in een revolutie geloofden, maar in een geleidelijke verandering van de maatschappij, langs parlementaire weg. 1.4.6 Confessionalisme In het confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. Trefwoorden zijn: geloof, naastenliefde en harmonie. Liberalisme en socialisme waren een doorn in het oog voor de geestelijkheid. Zeker omdat Marx godsdiensten aanviel met de leus: “Godsdienst is opium voor het volk”. Kern van katholieke en protestantse politieke ideeën is een organische staatsopvatting; de samenleving wordt vergeleken met het menselijk lichaam: alles heeft zijn vaste plaats en taak en werkt alleen als de rest van het lichaam meewerkt. De koning is het hoofd en de arbeiders de ledenmaten die doen wat het hoofd wil.
1.4.7 Politieke partijen Een politieke partij is geen specifieke belangenvereniging of actiegroep. Een politieke partij probeert op basis van een samenhangend geheel van ideeën, mensen te mobiliseren om zich te bemoeien met de inrichting en het bestuur van de samenleving als geheel. Ze kunnen wel dicht bij actiegroepen of belangenvereniging staan, maar het verschil is dat ze een afweging moeten maken tussen verschillende belangen. Functies van politieke partijen: * Meningsvorming: discussies binnen PP over maatschappelijke vraagstukken * Informatie: kiezers informeren over standpunten ten aanzien van verschillende kwesties. * Integratie: het verbinden van losse opvattingen tot één politiek programma. * Het bevorderen van participatie: burgers interesseren voor de politiek en burgers overhalen mee te doen in de politiek * De selectie van kandidaten: het selecteren van mensen voor kamerlidmaatschap, maar ook voor ministersposten e.d. Politieke partijen: De VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), is een liberale partij. Punten van de VVD: * Passieve overheid * Invoering prestatiebeloning * Zo weinig mogelijk overheidsuitgaven * Zo weinig mogelijk subsidies * Autobezitters extra zwaar belasten voor milieuvervuiling * Groei van de luchtvaart * Cijferlijst bepaalt toegang tot verdere studies * Verlaging wettelijk minimumloon
Het CDA (Christen Democratisch Appèl) is een confessionele partij. Mensen moeten het zoveel mogelijk gezamenlijk redden. Het CDA wil een zorgzame samenleving in plaats van een verzorgingsstaat. Vandaar “Gespreide verantwoordelijkheid”; iedereen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg willen en kunnen nemen. Deze partij bevindt zich in het politieke midden. Punten van het CDA zijn: * Het vaststellen van arbeidsvoorwaarden overlaten aan werkgevers en werknemers * Meer betaald zorgverlof voor werknemers die anderen of kinderen verzorgen * Mensen moeten pas een beroep doen op de overheid als vrienden en familie hen niet (voldoende) kunnen helpen * Een vrouw mag niet alleen beslissen tot abortus * Er moet een minister voor gezinsbeleid komen
De
PvdA (Partij van de Arbeid) is een sociaal democratische partij: de overheid moet de zwakkeren beschermen. Punten van de PvdA zijn: * Progressieve belastingheffing en eigen bijdragen naar daadkracht * Sterke sturing door de overheid van de economie om werkeloosheid tegen te gaan * Snellere stijging lage inkomens dan hoge inkomens * Kiesrecht voor alle politieke organen aan buitenlanders die meer dan 5 jaar in Nederland verblijven * Kwijtschelding voor gezinnen tot modaal * Verhoging minimumloon Klein Rechts bestaat uit kleinere ideologische partijen uit christelijke richting. Het zijn de Christenunie (voormalig RPF en GPV) en de SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij). Belangrijke punten zijn: * Geen abortus en euthanasie * Overheid regeert strikt volgens de bijbel * Moord wordt zwaar gestraft (evt. doodstraf) * Samenwonen mag nooit gelijk worden gesteld aan huwelijk * Normen en waarden moeten op school aangeleerd worden
De SP (Socialistisch Partij) werkt naast de politiek ook direct voor de mensen. Ze hebben gezondheidscentra en een milieutelefoon. Belangrijke opvattingen zijn: * Mensen in achterstandssituaties verdienen extra hulp en aandacht * Nivellering (= gelijktrekking) van de inkomens * Een kritische houding D’66 (Democraten ’66) is een partij die zich afzet tegen ideologie als basis voor politiek handelen. Politieke besluitvorming moet plaatsvinden op basis van praktische beoordelingen van de problemen. Standpunten van D’66 zijn: * Invoering districtenstelsel * Direct kiezen premier die vervolgens zelf ministers aanwijst * Gevangenisstraffen waar mogelijk vervangen door alternatieve straffen * Extra investeringen voor technologische innovatie door de overheid * Nederland moet voortrekker zijn in Europa * Invoeren studiecontracten tussen studenten en leerinstellingen
