Hoofdstuk 1
- Het verschil tussen Belang en waarde:
- Een belang is een voordeel voor jezelf of de groep waar je bij hoort.
- Bij een belang is er altijd een voordeel voor jezelf.
- Vaak te maken met MATIG:
- Macht, Aanzien, Tijd, Informatie, Geld
- Een waarde is een abstract ideaal voor de wereld waar mensen naar streven.
- Je hebt er iets voor over of verliest er soms zelfs iets mee.
- Vaak heeft een waarde iets te maken met vrijheid, gelijkheid, saamhorigheid en welvaart.
- Een dilemma is de keuze tussen twee wensen die tegen elkaar opbotsen. (Eg. vandaag iets leuks doen, maar langer moeten wachten op de telefoon waar je voor spaart.)
- De overheid heeft het grootste gezag in een land, zij maakt alle regels en wetten en handhaaft deze ook. Er zijn hier vaak dilemma's wat betreft de kernwaarden, bijvoorbeeld tijdens de corona crisis. Gaan we voor gezondheid waar het stukje vrijheid vervolgens belemmerd wordt,of gaan we voor het tegenovergestelde. Uiteindelijk hebben we veel bezuinigd op de vrijheid om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen gezond kunnen blijven.
- De kernwaarden van de Nederlandse samenleving zijn vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze zijn tot stand gekomen doordat de inwoners dit de belangrijkste waarden vonden.
- Actoren: een actor is een persoon of groep die actief betrokken is bij een maatschappelijk probleem.
- Het ASWB schema wordt gebruikt om tot een conclusie te komen wanneer twee actoren pal tegenover elkaar staan wat betreft hun mening. Door het schema blijft het overzichtelijk. Het ASWB schema staat voor:
- Actor
- Standpunt
- Waarde
- Belang
→ Waarde en belang hoeven niet beide ingevuld te worden
- Een maatschappelijk probleem kan je herkennen aan de volgende punten:
- Er zijn veel mensen bij betrokken.
- Er zijn verschillende meningen over de oorzaak en/ of de oplossing van het probleem.
- Het probleem krijgt veel aandacht in de media.
- De betrokken actoren het probleem niet kunnen oplossen zonder hulp van de overheid.
- In een redeneerschema werk je van probleem naar ideaal, dit doe je in een drietal tussenstappen waar je jezelf bij iedere stap nieuwe vragen stelt:
- Het probleem
- De oorzaken: Wat zijn de oorzaken van het probleem? Welke oorzaken zijn het belangrijkst en hoe hangen ze in elkaar?
- De oplossingen: Welke oplossingen zijn er te bedenken voor het probleem, verhelpen die het probleem op een lange of een korte termijn, zijn er ook oplossingen die de oorzaak van het probleem volledig verhelpen zodat je er nooit meer last van hebt en welke nadelen zitten er aan de oplossing en wegen die tegen het ideaal?
- Het resultaat: Wat zijn de gevolgen van de gekozen oplossingen? Welk deel van de situatie is gewenst? En wat is een onbedoeld gevolg en hoe kunnen we dat voorkomen?
- Het ideaal
→ voorbeeld op blz 26
- De escalatieladder is een volgorde van daden van geweldloos, tot ongelofelijk gewelddadig. Van minst heftig naar heftigst gaat de volgorde:
→ Debat, overleg, staking, geweldloos verzet, gijzeling, aanslag, terrorisme, oorlog, strijd.
Hoofdstuk 2
ideologie
→ samenhangend geheel van denkbeelden over het maatschappelijk geluk.
Links |
Rechts |
Gedrag: afhankelijk van omstandigheden |
gedrag: gevolg van eigen keuzes |
→ Gelijkheid/eerlijke kansen |
vrijheid → alles is eigen verantwoordelijkheid |
Grote overheid |
Kleine overheid |
Belangrijkste waarde: Kansengelijkheid |
Belangrijkste waarde: Keuzevrijheid |
Politieke stromingen, van extreem links tot extreem rechts:
- communisme = alles is van iedereen en de overheid bepaalt alles → tegen ongelijke ve nu rdeling van bezit
- Anarchisme = volledige gelijkheid, niemand aan de macht dus geen overheid --> tegen ongelijke verdeling van macht
- socialisme = tegen het kapitalisme, gelijke verdeling van geld/bezit en gelijke rechten voor achtergestelden → emancipatie
- sociaaldemocraten = gelijke verdeling van behandeling → kansengelijkheid
- liberalisme = vrijheid, ligt erg in het midden.
