Par 2. (Welke verschillende politieke stromingen zijn er, en wat willen ze?)
Ideologie: Een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.
De aanhangers van een ideologie vormen samen een politieke stroming.
De meeste ideeën die je in ideologieën tegenkomt gaan over:
Normen en waarden.
De ideale sociaaleconomische verhoudingen.
De ideale machtsverdeling in de samenleving.
Nederland kent drie grote ideologieën of stromingen: het liberalisme, het socialisme en het confessionalisme.
Simpele indelingen:
Progressief en conservatief:
Progressief heeft in de politiek de betekenis van vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen.
Conservatief heeft de betekenis van behoudend.
Reactionair heeft de betekenis van een conservatief iemand die de regels van vroeger terug wil.
Links en rechts:
De begrippen links en rechts gebruiken we voor de verschillende visies op de rol van de overheid als het gaat om de sociaaleconomische verhoudingen.
Politiek rechts legt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid en de vrijheid van mensen.
Om dit te kunnen garanderen moet de overheid rust en orde handhaven. Maar verder moet de overheid zich volgens recht op sociaaleconomisch terreein passief opstellen en alleen optreden wanneer het echt nodig is. (VVD/PVV)
Politiek links gaat uit van het principe van gelijkwaardigheid. Om de zwakkeren te beschermen moet de overheid daarom actief optreden. (PvdA/SP/GroenLinks)
Veel mensen hebben linkse én rechtse standpunten. Het wordt daarom steeds drukker in het politieke midden.
Liberalisme, socialisme en confessionalisme.
De liberale stroming ontstond aan het eind van de achttiende eeuw ten tijde van de Franse Revolutie. Tijdens die revolutie kwam de burgerij in opstand tegen de almacht van de koning en adel. Hun ideaal was persoonlijke en economische vrijheid, en de staat moest zich niet bemoeien met de economie.
Het socialimse ontstond als reacite op de slechte werkomstandigheden van de arbeiders in de negentiende eeuw. De socialisten verzetten zich tegen deze wantoestanden die in hun ogen een gevolg waren van de vrijemarkteconomie, waar kapitalisten elkaar beconcurreerden door de lonen van de arbeiders steeds verder te verlagen. Het doel van de socialisten was een einde te maken aan de armoede en de ongelijkheid. Over de vraag hoe ze het doel van gelijkheid het beste konden bereiken raakten de socialisten verdeeld:
Communisten: Wilden dat arbeiders door een revolutie alle macht zouden overnemen.
Sociaaldemocraten: Wilden meedoen met de verkiezingen om zo te zorgen voor goede sociale wetgeving.
De hedendaagse socialisten zijn niet langer tegen een markteconomie met vrije ondernemingen, maar vinden wel dat de overheid de zwakkeren in de samenleving moet beschermen. Verder vinden ze dat kennis, inkomen en macht eerlijker verdeeld moeten worden. Volgens de sociaaldemocraten is de verzorgingsstaat hiertoe een goed middel, omdat zo de sociale grondrechten, zoals het recht op werk, huisvesting, gezonheidszorg en onderwijs wettelijk zijn vastgelegd. De grootste sociaaldemocratische partij in Nederland is de PvdA. Omdat deze partij naar het midden is opgeschoven, zijn er links van de PvdA andere partijen ontstaan, zoals GroenLinks en SP.
In het confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging, in Nederland het christelijke geloof. Aan het eind van de negentiende eeuw organiseerden christelijke groepen zich in politieke partijen. Christendemocraten streven naar een samenleving op chriselijke grondslag, waarin rentmeesterschap, solidariteit, harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn.
Renmeesterschap: De mens heeft de taak om goed voor de aarde te zorgen waarop hij leeft.
Solidariteit: De mens moet zorgen voor de kwetsbaren in de samenleving (naasteliefde).
Harmonie: Organisaties, burgers en overheid moeten in harmonie samenwerken, zoals werkgevers en werknemers.
Gespreide verantwoordelijkheid: De christendemocraten willen een ‘zorgzame’ samenleving waar mensen verantwoordelijk zijn voor elkaar. De overheid heeft slechts een aanvullende rol en moet zo veel mogelijk overlaten aan het maatschappelijke middenveld, zo als welzijnsinstellingen en schoolbesturen. De overheid verricht alleen taken die niet door andere instiuten in de samenleving kunnen worden verricht.
