Politieke besluitvorming en mens en werk

Beoordeling 4.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 6090 woorden
  • 19 juni 2002
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 4.9
49 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Politieke besluitvorming 1. Politiek geldt je hele leven. In een democratie denken mensen mee over besluiten. 2. Bij persoonlijke vraagstukken staat 1 persoon centraal. Bij maatschappelijk problemen gaat het om een groot aantal mensen met hetzelfde probleem. Een politiek vraagstuk is een maatschappelijk vraagstuk wat op de politieke agenda staat. (ze proberen er een oplossing voor te vinden). 3. Het woord ‘politiek’ betekent de gezaghebbende toedeling van waardevolle zaken voor de samenleving. We spreken van een toedeling (= wat, waar, wanneer, welke vorm). Materiele goederen kun je vastpakken, immateriele goederen niet. Gezaghebbend wil zeggen dat het voor een groot deel van de bevolking aanvaardbaar is (= legitiem). De overheid is legitiem omdat de mensen invloed kunnen uitoefenen, en de overheid kan niet doen en laten wat zij wil. De regering bestuurt de overheid. Bij politiek gaat het altijd om het afwegen van belangen. (= wat kan de positie van een groep, persoon of samenleving verbeteren). 4. Bij de toedeling in de politiek gaat het erom wie wat krijgt, waar, wanneer, en in welke vorm. 7. Als we naar de politiek kijken kunnen we letten op de wijze waarop het beleid van de overheid tot stand komt, en naar de inhoud van het overheidsbeleid. 8. Overheid verwijst naar de soevereine macht (= de hoogste macht op een bepaald grondgebied) die uitgeoefend wordt door een staatshoofd (= koning) en ministers met behulp van een ambtenarenapparaat. De overheid bestaat uit de regering en de Staten Generaal. De overheid beschikt over 2 belangrijke monopolies, het ‘legitieme’ (= als mensen zich niet aan de regels houden treden deze in werking, en als het leger moet optreden), en het recht om belasting te heffen. De ministers zijn verantwoordelijk voor alles wat met politieke besluiten samenhangt. Bij een staat gaat het om een groep mensen, op een bepaald grondgebied, die geregeerd worden door een soevereine macht. 10. Met staatsgezag bedoelen we dat het volk vertrouwen heeft in de overheid. Het woord ‘gezag’ heeft een gunstige betekenis. Macht is het vermogen om anderen je wil op te leggen. Politieke macht is het vermogen om de politieke besluitvorming mede te bepalen. Gezag is de bevoegdheid tot het uitoefenen van macht. 11. Politieke macht heeft altijd een basis. Gezag en Politieke macht kunnen worden ontleend aan: de wet (= macht om mensen bijvoorbeeld geld af te dwingen), steun (= zeer veel steun uit zich in de politiek in zeer veel stemmen), kennis en inzicht, persoonlijkheid (= kan verschillen van persoon tot persoon, als men dreigend de leiding neemt heet dit autoritair handelen, iemand met een charisma heeft een persoonlijke aantrekkingskracht of uitstraling), contacten (= een politicus die mensen kent op sleutelposities, heeft veel macht en gezag), politie en leger. 13. De overheid zorgt voor collectieve zaken (= voor iedereen belangrijk). De Nederlandse overheid is op 3 zaken actief: openbare orde en veiligheid, sociaal economische zaken, sociaal culturele zaken. De overheid ontvangt geld van de werkende bevolking. Een verzorgingsstaat is een staat waarin de overheid zorg neemt over de mensen. Enkele nadelen hiervan zijn: toenemende afhankelijkheid, afnemende persoonlijke zorg, toenemende individualisering, toename van het aantal regels. De toename van het aantal regels in een verzorgingsstaat noemen we ‘bureaucratisering’. Met ‘dereguleren’ wordt het aantal regels verminderd. Er is al jaren een discussie welke rol de overheid in onze maatschappij dient te vervullen, de ‘kerntakendiscussie’. Deze richt zich op de hoofdvraag welke taken de overheid in ieder geval zou moeten doen. 15. Onder ‘openbare orde’ verstaan we de algemene orde in een samenleving op plaatsen die voor iedereen toegankelijk zijn. De belangrijkste uitgangspunten over het gedrag van mensen liggen vast in wetten. Wetten kunnen afgeleid zijn van gewoonten. In dat geval spreek je van ‘gewoonterecht’. Wetten gelden voor een heel land. Verordeningen gelden alleen voor een bepaalde gemeenten. 16. In Nederland is de macht van de koning heel beperkt. De ministers zijn verantwoordelijk. Dat staat in de grondwet (= constitutie). In een constitutionele monarchie (= de koning heeft de functie van staatshoofd, het kabinet en de volksvertegenwoordiging nemen de besluiten, de verantwoording ligt bij de minister-president) wordt de macht van de koning bepaald door de Grondwet. Een parlementair stelsel houdt in dat het kabinet (= regering zonder koning) het vertrouwen van een meerderheid van het parlement moet hebben (= kan niet handelen zonder vertrouwen van de volksvertegenwoordiging). Het parlement heeft bovendien