- linkliberalisme = persoonlijke vrijheid, abortus (pro-choice) en non-monogame relaties zijn grote themas.
- rechts liberalisme = economische vrijheid, weinig regels voor bedrijven, lage belastingen, maar wel eigen verantwoordelijkheid.
- conservatisme = beschermen in ongeschonden toestand bewaren, oude gewoontes erin houden. Ze zijn behoudend en geloven in een eigen dominante cultuur met veel tradities.
- facisme = verheerlijking van eigen volk en cultuur,
- nazisme = verheerlijking van het eigen ras, gebruik van geweld voor ‘zuivere samenleving’, grootste verschil is de rassenleer die het nazisme wel kent.
- confessionalisme = gebaseerd op geloof, christelijke stroming heet de christendemocratie.
→ waarden bij deze stroming:
- naastenliefde
- rentmeesterschap
- gespreide verantwoordelijkheid
- Als het je lukt om de maatschappelijke positie van een achtergestelde groep mensen te verbeteren noem je dat emancipatie.
verdeling van de politieke stromingen in Nederland:
Socialisme/ sociaaldemocratie |
Links liberalisme |
rechts liberalisme |
Conservatisme |
Christendemocratie |
PvdA GroenLinks SP BIJ 1 DENK Partij voor de Dieren 50 Plus ChristenUnie VOLT Nieuw Sociaal contract |
VOLT D66 GroenLinks BIJ 1 |
VVD D66 Ja21 BBB FvD SGP |
PVV FvD Ja21 CDA SGP |
SGP CDA ChristenUnie |
Hoofdstuk 3
Collectieve goederen
= goederen die door de overheid geregeld worden en waar iedereen van kan profiteren.
Welzijnsdilemma
= dilemma over hoeveel verschil in welzijn er mag zijn in een samenleving.
- Bestaanszekerheid
: de overheid zorgt ervoor dat mensen voldoende middelen hebben om te voorzien in basisbehoeften. (Links)
- Gedeelde verantwoordelijkheid = mensen en overheid zijn samen verantwoordelijk voor de basisbehoeften.
- Eigen verantwoordelijkheid
= mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun welzijn en welvaart. (Rechts)
Sociale wetten
= wetten om de zwakkeren in de samenleving te beschermen. - Kinderwetje van Van Houten; wet uit 1874 die kinderarbeid verbood - AOW = algemene ouderdomswet
Verzorgingsstaat
= een samenleving waarin de overheid burgers helpt te voorzien in hun basisbehoeften
Nachtwakersstaat
= systeem waarin de overheid alleen zorgt voor de orde en veiligheid.
Verzorgingsstaat in de Grondwet
Grondwet
= de belangrijkste wet van ons land waarin staat hoe Nederland bestuurd wordt en welke grondrechten inwoners hebben.
Sociale grondrechten
= rechten van mensen waarbij de overheid een actieve taak heeft om te zorgen voor het welzijn van mensen.
Accijns:
een belasting op een product waarvan de overheid wil dat mensen het minder kopen.
Uitdagingen voor de toekomst
Driehoek
4 groepen die een rol spelen bij het oplossen van maatschappelijke problemen
- Overheid
- Gemeenschappen; gezin, de buurt
- Maatschappelijk middenveld; actiegroepen, goede doelen, vakbonden 4. Markt; bedrijven
Participatiesamenleving
= een samenleving waarin burgers meer verantwoordelijkheid nemen voor elkaar.
Hoofdstuk 4
Cultuurdilemma
= hierbij gaat het over de vraag hoe we omgaan met cultuurverschillen in
een samenleving. Vormen verschillende waarden en normen een risico op ruzies/conflicten
of bieden ze juist een kans op verrijking v/d samenleving?
Discussie over waarden en normen:
Links
;
Waarde is Diversiteit
- Overheid moet wel helpen met emancipatie (= het nastreven van gelijke rechten)
- Diversiteit (= het naast elkaar kunnen/mogen bestaan van verschillende culturen)
- Overheid moet discriminatie streng afstraffen (= onderscheid maken tussen
mensen op basis van kenmerken die er in die situatie niet toe doen)
- Open staan voor immigratie; dit helpt bij de vergrijzing en personeelstekorten
Rechts
;
Waarde is Uniformiteit
- Uniformiteit (= mensen moeten zich aanpassen aan de cultuur in een land en de
dominante waarden en normen).