Het CDA is de grootste christendemocratische partij. Zij behoort tot het politieke midden. Iets links van het midden staat de ChristenUnie en de SGP staat aan de rechterkant met meer conservatieve ideeën.
Par 3. (Welke partijen zijn er en wat zijn hun standpunten?)
Politieke partij: Een groep mensen met dezelfde ideeën over een ideale samenleving. Zij verschillen daarin van actiegroepen en belangenorganisatie.
Actiegroepen houden zich bezig met één bepaalde doelstelling en voeren buitenparlementaire acties als ze dat nodig vinden. Denk aan demonstraties, blokkades en handtekeningenacties. Een politieke partij probeert zijn doelen juiste te bereiken via het parlement.
Belangenorganisaties behartigen de belangen van één bepaalde groep mensen. Denk aan een winkeliersvereniging in jouw gemeente. Maar ook de ANWB en de Consumentenbond met hun honderduizenden leden zijn belangenorganisaties. Politieke partijen zijn geen belangenorganisaties, omdat het bij hen niet draait om de belangen van een bepaalde groep maar om het algemeen belang.
Soorten partijen:
Partijen op basis van een ideologie
One-issuepartijen
Protestpartijen
Niet-democratische partijen
Par 4. (Hoe worden verkiezingen georganiseerd?)
Niet de 2e kamer, maar de gemeenteraad beslist of er een discotheek in de binnenstad wordt toegestaan en of er een nieuwe wijk moet komen op de plaats waar nu nog bos is. Daarom kiezen we politici op verschillende niveaus.
het Europees Parlement
de Tweede Kamer
de Provinciale Staten
de Gemeenteraden
(In grote steden zijn er bovendien verkiezingen voor de stadsdeelraden)
Steeds meer besluiten worden op Europees niveau genomen. Denk aan het afschaffen van de onderlinge grenscontroler en de plicht om buitenlandse tv-zenders toe te staan.
Kiesrecht:
Niet iedereen mag stemmen in Nederland. In Nederland hebben alle Nederlanders van achttien jaar en ouder actief kiesrecht. Zij mogen bij de landleijke verkiezingen hun stem uitbrengen.
Het recht om je verkiesbaar te stellen noemen we het passief kiesrecht. Ook daarvoor moet je achttien jaar en Nederlander zijn.
Mensen met een buitenalnds paspoot die langer dan vrijf jaar in Nederland wonen, hebben alleen kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen.
De rechter kan iemand het kiesrecht ontnemen, bijvoorbeeld vanwege een geestelijke stoornis.
Verkiezingsprogramma:
De meeste partijen hebben een verkiezingsprogramma, waarin de standpunten van de partij staan. Ook bedenkne ze vaak een verkiezingsleus, zoals ‘Samen sterk’ of ‘Eigenzinnig liberaal’. De bekendste kandidaat van elke partij staat nummer één op de kandidatenlijst en wordt ook wel lijsttrekker genoemd. Hij of zijn bepaalt tijdens de campagne het gezicht van de partij en je ziet hem of haar het meest op tv.
Voorafgaand aan de verkiezingen beloven de lijsttrekkers vaak dat ze veel zullen veranderen. Ze zullen de criminaliteit hard aanpakken, de woningnood oplossen de belastingen niet verhogen. De lijsttrekkers doen dat om kiezers te winnen, maar na de verkiezingen moeten ze onderhandelen met andere partijen over de samenstelling van een regering. In die onderhandelingen verwijnen vaak veel verkiezingsbeloften omdat iedereen dat water bij de wijn moet doen.
Zetelverdeling:
Verkiezingen owrden gehouden volegns het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, dat wil zeggen dat alle zetels eerlijk verdeeld worden op basis van alle geldig uitgebrachte stemmen. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler, dat wil zeggen de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft voor één zetel.
Voorkeurstemmen:
Als je gaat stemmen, stem je niet op een partij, maar op een persoon. Dat maakt verschil uit. Omdat een Kamerlid als persoon is gekozen, mag hij ook blijven zitten als hij uit de partij stapt. Veel mensen stemmen op de eerste kandidaat van hun partij, maar je kunt ook op iemand anders stemmen. Daardoor kan iemand die laag op del ijst van zijn partij staat, toch gekozen worden. We zeggen dan dat iemand veel voorkeurstemmen heeft gekregen.