medewetgevende macht. 17. In een parlementaire democratie wordt gecontroleerd door de Staten Generaal (= 1e en 2e kamer). Leden uit de 2e kamer zijn direct door het volk gekozen, leden uit de 1e kamer indirect. De bewoners van een provincie kiezen de leden van de Provinciale Staten, die vervolgens leden van de 1e kamer kiezen. Het volk bepaald grotendeels wat er gebeurd dus we spreken van een democratie. Nederland is een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel als een parlementaire democratie. Een parlementaire democratie heeft enkele kenmerken: gelijkwaardigheid van burgers, besluitvorming vindt plaats bij meerderheid van stemmen, men houdt rekening met de rechten van minderheden, macht van de overheid wordt door vrije en geheime verkiezingen gelegitimeerd, de regering is afhankelijk van de volksvertegenwoordiging. 18. Enkele belangrijke regeringsvormen zijn: monarchie (= koning heerst alleen), republiek (= gekozen president aan het hoofd), democratie (= volk heeft deel van de macht, bij een indirecte democratie brengt iedereen zijn persoonlijke stem uit, bij een indirecte democratie selecteren de burgers vertegenwoordigers die hun werk verrichten in het parlement), dictatuur (= door een dictator geregeerd land), theocratie (= bij deze regeringsvorm zijn godsdienst en politiek met elkaar verweven). 19. Er is sprake van een rechtsstaat als de regels zowel voor de overheid als voor de burgers gelden. In een rechtsstaat is er: een scheiding van machten, openbaarheid van bestuur, een stelsel van vrije verkiezingen, een rechtsorde. Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht moeten worden gescheiden. De belangrijkste rechten zijn politieke en sociale grondrechten. 21. De wetten regelen het bestuur in Nederland. Legaal betekent dat het toelaatbaar is voor de wet. De overheidsoptredens worden begrensd door regels. Regels kunnen geschreven of ongeschreven zijn. Rechtsregels bepalen wat er gedaan en wat er niet gedaan mag worden, gebaseerd op normen en waarden. 22. We kiezen ongeveer eens in de 4 jaar vertegenwoordigers. Bij verkiezingen hoort politieke macht voor een bepaalde periode. In Nederland hebben we het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Er zijn evenveel stemmen als parlementsleden. De politieke minderheden hebben hierdoor meer kans op vertegenwoordiging in het parlement. Bij een districtstelsel draait het om het kiezen van 1 persoon. 23. Met ‘representatie’ bedoelen we een systeem waarbij burgers vertegenwoordigers kiezen die namens hen besturen en beleid ontwikkelen. Representativiteit is de mate waarin het beleid van de gekozen vertegenwoordigers tot uiting komt. Representatieve knelpunten zijn: partijen vertegenwoordigen niet altijd op alle beleidspunten de ideeen van de mensen, de belangen van de kiezers die op een partij stemden die in de regering komt worden beter vertegenwoordigd, er is verschil in opleiding tussen de parlementsleden en de gemiddelde Nederlander. Deze knelpunten hebben ook enkele gevolgen: een deel van de burgers voelt zich niet vertegenwoordigd door de politieke partijen, sommige burgers gaan niet meer stemmen. 25. Nederland is een goed verzorgd land, met een goed politiek systeem. 26. Het landelijke niveau van de overheid noemen we het Rijk. Daarnaast heeft Nederland provincies en gemeenten. De rijksoverheid opereert op het hoogste niveau. Koning - het koningschap is erfelijk - ondertekent mede alle wetten

Regering - voert het bestuur uit (koning+ministers) - kabinet is verantwoordelijk voor beleid
Staten Generaal - vertegenwoordigd het vol(1e en 2e kamer) - 2e kamer maakt wetsvoorstellen - wijzigen en bedenkt mede wetten - neemt besluiten bij meerderheid van stemmen - controleert de regering
Ministeries - hier werken de ambtenaren onder leiding van de ministers
In een provincie zijn er: De Commissaris Van De Koningin, De Gedeputeerde Staten, De
Provinciale Staten . In een gemeente zijn er: de burgemeester, het College van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad. 28. Alles wat er in Nederland en in de wereld gebeurd kan invloed hebben om het politieke systeem. Het politieke systeem heeft een omgeving. Deze omgeving kunnen we vanaf alle kanten bekijken: demografisch, ecologisch, cultureel, economisch, technologisch en sociaal. Iedereen kan alleen bestaan onder bepaalde voorwaarden. Sommige ecosystemen zijn door de natuur of de mens geheel of gedeeltelijk vernietigd. Om een schoon milieu te handhaven moet de overheid flinke kosten maken. 30. De input (= invoer) gebeurt door personen en organisaties. De massamedia speelt ook hierbij weer een belangrijke rol. Extra belangrijk zijn de politieke partijen. In een politiek systeemmodel kan bij input eerst gedacht worden aan eisen en wensen vanuit de samenleving, en vervolgens aan de rol van de poortwachters. De poortwachters zorgen ook voor beperking. De invoer van het politieke systeem bestaat uit: eisen voor nieuwe beleidsmaatregelen en veranderingen in het politieke systeem, steun voor de weerstand tegen het bestaande beleid. Het aspect steun bestaat uit actieve (= kan tot uiting komen door stemmen enz.), en passieve (= de besluiten van de overheid aanvaarden en geen verdere actie ondernemen) steun. 32. Eisen en steun worden omgezet in beleid. Omzetting wordt in het politieke model conversie genoemd. Deze fase is in 3 fases te splitsen: politieke agendavorming (= een onderwerp moet aan verschillende eisen voldoen wil het in de politieke agenda komen), beleidsvoorbereiding (= gebeurt door ambtenaren, politieke besluitvormingen zijn vaak tegenstrijdig, een compromis volgt, iedereen moet zich een beetje aanpassen), beleidsbepaling (= bepaald door regering en parlement, het besluit wordt genomen). 