- Overheid moet niet helpen met emancipatie, want Nederlanders horen voorrang te
krijgen, en immigranten niet. "We zijn allemaal Nederlanders en daar moeten we
"trots op zijn” - is een typische rechtse uitspraak.
- Niet open staan voor immigratie; want hierdoor komt een achterstelling v/d eigen
bevolking.
Om een middenweg te vinden in deze discussie (tussen links en rechts) kun je ervoor kiezen
om met meerdere culturen in een land te leven en afspreken dat iedereen zich een beetje
aan elkaar aanpast. Dit is pluriformiteit (= houdt in dat verschillende cultuurgroepen in een
land leven en met elkaar in gesprek gaan over de verschillen).
Tolerantie
= het verdragen(accepteren) van mensen die anders denken en zich anders
gedragen dan jijzelf.
Scheiding van kerk en staat
= Toen Nederland een grondwet kreeg moest de overheid alle
geloven gelijk behandelen en nam de overheid taken v/d kerk op zich(zoals armenzorg,
onderwijs en het bijhouden van geboortes, huwelijken en sterfgevallen), waardoor de
overheid de macht v/d kerk op de staat afpakte.
Verzuiling
= een samenleving waarin groepen gescheiden van elkaar leven, gebaseerd op
levensbeschouwing. In Nederland waren de groepen: protestanten, katholieken, liberalen en
socialisten. Deze mensen gingen zo veel mogelijk met hun eigen soort mensen om en lieten
anderen vooral met rust.
Antisemitisme
(=Jodenhaat) bestond al voor de Tweede Wereldoorlog maar na de
holocaust werd er door veel mensen beseft wat discriminatie en racisme voor een gevolgen
kan hebben.
Artikel 1; Gelijke behandeling
waarde; Geen discriminatie, gelijkheid en respect
College voor de Rechten v/d mens = een instelling v/d overheid. Het beschermt en
bevordert de mensenrechten in Nederland en brengt deze onder de aandacht.
Artikel 7; Vrijheid van meningsuiting
waarde; gelijkheid en vrijheid
Je mag zeggen en schrijven wat je denkt zonder daar eerst toestemming voor te
vragen. Hier valt persvrijheid ook onder.
Dit artikel is ontstaan om maatschappelijk debat mogelijk te maken want zonder
debat kunnen we een democratie of pluriforme samenleving niet laten functioneren.
Maar je mag nog steeds niet alles zeggen. Verboden is: Smaad en laster,
groepsbelediging, mensen bedreigen en het aanmoedigen van geweld pleging.
(= smaad is iemand in het openbaar beschuldigen, = laster is iemand beschuldigen
voor iets wat die niet heeft gedaan).
Artikel 6; Godsdienstvrijheid
waarde; vrijheid, gelijkheid en respect
Je mag je geloof niet gebruiken als excuus om iets strafbaars te doen behalve als je
het doet tijdens een religieuze samenkomst.
Artikel 23:2, 6 - Vrijheid van onderwijs
waarde; vrijheid en gelijkheid
Bijzonder onderwijs krijgt evenveel geld v/d overheid als openbaar onderwijs, hierin
wordt dus geen onderscheid gemaakt (= onderwijs vanuit een godsdienst,
levensovertuiging of een bepaalde visie op het onderwijs. Dit is dus niet hetzelfde als
speciaal onderwijs, dat onderwijs is namelijk bedoeld voor leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben).
Polarisatie
= het versterken van tegenstellingen tussen groepen (uiteendrijving).
Vier oorzaken van polarisatie:
- 1. Identiteitspolitiek ; Sociale groepen hebben het gevoel achtergesteld te worden.
Mensen zijn bang dat we onze culturele tradities kwijt raken omdat we ons moeten
aanpassen voor anderen. We moeten kerstviering nu bijvoorbeeld eindejaarsviering
gaan noemen.
- 2. Door sociale media ontstaan er bubbels, omdat mensen makkelijker in contact
kunnen komen met anderen die hetzelfde over iets denken. Hierdoor ontstaan er
groepen en creëren mensen hun eigen werkelijkheid.
- 3. Kansenongelijkheid tussen groepen uit verschillende sociaaleconomische milieus
leiden steeds meer tot onbegrip en conflicten.
- 4. Globalisering = een ontwikkeling waarbij er steeds meer internationale uitwisseling
van goederen, diensten en contacten zijn. Technisch geschoolde mensen hebben
hier last van omdat ze concurrentie krijgen uit andere landen, hierdoor voelen ze zich
niet meer welkom in hun eigen land en voelen ze zich niet meer gewaardeerd door
de theoretisch opgeleide mensen.