Groenlinks is in 1990 ontstaan uit 3 kleinere progressieve partijen en heeft zich ontwikkeld van oppositiepartij tot een bestuurspartij. Standpunten zijn: * Bescherming milieu hogere prioriteit dan economische groei * Bedrijven moeten gedwongen worden schoner te produceren * Bezuiniging op defensie en leger inzetten voor humanitaire taken * Gratis openbaar vervoer als alternatief voor de auto * Beperking groei luchtvaart * Ruimhartig vreemdelingenbeleid Ouderenpartijen komen voor de belangen van één groep op, de ouderen. Inmiddels zijn Unie 55+, AOV (Algemeen Ouderen Verbond) en Senioren 2000 zo goed als verdwenen van het politieke toneel 1.5.1 Betrokkenheid van de burgers Als inwoner van een land kun je op verschillende manieren invloed proberen uit te oefenen op de politiek. Tot 1970 kende Nederland bij verkiezingen een opkomstplicht: mensen hadden niet alleen het recht om te stemmen, maar ook de plicht om dat recht uit te oefenen. Sindsdien is de opkomst gedaald. Dit is een probleem voor het bestuur, omdat de representativiteit. Of legitimiteit, van het bestuur in gevaar komt: het is lastig vast te stellen of het voorgestelde beleid overeenkomt met de wensen van de bevolking. 1.5.2 Oplossingen Om betrokken te zijn bij het openbaar bestuur moeten de mensen het gevoel hebben dat bestuurders beslissingen nemen die hen aangaan, dat ze serieus worden genomen en dat er iets te kiezen valt, dat niet iedereen in het politiek midden gaat zitten. De oplossingen hiervoor zijn een voorbeeld van
bestuurlijke vernieuwing. Een oplossing is decentralisatie: het delegeren van taken naar lagere overheden. Keerzijde van deze grotere beleidsvrijheid is dat beleid per gemeente kan verschillen, waardoor het risico ontstaat dat er zich rechtsongelijkheid tussen burgers voordoet. Een andere oplossing is het referendum: een volksraadpleging tussen verkiezingen in over een bepaald gebied van beleid. Er zijn drie soorten referenda: * Het raadplegende referendum: bevolking kan mening geven, maar de uitslag is niet bepalend voor uiteindelijk besluit * Het bindende referendum: uitslag is wel bepalend voor uiteindelijk besluit * Het correctieve referendum: mogelijkheid om eerder genomen besluiten te corrigeren
Er kleven ook problemen aan referenda. Ingewikkelde kwesties zijn moeilijk tot ja en nee terug te brengen. Een ander probleem is of je wel overal een referendum over kan en moet houden. Een derde oplossing is regionale kandidaatstelling. Nu worden de verkiezingslijsten van de Tweede Kamer landelijk vastgesteld. Bij regionale kandidaatstelling zouden kiezers zich meer bij de vertegenwoordigers herkennen. Nadeel is dat kandidaten zich verplicht voelen voor “hun” regio op te komen in plaats van collectieve belangen tegen elkaar af te wegen. Een 4e mogelijkheid is een
gekozen premier en burgemeester. 1.5.3 Gemeentelijke herindeling en stadsprovincies Door decentralisatie zijn kleine gemeenten in de problemen in de problemen gekomen omdat ze te klein zijn om alle taken goed uit te voeren. Grote steden hebben daarentegen weer te weinig ruimte binnen de gemeentegrenzen om uit te breidden. Ook hebben zij hogere uitgaven die ze niet uit de gemeentelijke belastingen kunnen betalen. De gezinnen met hogere inkomens zijn naar de randgemeenten verhuis, maar maken wel gebruik van de door de steden te betalen voorzieningen. Hiervoor zijn twee oplossingen bedacht. De 1e heet gemeentelijke herindeling. Voordelen zijn dat samengevoegde gemeenten sommige taken gezamenlijk kunnen oplossen, waardoor meer tijd vrijkomt voor knelpunten. Ook
lusten en lasten kunnen zo beter worden verdeeld en grotere gemeenten hebben een oplossing voor hun ruimteprobleem. Nadeel is wel dat de overheid verder van de burger af komt te staan. De 2e oplossing heet stadsprovincies. Deze zouden grensoverstijgende problemen beter kunnen aanpakken dan de huidige gemeenten en provincies.

REACTIES

M.

M.

Vet goede samenvatting van Politieke Besluitvorming...

Hoofdstuk was een raadsel voor mij...nu niet meer!!

Greetz,
Mélisande! :)

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.