33. In het politieke systeem bestaat de output uit politieke besluiten van de regering. Ook de uitvoering van de besluiten hoort bij output. De uitvoering noemen we ook wel ‘beleidsuitvoering’. Ambtenaren voeren al die besluiten uit en kunnen of moeten soms zelf een bepaalde uitleg geven aan de regels. 34. Beleidsvorming is een doorgaand proces. Een aangenomen wet is dus geen definitief eindpunt. Er zijn voortdurend terugkoppelingen (= feedbacks). Er kunnen bijvoorbeeld protesten komen. Soms komt er zelfs herziening van de wet. Met feedbacks wordt dus bedoeld dat de samenleving reageert op genomen besluiten. Omgeving is hierbij ook weer belangrijk. Een wet moet effectief en efficient zijn. 35. Bij een politiek-systeemmodel zijn veel mensen betrokken. Een opsomming van personen, groepen en organisaties: invoer (= iedereen geeft zijn boodschappen door aan de massamedia), conversie (= ambtenaren, regering en parlement), uitvoer (= regering en ambtenaren), terugkoppeling (= massamedia). 39. De regering heeft als taken: medewetgeving, voorbereiding en uitvoering van overheidsbeleid. Het parlement heeft als taken: medewetgeving, controleren van het regeringsbeleid. Het kabinet stelt de meeste wetsvoorstellen op. De 2e kamer wijzigt, verwerpt en vervaardigd. Bij medewetgeving zijn er 2 instanties die wetsvoorstellen kunnen doen, ze moeten er ook gezamenlijk over beslissen. Bij wetgeving beslist het kabinet samen met het parlement. Onenigheid tussen parlement en regering kan tot een kabinetscrisis leiden. 40. We kunnen een onderscheid maken tussen formele (= nauwkeurig vermeld in wetten) en informele middelen (= liggen niet vast). Er zijn formele middelen op het terrein van medewetgeving. De volgende 2 staan tot beschikking van de Staten-Generaal: aanvaarden en verwerpen van wetsvoorstellen, verwerpen van een begroting. De 2e kamer heeft het recht om de begroting te wijzigen. De 2e kamer heeft ook middelen van medewetgeving: het wijzigen van wetsvoorstellen (= recht van amendement), het indienen van wetonderwerpen (= recht van initiatief), het stellen van vragen aan ministers, buiten de vergaderingen om vragen stellen aan ministers (= het recht van interpellatie), vragen stellen over punten die niet in de politieke agenda staan (=het aannemen van moties (motie van wantrouwen en motie van orde)), het instellen van onderzoek (=recht van enquete). 41. Parlement en regering zijn actief bij wetvorming betrokken. Ze gebruiken informele middelen: uitoefenen van druk van kamerfracties bij ministers, voeren van overleg met pressiegroepen en ambtenaren om steun te verwerven, het gebruik van massamedia als spreekbuis. De regering heeft ook informele middelen (= dreigen met terugtrekken, aftreden en een wetsvoorstel intrekken). Meestal staat er achter een regering een regeerakkoord. Daarin staan afspraken die al eerder gemaakt zijn. Ambtenaren hebben steeds betere kennis voor het besturen van de samenleving. Het parlement kan zijn informele druk opvoeren doordat het meer mogelijkheden heeft om beleidsnota’s in een vroeg stadium te bespreken en daardoor invloed uit te oefenen op het beleid. Het parlement kan zijn informele druk nog meer vergroten door toepassing van zijn recht om bij ambtenaren informatie te halen. 43. Het Nederlandse kiesstelsel werkt met evenredige vertegenwoordiging. Daardoor is het mogelijk dat veel partijen in het parlement zitting nemen, terwijl geen enkele partij de meerderheid haalt. De regering heeft vertrouwen in de parlementaire meerderheid, politieke partijen zijn gedwongen met elkaar samen te werken en een coalitie te vormen. De partijen die hier deel van uitmaken noemen we ook wel ‘regeringspartijen’. De partijen die zich tegen de regeringsplannen verzetten noemen we ‘oppositiepartijen’. 51. Politieke partijen zijn groeperingen van mensen die tot doel hebben om politieke macht te verkrijgen en uit te oefenen. Deze macht kan bestaan uit het hebben van veel vertegenwoordigers uit de 2e kamer. In een democratie is het middel om deze macht te verkrijgen een goed verkiezingsresultaat neerzetten. Elke partij heeft een kandidatenlijst. Politieke partijen hebben invloed op de politieke besluitvorming: communicatie (= contact tussen overheid en burgers), integratie (= opstellen van politieke programma’s), articulatie (= benadrukken van bepaalde eisen en wensen), participatie (= het interesseren van burgers om mee te doen aan politieke besluitvormingsprocessen), selectie ( stellen van kandidaten voor politieke functies). De uitoefening van deze functies kan gepaard gaan met tegenstellingen binnen de partijen. 52. De massamedia hebben verschillende functies voor de politieke besluitvorming: een informatiefunctie (= informatie geven over het overheidsbeleid), opinierende functie (= bijdragen aan het publieke debat), agendafunctie (= sluizen de wensen uit de samenleving door naar de politiek), commentaarfunctie (= commentaar op beleid en wetsvoorstellen), controlefunctie (= stellen tekortkoming van overheidsbeleid aan de kaak). 