Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

pluriforme samenleving

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3957 woorden
  • 7 april 2016
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!

Maatschappijleer samenvatting

Pluriforme samenleving

  1. Pluriformiteit in Nederland.

Cultuur:             Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.

Nature-nurture debat:

Nature:              Ons gedrag wordt het meest bepaald door aangeboren eigenschappen zoals lichaamsbouw, ritmegevoel, seksuele voorkeur en agressiviteit.

Nurture:             Ons gedrag is vooral aangeleerd. De omgeving en cultuur waarin iemand opgroeit, speelt een belangrijke rol.

Cultuurkenmerken:       normen, waarden, kennis, gewoonten, kunst, sport, symbolen en feestdagen.

Cultuurgroep:   mensen met een gemeenschappelijke cultuur.

Multicultureel: Nederland is multicultureel en heeft dus veel verschillende culturen.

Allochtoon:       iemand die zelf óf van wie ten minste één van de ouders in het buitenland geboren is.

Autochtoon:     iemand die woont in een land waar hij/zij net als zijn/haar ouders geboren en opgegroeid is.

Pluriforme samenleving: ander woord is veelvormig.

In de Nederlandse pluriforme samenleving:

-                           Bestaat een grote culturele diversiteit.

-                           Leven de verschillende cultuurgroepen deels naast en deels met elkaar.

-                           Vormen gemeenschappelijke cultuurkenmerken samen de dominante Nederlandse cultuur.

Culturele diversiteit:      er bestaan veel verschillende cultuurgroepen.

Dominante cultuur:       Alle kenmerken die geaccepteerd worden door de meeste mensen binnen een samenleving.

Tolerantie:                       Nederland is tolerant, ze accepteren makkelijk andersdenkende.

Subculturen:                   wanneer binnen een groep bepaalde waarden, normen en andere cultuur kenmerken afwijken van de dominante cultuur.

Tegencultuur:                 groepen die zich duidelijk verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen.

  1. Cultuur en identiteit.

Socialisatie:                     het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

Socialiserende instituties:          instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen waar mee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. (belangrijke socialiserende instituties: je gezin, je school, je werk geloofsinrichtingen, sportclubs en andere verenigingen of groepen, de overheid je vriendenkring en de media.)

De manier waarop cultuurkenmerken worden overgedragen zijn vooral gebaseerd op:

  • Imitatie:      vooral bij kleine kinderen, naarmate kinderen ouder worden neemt het imitatie

gedrag af.

  • Informatie: bijvoorbeeld: leren rekenen en leren hoe je een bankrekening opent. Je kan

informatie krijgen via vrienden, internet, tv, enz.

Niet alle socialisatie gaat vanzelf, soms is dwang van buitenaf nodig. Sociale controle.

Sociale controle:            de manieren waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Formeel:                          als het gebaseerd is op geschreven regels.

Informeel:                       als het gebaseerd is op ongeschreven regels.

4 vormen van sancties:

  • Formele positieve sancties (diploma, promotie, enz.)
  • Formele negatieve sancties (strafwerk, boete, enz.)
  • Informele positieve sancties (compliment, fooi, applaus, enz.)
  • Informele negatieve sancties (kind dat naar kamer wordt gestuurd, uitfluiten van een popgroep na slecht concert, enz.)

Internalisatie: (mensen maken zich bepaalde aspecten van hun cultuurgroep zo eigen, dat zij zich) automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht.

Sociale identiteit:                          identificatie met een groep. (bv. wij als christenen)

Persoonlijke identiteit:                bestaat uit aangeboren eigenschappen en aangeleerde cultuurkenmerken.

Individualistisch:                          In Nederland wordt er veel nadruk gelegd op individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling, Nederland is individualistisch.

Collectivistisch:                             veel zorgen voor anderen.

Loyaliteit:           de mate waarin je trouw bent aan je groep.


 

  1. Cultuurverschillen

Stad en platteland:

Stad:                   veel individuele vrijheid

Platteland:         grote betrokkenheid

Jong en oud:

Generatieconflict:          ouders en kinderen staan tegenover elkaar en begrijpen elkaars visie en leefstijl niet

Jongerencultuur:            bijvoorbeeld: kakkers, gothics, gamers, hiphoppers, enz.