Rol van de media:
Lijsttrekkers komen enkele weken voor de verkiezingsdag veel op tv. Dagelijks, soms meermalen per dag zijn ze te zien. Zij zijn dan te zien in uitzendingen van plitieke partijden, interviews, discussieprogramma’s, spelletjes, talkshows en debatten. De avond voor de verkiezingen wordt een groot tv-debat georganiseerd tussen de lijsttrekkers van de verchillende partijen. Dit debat trekt elke keer miljoenen kijkers.
Doel van al die tv-optredens is om de zogenaamde zwevende kiezers te winnen, dit zijn kiezers die niet op een vaste partij stemmen maar makkelijk van partij wisselen.
Door de grote rol van de media tijdens de verkiezingen wordt wel gesproken van tv-democratie, of beter gezegd een tv- en internetdemocratie.
Na de verkiezingen:
Als er Tweede Kamervierkiezingen zijn gehouden, weet je heoveel zetels elke partij krijgt in de Tweede Kamer. Maar de verkiezingen zijn ook nog voor iets anders van belang. De uitslag bepaald ook welke partijden samen het nieuwe kabinet kunnen vormen. Kabinet is een ander woordt voor alle ministers en staatssecretarissen samen.
Omdat in de praktijd geen enkele partij meer dan 50% van de Tweede Kamerzetels behaalt, zijn er altijd meer partijen nodig om een meerderheidsbabinet te vormen. De vorming van een nieuw kabinet neemt dan ook vaak enkele weken of zelfs maanden is beslag.
Par 5. (Hoe wordt een kabinet gevormd, doen doen ministers en wat doet de koningin?)
De regering bestaat uit de koningin en de ministers. De ministers met hun staatssecretarissen, maar, zonder de koningen, vormen het kabinet.
De kabinetsformatie:
Direct na de Tweede Kamerverkiezingen begint altijd de kabinetsformatie. Het doel is om een kabinet te vormen van bekwame ministers en staatssecretarissen die:
Het samen blobaal eens zijn over het toekomstige beleid.
Samen de steun hebben van de meerdeheid van de Tweede Kamer, dus ten miste 75 leden.
Hoe verloopt de kabinetsfromatie:
Adviezen:
De dag na de verkiezingen ontvangt de koningin de vice-president van de Raad van State (het belangrijkste adviescollege van de regering), de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer en de fractievoorzitters van de politieke partijen in de Tweede Kamer. Zij adviseren haar welke partijen het beste de regering kunnen gaan vormen. Op basis hiervan benoemt de koningin een informateur.
De informateur begint:
De informateur gaat onderzoeken welke combinatie van partijen de meeste kans van slagen heeft. Behalve een meerderheid in de Tweede Kamer moeten de partijen ook inhoudelijk goed kunnen samenwerken. Omdat ze verschillende standpunten hebben, laat de informateur de partijen allerlei compromissen sluiten. Als dat lukt, dan is er een coalitie mogelijk, een samenwerkingsverband van twee of meer partijen. Onder leiding van de informateur stellen de coalitiepartijen een regeerakkoord op, waarin de hoofdlijnen staan van het beleid voor de komende jaren.
De formateur maakt het af:
Hierna brengt de informateur verslag uit aan de koningin. Is zijn opdracht mislukt, dan gaat er een nieuwe informateur aan de slag. Is er wel een coalitie gevormd, dan benoemt de koningin een formateur die geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar gaat zoeken. De formateur is bijna altijd afkomstig van de grootste regeringspartij en wordt meestal zelf de minister-president. De overige posten worden zo evenwichtig mogelijk over de partijen verdeeld. Daarbij owrdt gekeken hoeveel zetels de verschillende partijen in de Tweede Kamer hebben, de voorkeuren van de partijen en de zwaarte van de verschillende functies.
Als de formateur klaar is, benoemt de koningin de minsters en staatssecretarissen en volgt de bekende foto op het koninklijk bordes.