53. Er zijn knelpunten in een politiek systeem ten aanzien van het democratische gehalte daarvan: ontbreken van kiezers om directe invloed uit te oefenen op de keuze van de minister-president en de vorming van het kabinet, het ontbreken van de mogelijkheden om tussentijds uitspraken te doen over het te voeren beleid, de representativiteit van het parlement, de afgenomen invloed van het parlement ten opzichte van de regering en het ambtenarenapparaat, de ontoegankelijkheid van burgers en informatie, samenhangend met het hanteren van specialistisch taalgebruik. Er zijn knelpunten ten aanzien van de efficientie van het politieke systeem: vertragende werking van de bureaucratie, de vertragende werking van het feit dat wetgeving door de 1e en 2e kamer parlementair behandeld wordt, het ondoorzichtig worden van beleid door het bestaan van uitgebreide regelgeving. Voor sommige knelpunten zijn oplossingen te vinden. 54. Er zijn knelpunten bij het democratische gehalte van het politieke systeem. Bijvoorbeeld het ontbreken van mogelijkheden om tussentijds uitspraken te doen over het te voeren beleid. Kiezers hebben geen directe invloed. We hebben dus een indirecte democratie. Een referendum is een volksstemming waarbij het volk wel directe invloed heeft op het te voeren beleid. Er zijn verschillende soorten referenda: raadplegend referendum (= alleen advies van het volk), beslissend referendum (= de uitslag is bepalend voor wat er wordt besloten), correctief referendum (= een bestaand besluit of een bestaande wet kan ermee worden teruggedraaid). Het voordeel is dat je mee kunt beslissen over bepaalde zaken, en goed nadenkt over een beslissing die je neemt. Een nadeel is dat het referendum het systeem van de indirecte democratie aantast. Ook kan het regeringsbeleid botsen met het aangenomen referendum. Ook bepaalde zaken terugbrengen mag een nadeel genoemd worden. Bovendien moet er veel informatie gegeven worden aan mensen anders kunnen ze niet stemmen. Maatschappijleer Politieke Besluitvorming tekst 55 tm 60
Tekst 55
Als je veel geld hebt kun je meer politieke invloed krijgen. Ze hebben economische macht. Ze vormen een onderdeel van het economische aspect van de politieke besluitvorming. Iedereen heeft invloed op politieke besluiten, al lijkt het soms van niet. Tekst 56
Gezag is de bevoegdheid tot het uitoefenen van macht. Macht is het vermogen om iemand iets te laten doen, zelfs tegen zijn wil in. Staatsmacht is de mogelijkheid van een staat om macht uit te oefenen over haar burgers. In Nederland is er duidelijke scheiding van machten: 1e macht: wetgevende macht dat zijn de regering en het parlement
2e macht: uitvoerende macht dat is de regering
3e macht: rechterlijke macht dat zijn de rechters
4e macht: controlerende macht dat zijn de ambtenaren

5e macht: pressiegroepen dat zijn actiegroepen en belangenorganisaties
De giftige paddestoel: Er is een machtselite die alle sleutelposities in de samenleving bezet. De basis is wankel. Burgers hebben geen macht. De driehoek van de politieke besluitvorming: In de politiek streven personen en groepen met specifieke belangen naar macht. Dit machtsstreven leidt onder meer tot partijvorming. Zie boek blz. 173 voor de giftige paddestoel en de driehoek van politieke macht. Ministers zijn de belangrijkste gezagsdragers in een land. Ze worden gecontroleerd door de volksvertegenwoordiging. Hoe meer politieke macht een bepaalde groep of persoon heeft, hoe meer gezag die persoon of groep kan verwerven. Tekst 57
Een pressiegroep is een groep of groepering die probeert op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed uit te oefenen, maar die geen politieke partij of publiekrechtelijk orgaan is. Publiekrechtelijke organen zijn publieke of algemene instanties zoals het Rijk, de provincies, gemeentes en Kamers van Koophandel. Tekst 58
Politieke partijen zijn groeperingen van mensen die politieke macht willen verkrijgen en uitoefenen. Zij houden zich bezig met de inrichting van de samenleving als geheel en moeten daarbij verschillende belangen afwegen. Een overeenkomst tussen politieke partijen en pressiegroepen: ze zijn beide van belang voor de politieke besluitvorming. Greenpeace strijdt voor een beter leefmilieu, bijvoorbeeld door een milieuvriendelijke auto te ontwikkelen. Amnesty International vecht voor de handhaving van mensenrechten. Ze bestaan al vanaf 1961. Ze zijn onafhankelijk en krijgt alleen geld van gewone mensen. De Verenigde Naties is een organisatie van de staten en dus eigenlijk een soort overheidsorganisatie. De doelen van Amnesty International: - vrijlating van politieke gevangenen - een eerlijk proces voor iedere politieke gevangene - afschaffing van de doodstraf
Ze werken op de volgende manieren: - onderzoek doen in kranten en gesprekken houden met toeristen, vrijgelaten gevangenen, families en advocaten van gevangenen - verzoeken sturen naar regeringen om vrijlating - informatie publiceren over ernstige mensenrechtenschendingen om zo de mening van het grote publiek te beïnvloeden. Tekst 60
Ieder land heeft met andere landen te maken: landen hebben invloed op elkaar. Er is internationale verwevenheid. Sommige landen zijn daar bang voor. Dat kan leiden tot isolationisme, tot het zich zoveel mogelijk opsluiten binnen de eigen grenzen. Gouvernementele organisaties zijn organisaties waarvan regeringen, namens hun land, lid zijn. Als regeringen daarbij veel van hun eigen macht prijsgeven, spreken wij over supranationale organisaties. Non-gouvernementele organisaties zijn vooral of uitsluitend voor privé-personen bedoeld. Overheden hebben geen invloed op het beleid van deze organisaties. Tekst 71