Bankdirecteur en timmerman:

Bedrijfscultuur: alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden.

Mannen en vrouwen:

Rolpatronen:    verwachting hoe iemand zich moet gedragen.

Cultuur bepaald

Allochtoon en autochtoon:

Eerstegeneratieallochtonen:     houden vaak vast aan gewoontes uit eigen cultuur, namen de cultuur en tradities mee naar Nederland.

Christenen, joden en moslims:

  1. Nederland is veranderd

Voor de Tweede Wereldoorlog:

  • Gezagsverhoudingen:                        kinderen waren zeer gehoorzaam aan het gezag van hun                                                           ouders en onderwijzers, werknemers hadden ontzag voor                                                       hun baas.
  • Sociaaleconomische klassen:            je kon moeilijk hoger op komen (promotie maken).
  • Verzuiling:                                             mensen organiseerden zich rondom hun geloof of                                                                                  overtuiging.
  • Gezin:                                                    stond centraal als samenlevingsvorm. Vrouwen waren tot                                                                       1956 handelingsonbekwaam, ze konden niet zelfstandig een                                                        overeenkomst sluiten, zoals het kopen van een wasmachine,                                                                    maar moesten daarvoor toestemming hebben van hun man.
  • Weinig kansen:                                    om verder te leren, kinderen gingen zo snel mogelijk werken                                                                    en droegen hun loon vaak af aan hun ouders.

De wederopbouw:        periode na de tweede wereld oorlog waarin er hard gewerkt werd aan herstellen van alles wat tijdens de oorlog verwoest was.

Vanaf eind jaren vijftig nam de welvaart voor veel Nederlanders toe. Nederland werd een

consumptiemaatschappij.

Tegelijk met de welvaart en de economische groei veranderde Nederland in cultureel opzicht:

  • Nieuwe verhoudingen:                      de groeiende welvaart zorgde allereerst voor nieuwe maatschappelijke verhoudingen in de Nederlandse samenleving.
    • De sociale mobiliteit nam toe:         door de economische groei en uitbreiding van de leerplicht werd het makkelijker om te klimmen op de maatschappelijke ladder.
    • Grotere mondigheid:           door de welvaart en het hogere opleidingsniveau nam dit toe. Politieke partijen eisten meer democratie, maar ook werknemers en jongeren wilden meer te zeggen hebben.
    • Individualisering:    het gezin was niet meer het belangrijkste van de samenleving en jongeren bleven niet altijd meer tot hun huwelijk thuis wonen.
  • Ontstaan jongerenculturen:            
    • Door de welvaartsgroei hoefde jongeren niet langer hun loon af te staan aan hun ouders, jongeren kregen meer geld. (voor een brommer, bioscoop, enz.)
    • Eind jaren vijftig ontstond de eerste jongerencultuur in Nederland, die bestond uit zogenaamde nozems. Later kwamen de hippies, de provo’s en de punkers die zich vaak openlijk verzetten tegen de gevestigde orde van de ouderen. (nu zijn er weer andere jongerenculturen.)
    • Jongeren kregen meer vrije tijd en konden makkelijker een eigen leefstijl ontwikkelen. De band met het gezin werd losser en jongeren gingen op zoek naar andere plekken waar ze zich thuis voelden.
    • De behoefte aan geborgenheid kreeg daarmee de vorm van jongerenculturen: jongerengroepen van leeftijdsgenoten met dezelfde belangstelling, ideeën en smaak op het terrein van muziek en kleding.
  • Invloed van de kerk:
    • Er kwam ontkerkelijking.
    • Met de ontkerkelijking kwam er een einde aan de verzuiling. Bij de ontzuiling speelde een nieuw massamedium, de televisie, een belangrijke rol. Er was in die tijd maar 1 televisie zender, waar alle omroepen hun programma’s uitzonden. Van de mensen werd verwacht dat ze alleen naar hun ‘eigen’ programma’s eken, maar dat deden ze niet. Zo zag men in dat andere zuilen helemaal niet zo slecht waren als men dacht, de mensen groeiden naar elkaar toe. De scheidslijnen tussen de zuilen verdwenen en veel kranten en sportverenigingen maakten zich los van de kerk. Dit proces heet secularisatie.
    • De interesse voor religie bleef wel bestaan. Niet-christelijke religies zoals de Islam en het hindoeïsme deden hun intrede. Er kwam ook een groeiende belangstelling voor andere vormen van spiritualiteit, zoals meditatie, yoga, aura’s, helderziendheid, enz.
  • Vrouwenemancipatie:
    • De handelingsonbekwaamheid van vrouwen verdween (in 1956) uit het wetboek en binnen het huwelijk was de man niet langer het hoofd van het gezin.
    • Meer meisjes gingen een vervolg opleiding doen of gingen studeren. Daardoor werden ze economisch onafhankelijk.
  • Invloed van de media: 
    • Tot jaren zestig regelde de overheid de zendtijd op radio en televisie en kende Nederland maar één tv-zender en drie radiostations. Uit protest begon Radio Veronica een piratenzender, die popmuziek uitzond. Pas in 1989 kwam er met de komt van de commerciële tv een einde aan het oude omroepstelsel. Nu is er sprake van een diversificatie van het media-aanbod.
  1. Immigratie naar Nederland.

