Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Rechtsstaat par 1 t/m 3

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1068 woorden
  • 23 maart 2011
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1 Idee en oorsprong van de rechtsstaat
Democratische rechtsstaat: de overheid treedt op als burgers geweld gebruiken. De burgers mogen wel meedoen aan vrije verkiezingen en indirect meebeslissen over politieke kwesties. Daarnaast biedt de rechtsstaat bescherming tegen de machthebbers.

De rechtsstaat is een soort sociaal contract tussen burgers en bestuurders. Als iedereen zich houdt aan de wetten dan past de rechtsstaat alleen de wetten toe.

Dictatuur: één machthebber bepaalt wat de regels zijn. Er zijn weinig vrijheden voor burgers, geen persvrijheid en geen vrijheid van meningsuiting.


De rechtsstaat bindt bestuurders aan maat en regel. Zij zijn dus gebonden aan regels en kunnen niet zomaar buitensporige straffen opleggen zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter(maat).

Absolute macht: er is één iemand die de macht heeft van de staat en niemand anders.

Montesquieu vond dat er een parlement moest komen. De koning en zijn ministers moesten onafhankelijk worden en er kwam de rechterlijke macht bij. Zo ontstond het idee van de drie machtsstaten: de trias politica (de scheiding der machten).

De koningen zijn tegenwoordig in een constitutionele monarchie gebonden aan de grondwet. Er is een einde aan de absolutie macht van vorsten en koningen. De rechtstaat heeft daarnaast gezorgd voor de grondwettelijke bescherming van godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering.

UVRM: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door de Verenigde Naties opgericht

EVRM: het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens in Rome in 1950

Beide spelen een rol in de verbetering van de mensenrechten en de bewustwording ervan. Zonder mensenrechten is er geen rechtsstaat en waar mensenrechten worden geschonden is de rechtsstaat in gevaar. Mensenrechten zijn in de grondwet vastgelegd.

Ondergrens: de maatstaf van de rechtsstaat

Minimale binding: de waarden en de normen van de rechtsstaat die burgers en groepen met elkaar delen.


2 De grondwet en de grondrechten
Grondwet: ook wel constitutie genoemd, wat letterlijk betekent het bottenstelsel. De grondwet heeft als doel om:

- De beperking van de macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden van de burgers te garanderen

- Fundamentele rechten van burgers vast te leggen

- De eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat de burgers toch één willen zijn en één willen blijven


- Aan te geven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseerd

In 1798 kreeg Nederland de Staatsregeling van de Bataafse Republiek. Dit was een voorloper van de eerste grondwet. Nederland werd in 1806 een constitutionele monarchie, en toen kwam in 1814 de eerste grondwet. De ministers waren verantwoordelijk en niet meer de koning.

Censuskiesrecht: het kiesrecht waarbij alleen mannen mochten stemmen, voor zover zij directe belastingen betaalden. In 1917 kwam er algemeen mannenkiesrecht. In 1922 was er ook voor de vrouwen kiesrecht, en in 1983 kwamen er sociale grondrechten bij.

Klassieke grondrechten: hierin staan het gelijkheids- en vrijheidsbeginsel. De overheid moet zich passief opstellen en de mensen hun gang laten gaan, behalve bij het organiseren van de verkiezingen. Als een burger vindt dat zijn rechten geschonden zijn, dan kan men naar de rechter stappen.

Sociale grondrechten: zijn in 1983 opgesteld en ze bepalen dat de overheid een zorgplicht heeft tegenover de burgers op het gebied van werk, welvaart, milieu en leefbaarheid, gezondheid en onderwijs. De overheid moet actief optreden om de sociale grondrechten waar te maken, maar burgers kunnen ze niet bij de rechter afdwingen.

Wijziging van de grondwet: dit is een belangrijk onderdeel van de wet. Omdat de wet het fundament van de staat vormt, wil men dat dit niet zomaar kan worden gewijzigd. Daarom moeten wijzigingen eerst 2 keer het parlement (1e en 2e kamer) passeren en ze moeten met 2/3 meerderheid worden aangenomen. Tussen de handelingen door moeten er verkiezingen plaatsvinden. Hierin zit het verschil tussen de grondwet en de gewone wetten.

Horizontale/verticale werking van de grondrechten: grondrechten hebben een horizontale werking als het gaat om de verhoudingen tussen burgers onderling. Bij de verticale werking draait het om de verhouding tussen burgers en overheid.

Botsing van grondrechten: botsende grondrechten komen voor bij horizontale werking. De belangen van burgers botsen dan tegen elkaar.

In de huidige grondwet bestaat geen rangorde, er zijn geen bijzonderheden.


3 Trias politica: scheiding of evenwicht van machten?
In 1784 kwam Montesquieu met het idee van de trias politica, hij vond dat de taken die toen de koning uitvoerde over 3 machten moesten verdeeld worden. De machten zijn:

1. Wetgevende macht: algemene wetten maken, wijzigen of in trekken. Hiertoe behoren de regering (koning en ministers) en het parlement (1e/2e kamer, Staten-Generaal). Ministers komen met wetsvoorstellen, die gaan voor advies naar de Raad van State. Dan word het ontwerp en het advies naar de 2e kamer gezonden. Na debatten beslist de meerderheid van de 2e kamer over het wetvoorstel, dat nog aan de 1e kamer wordt voorgesteld.


2. Uitvoerende macht: de wetten in praktijk brengen en in concrete gevallen toe te passen. Ministers behoren tot de uitvoerende macht. Ze maken alle wetsontwerpen en nemen daartoe de eerste initiatieven. Ze mogen allerlei opdracht geven zoals een school bouwen of een ziekenhuis. Ze worden bijgestaan door ambtenaren. De ambtenaren voeren zelfstandig beslissingen, omdat de minister dat niet alleen kan. Daarom zijn ze een vierde macht.

3. Rechterlijke macht: ze treden in geval van onenigheid over de wetten en bij alle conflicten die met rechtsregels konden worden opgelost, recht mochten spreken. Dit is in handen van onafhankelijke rechters. Ze worden voor het leven benoemd en zijn niet af te zetten, behalve als ze een misdrijf plegen. Ze zijn ook onpartijdig, ze staan boven de partijen. De rechter kijkt achterom naar wat gebeurd is.

Checks and balances: de 3 machten weerhouden elkaar in het veroveren van te veel macht en houden elkaar daarmee in balans. Ze controleren elkaar en vullen elkaar aan. De wetgevende macht kan de uitvoerende macht ter verantwoording roepen. Ook kan de wetgevende macht de rechterlijk macht corrigeren door een nieuwe wet te maken.

Ministeriële regeling: de uitvoerende macht mag in een aantal gevallen eigenmachtig regels opstellen. Dat betekent dat dit regels zijn hoe wetten precies moeten worden uitgevoerd.

Ministeriële verantwoordelijkheid: de minister wordt gecontroleerd door het parlement en hij moet alle daden van zijn ambtenaren voor zijn verantwoordelijkheid nemen.

Jurisprudentie: het geheel van uitspraken door rechters.

Toetsingsrecht: het recht dat rechters krijgen om wetten te toetsen aan de grondwet. De burgers krijgen nog beter de grondwettelijke bescherming, als het parlement een wet aanneemt die eigenlijk in strijd is met de grondwet. Tegenstanders zeggen dat de rechters niet zijn aangewezen en dus niet representatief zijn voor de bevolking.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.