Kabinetscrisis:
Een kabinetsformatie duurt vaak maanden omdat het sluite nvan compromissen vaak moeizaam gaat. Toch moet het zorgvuldig gebeuren, omdat het de bedoeling is dat het kabinet vier jaar lang aanblijft tot de nieuwe Tweede Kamerverkiezingen. Dat is niet altijd het geval. Soms dient de Tweede Kamer een motie van wantrouwen in tegen een minister of staatsecretaris, die daaop meestal bij de koningin zijn of haar ontslag indient en wordt vervangen door iemand anders.
Soms lopen de problemen zo hoog op, dat het bestaan van het hele kabinet in gevaar komt. We spreken dan van een kabinetscrisis. Dit kan op twee manieren worden veroorzaakt:
1. De ministers zijn het ondeling oneens over een aantal kwesties
2. De meerdeheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet meer.
Als het kabinet ontslag neemt, volgen er meestal vervroegde verkiezingen. Om het laqnd niet onbestuurbaar te maken, blijven de oude ministers meetal in fuctie totdat er een nieuw kabinet is gevormd. Je noemt dit een demissionair kabinet, deze handelt alleen de lopende zaken af.
De regering:
De regering wordt gevormd door de koningin en de ministers. De koningin is ons staatshoofd maar in onze rechtsstaat moet ook zij zich houden aan de grondwet of consitutie. We spreken daarom van een constitutionele monarchie, een staatsvorm waari nde taken e nbevoegheden van het staatshoofd grondwettelijk zijn vastgelegd. In de grondwet staat dat niet de koningin, maar de ministers verantwoordelijk zijn voor het bestuur van ons land.
De belangrijkste taken van de koningin zijn:
Haar handtekening plaatsen onder alle wetten
De troonrede voorlezen op Prinsjesdag
Ministers en (in)formateurs benoemen
Regelmatig overleg voeren met de minister-president
De minister vormen het dagelijks bestuur van ons land. De belangrijkste taken van de regering zijn daarom de voorbereiding en uitvoering van het overheidsbeleid. Dit gebeurt voornamelijk door:
Het opstellen van wetsvoorstellen
Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten
Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement.
Elk jaar op de derde dinsdag in september presenteert het kabinet de plannen voor het komende jaar in de troonrede. In de Tweede Kamer biedt de minister van Financiën die dag de Rijksbegroing aan in de vorm van een samenvatting, de miljoenennota.
Ministeriële verantwoordelijkheid:
Binnen de regering zijn de ministers verantwoordelijk voor het beleid en niet de koningin: zij is onschendbaar. Dit betekent dat het kabinet verantwoordelijk is voor de inhoud van de wetten en de troonrede, maar ook voor alle gedragingen van alle leden van het Koninklijk Huis.
Ook al overlegt de koningin regelmatig maet de minister-president, maar mening blijft geheim. Dat het ‘het geheim van Huis ten Bosch’, naar het paleis waar de koningin woont.
De ministeriële verantwoordelijkheid houdt ook in dat de minister politieke verantwoording neemt voor zijn ambtenaren.
Ministers en staatssecretarissen:
Elke minister heeft een eigen beleidsterrein, ook wel potefeuille genoemd, en een eigen ministerie waar veel ambetenaren voor hem of haar werken. De ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen.
Soms hebben ministers geen eigen ministerie. Zo is de minister van Ontwikkelingssamenewrking ondergebracht bij Buitenlandse Zaken. Je nomet ditd daarom een minister zonder portefeuille.
Een minister heeft een of twee staatssecretarissen onder zich die verantwoordelijk zijn voor een deel van zijn beleidsterrein. Zo heeft Buitenlandse Zaken een staatsecretaris voor Europese Zaken. Staatssecretarissen zitten niet in de ministerraad, maar voeren wel zelf het woordt in de Tweede Kamer als het over hun beleid gaat.
Als een minister ziek of afwezig is, wordt hij overigens niet vervangen door zijn staatsecretaris maar door een andere minister.
De ministerraad komt elke vrijdag bijeen onder voorzitterschap van de minister-president, ook wel premier genoemd. Deze geeft daarna vaak een persconferentie.
Par 6. (Wat doet het parlement en hoe is de taakverdeling met de ministers?)
Nadat het kabinet is gevormd en de ministers en staatssecretarissen zijn benoemd, kan het land weer bestuurd worden. Maar wat is nu precies de taakverdeling binnen ons landsbestuur?