Ideologie: Een samenhangend stelsel van normatieve uitspraken over mens & maatschappij, waarmee een persoon of groepering zijn positie en beleid bepaalt en rechtvaardigt. Ideologieën doen uitspraken over: - de gewenste sociaal-economische orde, - de gewenste machtsverdeling in een samenleving - de belangrijke waarden en normen die voor de hele samenleving zouden moeten gelden. Een ideologie bestaat uit waarden en normen. Ideologieën beïnvloeden de politiek, die op haar beurt een belangrijk van ons leven bepaalt. Tekst 72
1. Politieke partijen worden vaak ingedeeld volgens de volgende begrippen ‘Links’, ‘Rechts’ en ‘Midden’. Linkse Partijen benadrukken vaak: - het belang van eerlijk delen - het helpen van zwakkeren in de samenleving - inspraak van de arbeiders in de bedrijven
Rechtse partijen willen het voorgaande ook wel, maar in minder mate. Zij benadrukken: - beloning naar prestatie - eigen verantwoordelijkheid - vrijheid van ondernemerschap
Partijen die niet telkens links of rechts zijn in hun denken en doen, noemen we Middenpartijen. 2. Politieke partijen worden ook ingedeeld volgens de termen ‘conservatief’ en ‘progressief’. Conservatieve partijen noemen we ‘behoudend’, zij vinden dat we vast moeten houden aan oude waarden. Progressieve partijen zijn gericht op verandering. 3. ‘Confessioneel’ of ‘niet-confessioneel’. Hier gaat het om of een partij wel of niet een godsdienstige grondslag heeft. Tekst 73 De liberale visie

Liberalisme is vrijheid. Vrijheid betekent bij het liberalisme: Individuele of persoonlijke vrijheid, met name vrijheid t.o.v de staat. Het liberalisme wordt in Nederland aangehangen door de VVD,maar ook D66 kent enkele liberale uitgangspunten. Belangrijke begrippen v/e liberale visie: - eigen initiatief: mensen moeten z.v.m proberen door eigen activiteiten hun eigen situatie op een goede manier te organiseren. - Zelfontplooiing: een zo goed mogelijke ontwikkeling van de eigen lichamelijke en geestelijke mogelijkheden door arbeid, studie en vrijetijdsbesteding. - Privatisering: voor zo ver mogelijk moeten bedrijven en organisaties niet in het bezit van de overheid zijn en niet door de overheid worden betaald. - Het profijtbeginsel: gebruikers van openbare voorzieningen moeten een groter deel van deze voorzieningen zelf betalen. Het doel is om de overheidsuitgaven terug te dringen. Een verzorgingsstaat is een staat die veel regelt en betaalt voor het welzijn van zijn burgers. De liberalen vinden dat de staat zo weinig mogelijk moet ingrijpen. Bij de liberale visie is ook: verantwoordelijkheid nemen voor anderen. Mensen die organisaties starten om anderen te helpen=>Particulier initiatief. Door deze kwestie ontstond een splitsing tussen conservatief-liberalen(=geen verantwoordelijkheid v/d staat) en progressief-liberalen(hun ideeën bevorderden het ontstaan v/d verzorgingsstaat). In de liberale visie heeft de overheid een klein rol t.o.v het particulier initiatief. Tekst 74 De Sociaal-democratische visie
Het socialisme wil een maatschappij waarin mensen gelijkwaardig zijn, een maatschappij zonder klassen. De sociaal-democratische visie wordt in NL aangehangen door de PvdA. Ook Groenlinks =s-democratisch, maar bij deze partij speelt ook ecologische visie een belangrijke rol. Een puur socialistische partij=de SP. Belangrijke begrippen in de s-democratische visie: - solidariteitsbeginsel: het uitgangpunt dat mensen gelijke rechten hebben op gelijke kansen; de sterken moeten de zwakken helpen, - democratisering: dit is het proces waardoor de burgers op allerlei manieren meer inspraak krijgen. Dit kan door de oprichting van Ondernemingsraden in bedrijven en van Medezeggenschapsraden op scholen, - scholing: goed onderwijs ontwikkelt kennis, inzicht en sociale vaardigheden. Leden v. bep. groeperingen hebben minder kans op het verwerven van welzijn, bv doordat zij hun opvoeding het algemeen beschaafd Nls slecht beheersen, voor deze groeperingen is de ontwikkeling v sociale vaardigheden extra belangrijk. Binnen de sociaal-democratische ideeën past het streven naar meer gelijkheid. Het doel is een samenleving met goede verzorging voor wie deze nodig heeft, ook voor degene er geen geld voor heeft. De overheid speelt hierbij een grote rol. Zo’n samenleving met veel solidariteit wordt een sociaal-democratie(kent meerpartijenstelsel) genoemd. De overheid moet zich richten op verbetering v/d positie v zwakke groepen in de samenleving. Tekst 75 De christen-democratische visie
De christen-democratie baseert zich op het christelijke geloof. De partijen die hierbij horen zijn: CDA, SGP, GPV. Belangrijke begrippen van een christen-democratische visie zijn: - rentmeesterschap: omdat God de Aarde en de mens heeft geschapen, moet de mens namens Hem en in Zijn geest denken en handelen. Dat betekent dat we de Aarde korte tijd in bruikleen hebben en daar voorzichtig mee moeten omgaan, - zorgzame samenleving: omdat de mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, is iedere mens verantwoordelijk voor zijn medemensen, vooral bij problemen van geestelijke/lichamelijke aard. De Bijbel, het heilige boek v/d christenen,heeft daar een woord voor:naastenliefde. Dit betekent verder dat er geen vrijheid in het privé leven is. De staat vaardigt richtlijnen uit volgens bijbelse waarden en normen. - Particulier initiatief: er moet voldoende ruimte zijn voor niet-overheidsorganisaties om actief te zijn op welzijnsterrein. Dit particuliere initiatief komt vaak van kerkelijke organisaties. Zij hebben dan een godsdienstig uitgangspunt. Christen-democratische ideeën zijn gebaseerd op confessionele ideeën. Dat zijn ideeën van een godsdienstige levensovertuiging uitgaan. Volgens de christen-democratische visie is de overheid noodzakelijk voor het verrichtten van die taken, die niet door andere instituties in de samenleving kunnen worden uitgevoerd. Tekst 76 Het communisme