Nederland wordt een multi-etnische samenleving genoemd, omdat er mensen wonen die uit verschillende landen afkomstig zijn. 

Waarom migreren mensen?

Mensen migreren om verschillende redenen:

  • Politieke motieven:                      bijvoorbeeld: mensen die vluchten voor oorlog of die

bedreigd worden vanwege hun overtuiging. à politieke vluchtelingen.

  • Economische motieven:             bijvoorbeeld: mensen die werken oor een buitenlands bedrijf

of mensen met veel armoede die ergens anders hopen een beter bestaan op te bouwen. à economische vluchtelingen.

  • Sociale motieven:                         bijvoorbeeld: iemand die bij zijn/haar familie gaat wonen of

iemand die trouwt met een buitenlander en daar een gezin gaat stichten.

Migratie door de eeuwen heen:

  • Religieuze vluchtelingen:            In landen als Frankrijk, Engeland, Spanje en het Duitse rijk

werden mensen vervolgd vanwege hun geloof. Vanwege godsdienstvrijheid in Nederland kwamen veel vluchtelingen naar Nederland. (Hen noemen we nu politieke vluchtelingen.)

  • Economische reden:                    Door de eeuwen heen kwamen er ook buitenlanders op zoek

naar werk.

Na de Tweede Wereldoorlog:

De nieuwkomers na de Tweede Wereldoorlog:

  • Mensen uit vroegere koloniën:

na de Tweede Wereldoorlog werd eerst Indonesië (1949) en daarna Suriname (1975) zelfstandig. Veel Nederlandse Indiërs emigreerde naar Nederland (hoop op betere toekomst). Ook veel Molukkers kwamen hierheen (hoopte terug te kunnen naar een vrije eigen Molukse staat). Surinamers kwamen al naar Nederland toen hun land nog een Nederlandse kolonie was (studie, getrouwd met Nederlander). Veel Antillianen die naar Nederland komen, doen dat vanwege studie of betere werkmogelijkheden.

  • Arbeidsmigranten:

50 jaar geleden kwamen de eerste gastarbeiders uit Italië en Spanje, late vooral uit Turkije en Marokko. (Eigen land weinig werk, Nederland veel werk.) Het was de bedoeling dat de arbeidsmigranten terug zouden keren naar eigen land na enige tijd, maar door de economische crisis bleven ze in Nederland. Sinds eind jaren 70 worden alleen kennismigranten toegelaten (hoogopgeleiden die werk verrichten wat we nodig hebben).

Een illegaal is iemand die zonder geldige vergunningen in ons land verblijft.