De taken van regering en parlement zijn in de grondwet vastgelegd, maar de manier waarop zij samenwerken wordt ook door tradities en gewoonten bepaald. We noemen dit de politieke cultuur, de manier waaop de regering en het parlement met elkaar omgaan.
Kenmerkend voor de Nederlandse politieke cultuur is de bereidheid tot overleg en het sluiten van comporomissen, ook wel poldermodel genoemd.
Eerste en tweede kamer:
De Tweede Kamer heeft 150 leden die voor 43 jaar worden gekozen. De Tweede Kamer behandelt als eerste elk wetsvoorstel en mag een voorstel afwijzen of veranderen. Pas hierna bespreekt de Eerste Kamer het voorstel.
In deze Eerste Kamer, ook wel Senaat genoemd, zitten 75 leden. De Senaat mag een wetsvoorstel niet veranderen maar alleen goed- of afkeuren. De Eerste Kamer vormt een soort extra contole op de Tweede Kamer. Ze stuurt een wetsvoorstel soms terug naar de Tweede Kamer, als deze fouten over het hoofd heeft gezien.
De Tweede Kamer heeft meer macht dan de Eerste Kamer en hier vinden dan ook de meeste debatten plaats met ministers. Daarom zie je de Tweede Kamer ook vaker op tv.
Wetgevende taak:
In artikel 81 van de grondwet staat dat de ‘vaststelling van wetten geschiedt door de regring en Staten-Generaal gezamenlijk.’ Om deze taak als wetgever goed te kunnen uitvoeren, hebben de Eerste en Tweede Kamer twee rechten:
Stemrecht bij wetsontwerpen
Budgetrecht: De rijksbegroting kan wel of niet goed gekeurd worden. De rijksbegroting wordt elk najaar door de regering in de vorm van een wetsvoorstel aan beide Kamers aangeboden en bevat per ministerie de plannen voor het komende jaar.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer nog twee extra bevoegdheden:
Recht van initiatief: Een Tweede Kamerlid mag zelf een wetsontwerp in dienen.
Het recht van amendement: Een wijziging voorstellen over een wetsvoorstel.
Controlerende taak:
Ministers hebben de taak om wetten uit te voeren. Om te controleren of ministers hun werk goed doen hebben de Eerste en Tweede Kamer een aantal rechten om inofrmatie te krijgen:
Schriftelijke vragen stellen
Recht van interpellatie: Interpelleren betekent een minister ter verantwoording roepen, bijvoorbeeld voor zijn beleid of uitspraken.
Recht van een parlementaire enquête: Biedt de mogelijkheid tot een gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeringbeleid.
Recht om een motie in te dienen: Dit is een verzoek aan de minister om iets te doen of juist niet te doen. Als hier niet op ingegaan wordt kan een motie van afkeuring worden ingediend: Het beleid van een minister wordt afgekeurd. Ten slotte kan dan nog een motie van wantrouwen worden ingediend: de meerderheid van de Kamer heeft geen vertrouwen meer, ontslag is onvermijdelijk.
Par 7. (blz 97 van wb erg belangrijk)
Provinciaal bestuur:
Net als voor het landsbestuur vinden voor het bestuur van de provincie éénmaal per vier jaar verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. Het aantal leden is afhankelijk van het aantal inwoners van de provincie.De leden van de Provinciale Staten kiezen uit hun midden het dagelijk bestuur: de Gedeputeerde Staten ofwel de gedeputeerden. Zij zijn een soort minister op prinicieniveau.
De voorzitter van zowel Gedeputeerde Staten als van Provinciale Staten is de Commissaris van de Koningin. Hij of zij owrdt niet gekozen maar benoemd. Officieel door de koningin, maar in de praktijd vdoor de minister van Binnenlandse Zaken. Provinciale Staten kunnen de minister wel laten weten wat voor soort persoon zij graag als commissaris zouden willen hebben. Daarvoor stellen zij een vertrouwenscomissie in die een proefilschets maakt: een beschrijving van de eisen waaraan de commissaris moet voldoen. Vervolgens selecteerd de minister van Binnenlandse Zaken een aantal kandidaten waarmee de vertrouwenscommissie gesprekke nvoert. Daarbij speelt de politieke kleur van de kandidaten een belangrijke rol, omdat elke politieke partij een eerlijk aandeel wil in de bestuursposten die er te vergeven zijn. Nadat zij gesrpekken heeft gevoerd, stelt de vertrouwenscommissie een voordracht samen: een lijste van twee of drie mensen die zij bij voorkeur benoemd zouden zien. De minister kan deze voordracht volgen, maar dat hoeft niet.