Het communisme als ideologie gaat uit van klassenstrijd. Als die strijd met succes zou worden afgerond, dan zou er een samenleving ontstaan waarin alle mensen gelijkwaardig zijn. In de praktijk is er vanwege de communistische ideologie veel bloed gevloeid->idealen zijn nooit bereikt. Lange tijd had NL een communistisch partij: de CPN. Deze partij verdween in 1986 uit de Tweede Kamer. Belangrijke begrippen van de communistische partij: - gelijk(waardig)heid: gelijkheid in bezit en macht. - Klassenstrijd: een klasse is een bevolkingsgroep met een bepaalde maatschappelijke stand, levensstandaard en beschaving. Volgens communisten moet de samenleving door middel van strijd veranderen. - Internationale solidariteit: laden met een communistische visie hebben, via de leden v/d communistische partij, bovendien een verantwoordelijkheid tegenover andere landen. De communistische ideeën werkten ten minste indirect mee aan het ontstaan v/d NL’se verzorgingsstaat. Volgens de communistische maatschappijvisie heeft de staat de productiemiddelen in handen. De partij (de overheid) vervult een centrale rol bij het inrichten v/d samenleving. Tekst 77 Het rechts-extremisme
Extremisme=>dat je uitersten najaagt, vooral m.b.t politieke beginselen. Rechts-extremisme=>een stroming die rechtse beginselen doorvoert tot in het uiterste. NL kent versch. kleinere rechts-extremismistische partijen. Het lukt alleen maar een deel van deze partijen om in de Tweede Kamer te komen. Belangrijke begrippen i.v.m het rechts-extremisme: - nationalisme=>een sterke voorliefde voor het eigen volk. Nationalisme kan samen gaan met etnocentrisme:een houding waarbij men de gewoonten en normen v/e andere cultuur beoordeelt aan de hand v/d normen v/d eigen groep. Het gevolg->afkeuring dan wel idealisering. - Ongelijkwaardigheid: menselijke ongeloofwaardigheid wordt verheerlijkt. ->kan leiden tot discriminatie op grond van ras, nationaliteit, seksuele geaardheid en sekse. - Centraal leiderschap: er is doorgaans een afkeer v democratie en een voorkeur voor een sterk staatsgezag. - Fascisme: is een ver doorgevoerde uiting van rechts-extremisme. Het benadrukt het gebruik van geweld. Alle sectoren v/d maatschappij zijn onderworpen aan de macht van de ideologie v/d overheid/partij. Het vertoont geen samenhang, duidelijk in haar standpunt over buitenlanders. Tekst 79 De ecologische stroming
Ecologie=> de leer van de betrekkingen tussen mensen, dieren, planten en hun omgeving. Ecologisch=denken dat rekening houdt met de noodzaak om bestaande samenhangen in de natuur te respecteren. Ecologische stroming wil een duurzame samenleving->houdt in dat we zuinig moeten zijn,bv met grondstoffen. Leidde tot het ontstaan van Groenlinks. Belangrijke begrippen v/d ecologische stroming: - duurzame productie: overgang nodig naar kleinschalig, miliieuvriendelijk en duurzaam produceren. Mogelijk door mentaliteitsverandering v/d mens en door maatregelen v/d overheid. - (gedeeltelijke) afwijzing v/h marktmechanisme: de markt werkt dankzij het mechanisme v vraag en aanbod. - Duurzame ontwikkeling: binnen de economische ontwikkeling moeten keuzes worden gemaakt die ertoe leiden dat toekomstige generaties nog normaal kunnen leven. De ecologische visie staat afwijzend tegenover de: - de consumptiemaatschappij: een economische maatschappijvorm waarbij de consument voor een belangrijk deel bepaalt wat er geproduceerd wordt. Reclame beïnvloedt de consument. - Wegwerpmaatschappij: een maatschappij waarin zeer veel voorwerpen worden benut die na gebruik worden weggeworpen. Tekst 81 Het pragmatisme
Pragmatisme=>een filosofische leer. Kenmerkend=ziet de waarheid in haar praktische toepasbaarheid en haar bruikbaarheid om leiding te geven aan ons handelen. Volgens het pragmatisme is het nodig om steeds te zoeken naar verstandige. Haalbare oplossingen voor nieuwe politieke vraagstukken. D66 werkt op deze manier. Belangrijke begrippen i.v.m het pragmatisme: - politiek pragmatisme: in de politieke praktijk wordt ermee bedoeld dat je je politiek handelen niet moet laten bepalen door een ideologie, maar door een zakelijke beoordeling van feiten. - Haalbaarheidsonderzoek: dit is een onderzoek naar de haalbaarheid van een plan of project. Het gaat hierbij om een zakelijke beoordeling en afweging van z.v.m belangrijke feiten. Rol v.d overheid: volgens het pragmatisme moet een zakelijke beoordeling v. feiten z.a kosten, technische problemen en politieke voor-en nadelen uiteindelijk doorslaggevend zijn. Tekst 82 De orthodox-christelijke stroming