Oplossingen voor polarisatie zijn:
- meer aandacht voor burgerschap in het onderwijs of
leerlingen moeten leren meer empathie te tonen(= zich kunnen verplaatsen in een ander).
Maar bij deze oplossingen kom je dan wel in de knoop met Artikel 23 en artikel 7.
Hoofdstuk 5
Machtsdilemma
= gaat over de vraag hoeveel mensen macht krijgen in een samenleving
en op welke manier.
demos
=volk
kratein
=heerser letterlijk
democratie
=volksheerschappij
parlement
=volksvertegenwoordiger
parlementaire democratie
= Vorm van democratie waarbij burgers via gekozen
Regering
= Koning + ministers
Parlement
= Eerste en Tweede Kamer.
Kabinet
= Ministers + staatssecretarissen
Ministers
: Politiek leider van een bepaald onderwerp (bijv. defensie/financiën/onderwijs)
Taken → wetgevende taken en uitvoerende taken
Staatssecretarissen
= soort onderminister behandelt een onderdeel van het ministerie
Coalitie
= de winnaar van de verkiezingen gaat een samenwerking aan met een of meerdere partijen → daarmee hebben ze de meerderheid.
De coalitie maakt een regeerakkoord: Dat zijn afspraken over het voeren beleid in de regeerperiode.
De partijen die niet in de coalitie zijn de oppositie
Verdeling van machten:
- → Wetgevende macht
- → Uitvoerende macht
- → Rechterlijke macht
Alle machten controleren elkaar
Wetgevende macht: Parlement
→ Eerste kamer (75 zetels) indirect gekozen (door de provincies)
→ Tweede kamer (150 zetels) direct gekozen → actief kiesrecht = recht om te kiezen
→ passief kiesrecht = recht om gekozen te worden
- Wetgevende taken: wetsvoorstellen indienen en aanpassen (alleen tweede kamer), wetten goed- en afkeuren
- Controlerende taken: controleren of regering haar werk goed doet
- Linkse actoren;
Inspraak = houdt in dat iedereen mee mag beslissen, want iedereen is gelijk, ook al
ben je een hoogleraar of een vluchteling.
- Rechtse actoren;
Daadkracht = het snel en efficiënt nemen van besluiten, De meeste mensen hebben
te weinig verstand van zaken en denken te veel aan hun eigen belangen om
belangrijke beslissingen te nemen voor een land. Alleen mensen met genoeg
verstand erover mogen belangrijke besluiten nemen.
- Middenweg;
Kiesrecht; iedereen mag beslissen wie de belangrijke beslissingen neemt.
Het volk kiest wie het volk vertegenwoordigt. (vroeger; alleen inwoners
mogen stemmen die vooraf een bepaald bedrag aan belasting betalen →
algemeen kiesrecht voor mannen → algemeen kiesrecht voor vrouwen
(franse revolutie)
Verkiezingen zijn elke 4 jaar om te voorkomen dat de macht te lang bij dezelfde persoon ligt.
Directe democratie
= burgers oefenen direct invloed uit op politieke besluitvorming
Vroeger; alleen mannen, boven de 18, geboren in Athene(dus geen immigranten en slaven).
volksvergadering 40 x per jaar en loting
er mochten klachten ingediend worden over ambtenaren
Referendum
= een volksstemming over een bepaalde kwestie
Indirecte Democratie
= representatieve democratie; het volk kiest, vertegenwoordigers die
beslissingen nemen namens het volk en verantwoording afleggen over hun besluiten.
Volksvertegenwoordigers
= iemand die door verkiezingen is gekozen om de bevolking van
een land, stad of een ander gebied te vertegenwoordigen.
Periode na de revoluties: kiesrecht
Koningen en keizers: daadkracht
Middeleeuwen: daadkracht
volksvertegenwoordiger |
dagelijks bestuur |
voorzitter |
tweede kamer (leden) |
Kabinet Ministers (en staatssecretarissen) |
Premier (minister president) |
Provinciale staten Statenleden |
Het college van gedeputeerde staten gedeputeerde |
commissaris van de koning |
gemeenteraad raadsleden |
college van burgemeester en wethouders (B&W) wethouders |
Burgemeester |
Grondrechten
- klassiek wel afdwingbaar bij de rechter
- sociaal niet afdwingbaar bij de rechter
- politiek
REACTIES
1 seconde geleden