Gemeentebestuur:
Het bestuur van de gemeente wordt gevormd door de gemeenteraad. De raadsleden worden, net als de leden van Provinciale Staten en de leden van de Tweede Kamer, eens in de vier jaar rechtstreek gekozen. Het aantal gemeenteraadsleden is afhaneklijk van het aantal inwoners in de gemeente. Bij gemeenteraadsverkiezinigen hebben ook mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben actief en passief kiesrecht, mits ze minimaal vijf jaar in Nedeland wonen. Het dagelijks bestuur van de gemeente is in handen van het College van Burgemeester en Wethouders, afgekost B&W. De wethouders worden voorgedragen door de partijen die het bestuur vormen en gekozen door de gemeenteraad. De burgemeester wordt voor zes jaar benoemd. De procedure voor de benoeming van een burgemeester is vergelijkbaar met die va nde Commissaris van de Koningin. De gemeenteraad stelt een vertrwouencommissie in en maakt een profielschets. De cCommissaris van de Koningin selecteert een aantal kandidaten en de vertrouwenscommissie doet daarna een voordracht. De Commissaris van de Koningin draagt één kandidaat voor bij de minister van Binnenlandse Zaken. De commissaris kan daarbij afwijken van de voorkeur die de vertrouwenscommissie van de gemeente zelf heeft. Uiteindelijk beslist de minister van Binnenlandse Zaken.
Par 8. (Blz 5 van stencil, onderste 2 plaatjes)
Par 9. (Hoe verloopt politieke besluitvorming en wie zijn daarbij betrokken?)
De meest epolitieke besluiten gaan in fiete langs ons heen. Daardoor hebben we het gevoel dat alles buiten ons om wordt geregeld. Dat beeld is niet juist. Veel politieke kwesties worden wel degelijk ‘van onderaf’, vanuit de samenleving zelf, aangedragen.
Systeemtheorie:
Hoe komen maatschappelijk kwesties bij politici terecht? En wat gebeurt er dan mee?
Om dit te laten zien, gebruiken we de systeemtheorie. Volgens deze theorie verlopen bestuurlijke processen altijd via vier fasen:
Invoer: In deze eerste fase brengen groepen uit de samenleving allerlei eisen en wensen naar vorig. We nemen als voorbeeld geweld in uitgaansgebieden. Als er een slachtoffers valt, vragen buurtbewoners aan de gemeenteraad of de Tweede Kamer om maatregelen.
Ook de media zullen er vanzelf aandacht aan besteden en slachtoffers, getuigen en buurtbewoners aan het woordt laten. Zo komt het onderwerp op de politieke agenda terecht.
Omzetting: Als een kwestie op de politieke agenda staat, moet er ook iets mee gebeuren. Daarbij moet de politiek de belangen van alle groepen afwegen. De ene politieke partij vindt dat horecaondernemers zelf moeten zorgen voor meer veiligheid, de andere niet. Vaak zal een wethouder of een minister zijn ambtenaren vragen de zaak te onderzoeken en advies uit te brengen. Dit wordt ook wel de beleidsvoorbereiding genoemd.
De wethouder of de minister kan daarna met een verordening of wetsvoorstel komen. Hierover stemt de gemeenteraad of het parlement. In deze fase van de besluitvorming proberen pressiegroepn alsnog invloed uit te oefenen door te demonstreren of te lobbyen.
Uitvoer: Als een voorstel is aangenomen, zorgen ambtenaren voor de uitvoering ervan. Camera’s bijvoorbeeld. Uiteindelijk werken de ambtenaren onder eindverantwoordelijkheid van een minister.
Terugkoppeling: Wetten en andere maatregelen zijn nooit het eindpunt van de politiek. Besluiten roepen altijd reacties op in de samenleving. De politiek merkt door deze terugkoppeling of maatregelen effect hebben.