  • Vluchtelingen:

Bij een asielprocedure moet de overheid heel zorgvuldig zijn. Om een te grote toeloop te voorkomen, moet ze goed controleren of het verhaal van de asielzoeker klopt. Tegelijkertijd willen ze geen vluchtelingen wegsturen die in hun eigen land gemarteld of gedood kunnen worden. De regels voor de asielzoekers staan in de vreemdelingenwet 2000. Een vluchteling kan alleen een verblijfsvergunning krijgen als hij:

  • Geldige identiteitspapieren heeft;
  • Aannemelijk kan maken dat bij uitzetting zijn leven gevaar loopt;
  • Kan aantonen dat hij om humanitaire redenen niet kan worden teruggestuurd, bijvoorbeeld omdat zijn geloof of zijn homoseksualiteit er niet wordt geaccepteerd.
  • Gezinsherenigers en gezinsvormers:

Iedereen die zich legaal in Nederland bevindt, mag zijn gezinsleden naar Nederland laten komen. Er is dan sprake van gezinshereniging.

Gezinsvorming betekent dat een inwoner van Nederland trouwt met een buitenlander en hier een gezin sticht.

  1. Botsende culturen en grondrechten.

Voor de manier waarop verschillende (etnische) cultuurgroepen met elkaar omgaan, bestaan ruwweg 3 mogelijkheden:

  • Segregatie:        Het opdelen van een samenleving in gescheiden delen.
  • Assimilatie:       dit betekent dat een bevolkingsgroep zich zo volledig aanpast aan een andere

groep dat de eigen culturele identiteit vrijwel verdwijnt.

  • Integratie:         Een gedeeltelijke aanpassing aan de dominante cultuur van een land, met

behoud van eigen cultuurkenmerken.

In de praktijk zie je vaak een wederzijdse aanpassing: nieuwkomers nemen delen van de Nederlandse dominante cultuur over en oorspronkelijke Nederlandse bevolking doet dat ook met delen van de nieuwe culturen.

Discriminatie:   mensen van een bepaalde groep anders behandelen op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.

  1. Sociale cohesie.

Sociale cohesie:                            als er een onderlinge verbondenheid bestaat tussen (groepen) mensen.

Zonder sociale cohesie dreigt een samenleving uiteen te vallen door onderlinge belangentegenstellingen en conflicten. De mate van sociale cohesie wordt bepaald door de binding die we met elkaar hebben. Zijn er veel bindingen, dan is er veel cohesie; hebben we weinig met elkaar te maken, dan is er ook weinig saamhorigheid.

Sociale cohesie kan worden uitgelegd aan de hand van vier soorten bindingen:

  • Affectieve bindingen:

Mensen hebben elkaar nodig voor vriendschap, steun en liefde. Zoals in gezinnen, families vriendengroepen en vaste relaties. Ook het gevoel ergens bij te horen is een affectieve behoefte.

  • Economische bindingen:

Voor onze behoefte aan voedsel, onderdak en kleding zijn we afhankelijk van anderen. Deze economische bindingen hebben vaak de vorm van een lange (productie)keten. De onderlinge economische afhankelijkheid is door de globalisering of mondialisering verder toegenomen. Onder globalisering verstaan we dat mensen wereldwijd door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden steeds nauwer met elkaar in verband staan.

  • Cognitieve bindingen:

Voor het verwerven van kennis ben je afhankelijk van anderen en met die mensen heb je dus een cognitieve binding. Door vormen van gemeenschappelijke kennis over bijvoorbeeld ons verleden verplicht te stellen, probeert de overheid de sociale cohesie te vergroten.

  • Politieke bindingen:

Ten slotte zijn mensen afhankelijk van elkaar omdat ze simpelweg niet alles zelf kunnen regelen. sociaal contract: een soort stilzwijgende afspraak van de bevolking om zich te houden aan regels (rechten en plichten) ie door politici worden vastgesteld. Dit sociaal contract tussen burgers en overheid is de basis voor de rechtstaat.

De sociale cohesie in een land staat nooit op zichzelf, maar wordt sterk beïnvloed door globalisering en europeanisering.

In werkelijkheid lopen de vier bindingen door elkaar heen. Zolang de vier soorten bindingen bij de meeste mensen aanwezig zijn, houdt de samenleving stabiliteit. Tegelijkertijd is de samenleving voortdurend in beweging.