Orthodox-christelijke stroming wil dat de christelijke beginselen het politieke handelen bepalen. ->Neemt de Bijbel als uitgangspunt voor al het politieke handelen. Vertegenwoordigers zijn: de SGP, RPF & GPV. Belangrijke begrippen: - Bijbel: heilige boek v/d christenen. Het geeft onder meer een aantal praktische leefregels aan - Rentmeesterschap: omdat God de aarde en de mens heeft geschapen moet de mens namens hem en in zijn geest denken. Tekst 84 Politiek partijen in NL
Politieke partijen=>zijn een mengvorm v. ideologie en v wat in de politieke praktijk haalbaar is, mengvormen zijn: - democratisch liberalisme: de pure liberale beginselen worden als het ware afgezwakt door een sociaal rechtvaardigheidsgevoel. Daarvan is in het programma v/d VVD wel terug te vinden. - Democratisch socialisme: socialistische beginselen worden als het ware afgezwakt door het principe v/d democratie, bereid om compromissen e sluiten dan een pure socialistische partij. Zij benadrukt bv de inspraak op allerlei niveaus v/d samenleving. Belangrijk politieke partij is PvdA. - Christen-democratische stroming: confessionele beginselen worden als het ware afgezwakt door het principe v/d democratie. Betekent bv verdraagzaamheid voor mensen met andere visies bereidheid tot compromissen. Vb CDA

Beginselpartij=>een aantal politieke partijen heeft een leidend beginsel als uitgangspunt. ->gaat uit van een bep. ideologie/maatschappijbeeld. Vb: VVD, PvdA,CDA,SGP,GPV. Belangenpartij=>richt zich op de belangen van een bepaalde groep, bv de belangen van ouderen of van jongeren zijn. Vb is het Algemeen Ouderen Verbond. Mens en Werk 1. Welke kenmerken heeft arbeid? * Arbeid heeft 2 kenmerken: - kost moeite: resultaat van lichamelijke of verstandelijke inspanning. Arbeid is een bezigheid. - Heeft een doel: een bepaald karwei te klaren en daardoor (economisch) nuttig bezig te zijn. 2. Arbeidsethos - Arbeidsethos = zedelijke houding of motivatie met betrekking tot arbeid. Ten aanzien van arbeid heb je bepaalde waarden en normen. 3. Visies op betaalde arbeid. - Vroeger werd arbeid als minderwaardig beschouwd. - In de tijd van de Industriële Revolutie was produceren en presteren het belangrijkste. - In de visie van de protestanten was het een straf van God, dat ze moesten werken. - Karl marx schreef een boek over het uitbuiten van arbeiders door hun bazen. Hij zag arbeid als een wezenlijke activiteit voor mens en samenleving. - Rond 1900 ging men steeds meer rekening houden met arbeiders. Er kwamen wetten die rechten gaven aan de arbeiders. - VN= hebben een Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opgesteld. 4. Waardering van arbeid. - Materiële functies = het gaat om het verwerven van geld en goederen. Het gaat om het verdienen van een inkomen en het voorzien in het levensonderhoud. - Immateriële functies = gaat om zaken die je niet kunt aanraken, zoals zelfontplooiing. Het is de mate waarin arbeid bijdraagt aan de persoonlijke ontwikkeling. - Hoofdarbeid wordt meestal meer gewaardeerd dan handarbeid. - Sociale positie = de plaats die iemand in een maatschappij of groep inneemt. 5. Visies van politieke stromingen. - Liberale visie = benadrukt dat de samenleving verhoudingsgewijs goed functioneert als iedereen voor zichzelf opkomt en als de overheid zich met weinig zaken bemoeit. Een voorbeeld hiervan is de VVD. - VVD: wil ruimte voor de vrijemarkteconomie. Zij wil een vrije, ondernemingsgewijze productie (VOP) en open concurrentie in de productiesector en op de arbeidsmarkt. En zo weinig mogelijk overheidsingrijpen. - Sociaal-democratische visie = voor een gemengde economie waarbij zowel de overheid als de markt een belangrijke rol spelen. De overheidsplanning moet de nadelen van de markteconomie opheffen. Een voorbeeld hiervan is de PvdA. - PvdA: kent de overheid een belangrijke rol toe. De solidariteit van de burgers vindt zij ook belangrijk. Grote voorstander van een gelijke verdeling van kennis, inkomen en macht. Voorstander van de vrije, ondernemingsgewijze productiewijze en van de selectieve groei. - Selectieve groei = betekent dat de sociaal-democraten economische groei wel goed vinden, maar niet zonder meer. Er moet bekeken worden of die groei wel mogelijk is. - Christen-democratische visie = neemt een middenpositie in tussen de liberalen en de sociaal-democraten. Zij benadrukt dat de taak van de overheid op sociaal-economisch terrein beperkt moet blijven. Zij vindt dat de overheid, de werknemers en de werkgevers in sterke mate samen verantwoordelijk zijn voor het sociale en economische leven. Groeperingen en organisaties moeten sociaal-economische problemen zoveel mogelijk in eigen kring oplossen. De overheid heeft het recht om in te grijpen, als in eigen kring geen oplossing wordt gevonden en als er conflicten ontstaan. Een voorbeeld hiervan is het CDA. - Ecologische visie = benadrukt dat onbeperkte economische groei te grote risico’s betekent voor het leefmilieu en daardoor voor de gezondheid van mensen. Het beleid van de overheid en het particuliere bedrijfsleven dient hoge prioriteit te geven aan een duurzame economie, waarin rekening wordt gehouden met de toekomstige generaties en met de mensen elders op de wereld. Voorbeelden hiervan zijn D66 en Groen Links. 6. Visies op de verzorgingsstaat - Sociaal zekerheidsstelsel = stelsel waarbij iedereen betaalt om mensen die niets hebben toch een levensminimum te geven. - Verzorgingsstaat = een staat die actief is op vele terreinen. - Christen-democraten: spreken liever van verzorgingsmaatschappij. Zij leggen meer nadruk op particulier initiatief en op onderlinge hulp dan op overheidshulp. - Liberalen: vinden dat de verzorgingsstaat te ver is doorgeschoten: deze kost te veel, en er is te veel overheidsinmenging. Ze zijn voor privatisering en deregulering. - Sociaal-democraten: vinden de verzorgingsstaat een belangrijke verworvenheid. Zij willen de overheidssector niet terugdringen. Zij willen het sociale zekerheidsstelsel beschermen en willen voorkomen dat er een kloof ontstaat tussen werkenden en niet-werkenden. Ze willen dat burgers, organisaties en lagere overheden meer invloed hebben. 7