Politieke actoren:
Uit het voorgaande blijkt dat politieke besluiten niet uitsluitend door politici worden bepaald. Ook wij hebben politieke macht en kunnen de politieke besluitvorming beïnvloeden. Hetzelfde geldt voor de media, pressiegroepen, ambtenaren en adviesorganen. Het zijn allemaal politieke actoren: alle burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.
Burgers: Wij kunnen allemaal stemmen, actievoeren en contact zoeken met politici. Soms lijkt het dat onze invloed niet zo groot is. Maar dat is niet altijd waar. De tip van een klokkenluider (iemand die bijvoorbeeld een fraude aangeeft) kan lijden tot vragen in de Kamer en parlementaire enquêtes.
Ambtenaren: Ministers zijn verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van ons land. Maar het eignelijke werk wordt gedaan door ambtenaren die zich bezighouden met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Uitvoerende ambtenaren zijn onder andere degene die jou je paspoort geeft, een politieagent op straat en de ambtenaar van de Sociale Dienst die beslist over uitkeringen. Ambtenaren die maatregelen zoals wetvoorstellen voorbereiden, werken op een van de ministeries. Vooral topambtenaren hebben veel macht. Zij werken meetsal veel langer op een ministerie en hebben daardoor meer kennis en ervaring dan de minister. Mede daardoor weroden ambtenaren ook wel de Vierde Macht genoemd.
Massamedia: We zagen al dat de massamedia een belangrijke rol spelen in de verkiezingstijd. Maar in een democratie doen de media nog meer. Ze vervullen vijf politieke functies:
1. Een informatieve functie
2. Een onderzoeken of agendafuncite: Zij laten via tv iets zien dat dan op de politieke agenda komt.
3. Een commentaarfuncite
4. Een spreekbuisfuncite: kraten en tv geven politici, actiegroepen en burgers ruimte om hun zegje te doen.
5. Een controlerende funcite
Voorwaarde voor goed functionerende media is dat er persvrijheid is. De media worden daarin geholpen door de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Deze wet verplicht de overheid om alle informatie openbaar te maken. Journalisten maken hier veel gebruik van. Aleen zaken die te maken hebben met de staatsveiligheid en de privacy van individuen hoeven niet opbaar te worden gemaakt.
Met de vervulling van hun politieke functies dragen de media bij aan de meningsvorming: doordat we van alles lezen en zien over politieke problemen vormen we ons een mening. Daarbij is de pluriformiteit van de media belangrijk. Dit betekent dat er veel verschillende kraten, tv-zenders en tijdschriften zijn waaruit je kunt lezen.
Pressiegroepen: Pressiegroepen zijn groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Als ze gaan lobbyen zoeken ze persoonlijk contact met politici om ze te overtuigen van hun standpunten. Tot de pressiegroepen behoren actiegropen, maar ook grote belangenorganisaties. Alle pressiegroepen samen worden de Vijfde Macht genoemd.
Politieke betrokkenheid:
Een democratie kan niet goed functioneren zonder de tbetrokkenheid van brugers. Toch gaat bij de verkiezingen voor Provinciale Staten en Europees Parlement minder dan de helft van de kiezers naar de stembus. We spreken dan ook van een kloof tussen burger en politiek. Burgers klagen dat politici geen oog hebbe nvoor hun problemen. Zoals winkeliers die klagen dat de overheid te weinig doet aan winkeldiefstal, of mensen met een laag inkomen die klagen over hun geringe koopkracht.
Om de afstand tussen burgers en politiek te verkleinen zijn de afgelopen jaren diverse voorstellen gedaan:
Het direct kiezen van minister-presicent en burgemeesters.
Het referendum: Door een volksstemming of referendum kunnen kiezers over belangrijke kewsties direct hun mening geven. Bij een raadplegend referendum is de uitslag slecht een advies; bij een bindend referendum is de uitslag bepalend voor het besluit. Nederland kent momenteel alleen nog een raadplegend referendum.
Een andere politieke cultuur: Politieke besluiten moeten veel meer genoemn worden in openbare debatten, en niet in achterkamertjes zoals nu vaak het geval is. Of meer confrontatries tussen politici ook efficiënt is, is maar de vraag.
REACTIES
1 seconde geleden