  1. De toekomst van de pluriforme samenleving.

Het immigratiebeleid:

Voor mensen binnen de EU is er geen speciaal toelatingsbeleid nodig. Zij kunnen in Nederland werken of studeren. En Nederlanders kunnen een internetbedrijfje beginnen in Frankrijk of een bar in Spanje.

Voor mensen van buiten de EU zijn de regels veel strenger geworden. Voor he geldt een restrictief toelatingsbeleid. Restrictief betekent beperkend. Met andere woorden: de Europese Unie is heel voorzichtig bij het toelaten van buitenlanders.

Nederland kan niet zelfstandig bepalen wie wel en wie niet wordt toegelaten. Bij toelating moeten we ons namelijk houden aan de internationale wetten en verdragen, die Nederland samen met de andere EU-landen heeft ondertekend:

  • Volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRN, 1948) mag Nederland niet discrimineren en moeten de rechten en vrijheden van mensen worden nagekomen.
  • In het EU- Verdrag ook wel bekent als het Verdrag van Maastricht (1992), spraken de landen van de Europese Unie af hun binnengrenzen te openen voor goederen en personen.
  • Nederland moet volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRN, 1950) inwoners de gelegenheid geven tot gezinshereniging en gezinsvorming.
  • Het uitgangspunt voor ons asielrecht is het VN-Vluchtelingenverdrag van Genève (1951). Daarin wordt een vluchteling gedefinieerd als ‘Iemand die gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.’

Door de internationale wetten en verdragen heeft Nederland niet veel mogelijkheden om de immigratie verder te beperken.

In grote lijnen zijn de politieke partijen het eens over het strengere toelatingsbeleid. Over culturele diversiteit verschillen de partijen meer van mening:

  • Christendemocratie:

Christendemocraten, het CDA voorop, hechten grote waarden aan de vrijheid van godsdienst. Het CDA stelt een rits model voor: de Nederlandse dominante cultuur bevindt zich op de hoofdweg, de verschillenden cultuurgroepen moeten invoegen en de samenleving moer daarvoor ruimte geven. Alle cultuurgroepen zullen de belangrijkste normen en waarden moeten overnemen, maar mogen voor de rest hun eigen cultuur behouden.

De ChristenUnie en de SGP zijn minder tolerant. Zij benadrukken het christelijke karakter van Nederland en vinden dat dit gemeenschappelijk erfgoed door iedereen gerespecteerd moet worden.

  • Liberalisme:

De VVD en de sociaalliberalen van D66 benadrukken de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van alle burgers. Nieuwkomers zijn zelf verantwoordelijk voor het aanleren van de taal en moeten zelf een plek verwerven in de Nederlandse samenleving. Om te zorgen dat je in vrijheid kunt geloven, samenleven of zeggen wat je wil, is het belangrijk dat iedereen de klassieke mensenrechten uit de grondwet respecteert.

  • Rechts-populisme:

De PVV ziet multiculturaliteit als een bedreiging voor het voortbestaan van Nederland als herkenbare natie. Zij ziet met name een gevaar in de invloed van de Islam op onze samenleving. Daarom ook zouden allochtonen een wettelijke bindende integratieplicht moeten krijgen. Pas als zij aan alle eisen voldoen, kunnen zij Nederlander worden. Tot die tijd kunnen zij geen beroep doen op uitkeringen, hebben zij geen stemrecht en kunnen bij een wetsovertreding het land worden uitgezet.

  • Sociaaldemocratie:

Sociaaldemocraten staan voor een samenleving zonder discriminatie, armoede en achterstand. Daarom willen zij dat de overheid zorgt voor gelijke kansen voor alle minderheden in Nederland.

Op het gebied van culturele integratie zijn er echter verschillen tussen de sociaaldemocratische partijen. GroenLinks voert bijna een liberale koers en benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van allochtonen en nieuwkomers. De PvdA en de SP vinden dat de overheid actief moet helpen bij de integratie, maar ook hard mag optreden als mensen zich niet willen aanpassen aan de Nederlandse samenleving.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.