privatiseren: Dat een bedrijf wat van de overheid is, verkocht wordt aan particulieren. Een geprivatiseerd bedrijf richt zich op de vrije markt en streeft naar winst. Er zijn veel regelingen en deze zijn vaak uitgebreid. Dereguleren: Dat er minder regelingen moeten zijn en dat de regelingen die we handhaven eenvoudiger moeten zijn. 8
Iemand is arm als deze persoon bijna niets heeft om van te leven. Armoede gaat meestal samen met een slechte sociale positie. Nachtwakersstaat: Een staat die probeert te waken over het eigendom en de veiligheid van zijn burgers, maar die daarnaast weinig doet of regelt. Particulier initiatief : b.v. dat een aantal gelovigen aan armen hulp geven. Aan het eind van de 19e eeuw was de armoede mede onder invloed van de industrialisatie. Men wilde meer overheidszorg en verenigden zich in vakbonden. Ook kwamen er politieke partijen, die voor een deel deze sociale
beweging steunde. Een belangrijk moment in de ontwikkeling naar de verzorgingsstaat was de economische crisis van de jaren '30 deze veroorzaakte grote werkloosheid. In die tijd werden er nieuwe economische theorieën ontwikkeld. Een belangrijke theorie ging ervan uit dat de overheid een actieve economische politiek moest voeren, veel landen gingen dat doen. Een van die gevolgen was dat de overheid steeds meer mensen werk gaf.In de loop van deze eeuw nam de staat steeds meer van de armenzorg op zich. Het idee dat de armen recht hebben op hulp leidde in Nederland tot invoering van de ABW, en er kwamen nog andere regelingen zoals b.v. ouderdom en overlijden van de kostwinner, werkloosheid ziekte enz. = een verzorgingsstaat. 9
In een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor haar burgers
Na de 2de wereldoorlog nam de groei van de verzorgingsstaat via het gebruik van collectieve regelingen in hoog tempo toe. dit verschijnsel had vele oorzaken: - Er was een overgang van een liefdadigheidsmentaliteit naar een sociaal bewustzijn => men ging b.v. beseffen dat tegenslagen en tekorten die de ene groep treffen indirect ook andere groepen aantasten. De meerderheid van de bevolking koos voor solidariteit. Deze mentaliteitsverandering bij de burgerij bood ruimte voor een actievere overheid - Sterke economische groei van de jaren '60. Er waren tegenstanders van de groeiende verzorgingsstaat, maar de afbraak van verschillende regelingen stuitte steeds weer op bezwaren en zeer gemotiveerde mensen. Deze vormden soms een pressiegroep. hun fanatieke verdediging van bepaalde belangen werd vaak beloond: regelingen werden gehandhaafd of uitgebreid. 10
3 kenmerken van de verzorgingsstaat : -De overheid draagt mede verantwoordelijkheid voor de welvaartsontwikkeling: o.a. voor de groei van het nationale inkomen, het scheppen van werkgelegenheid , een aanvaardbare inkomensverdeling en een goed sociaal zekerheidsstelsel. -De overheid draagt verantwoordelijkheid voor de collectieve

welzijnsvoorzieningen zoals gezondheidszorg onderwijs en huisvesting -De overheid heeft bij dit alles altijd als uitgangspunten genomen dat het vrije ondernemerschap moet worden gehandhaafd en dat de particuliere bedrijven mede voor de productie moeten zorgen ( VOP) 11
Er worden discussies gevoerd over de verzorgingsstaat. De discussie spitst zich toe op twee punten: -De betaalbaarheid van de verzorgingsstaat: aspecten daarvan zijn het financieringstekort van de overheid en de stijging van de uitgaven voor sociale zekerheid. -De minder gewenste gevolgen van de verzorgingsstaat: aspecten zijn toenemende afhankelijkheid van onpersoonlijke instellingen, het afnemen van de persoonlijke zorg , het verminderen van het eigen initiatief en de bureaucratisering. Een aantal critici vond op een gegeven moment dat het zo niet verder kon. Zij vonden dat de overheid te veel doet. Ze spraken ook wel van 'maximale verzorgingsstaat': in hun ogen is het maximum bereikt.De verzorgingsstaat is
ziek en vertoont de volgende symptomen: -De overheid is verreweg de grootste werkgever; er zijn zeer veel ambtenaren en die kosten de burgers veel belastinggeld. -Er zijn zeer hoge overheidsuitgaven en dus ook zeer hoge belastingen voor de burgers. -Er is op allerei terreinen een overvloed aan wetten en regels -Er vindt zeer veel controle controle plaats maar toch wordt er nog misbruik gemaakt van uiterst verfijnde, eigenlijk oncontroleerbaar geworden regelingen. 12
Een gevolg van de verzorgingsstaat is dat mensen steeds meer handelen als calculerende (berekenende) burgers. Ieder probeert zijn of haar voordeel van de verzorgingsstaat te
maximaliseren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.