Pluriforme samenleving
Cultuur = waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
Natuur = datgene wat aangeboren is.
Cultuurkenmerken = normen en waarden, kennis, gewoonten, kunst, sport, symbolen en feestdagen.
Cultuurgroep = mensen met een gemeenschappelijke cultuur.
Multicultureel = veel cultuur die samenleven in een bepaald gebied.
Pluriforme samenleving = er leven veel verschillende cultuurgroepen en hebben cultuurgroepen ieder hun eigen cultuurkenmerken.
Dominante cultuur = als de kenmerken van deze cultuur geaccepteerd worden door de meeste binnen een samenleving.
Subcultuur = wanneer binnen een groep bepaalde waarden, normen en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur.
Tegencultuur = groepen die zich duidelijk verzetten tegen de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen. Bijvoorbeeld feministen en antiglobalisten.
Socialisatie = het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.
Socialiserende instituties = instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Socialiserende instituties:
- gezin
- school
- werk
- geloofsrichtingen
- maatschappelijke groeperingen
- overheid
- vriendenkring
- media
Sociale controle = de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
Internalisatie = mensen gaan zich automatisch gedragen zoals de groep dat verwacht.
Sterke culturele diversiteit = er zijn grote culturele verschillen tussen groepen mensen.
Plattelandscultuur = meer betrokkenheid van mensen, beklemmend, bemoeizucht.
Generatieconflict = ouders en kinderen staan tegenover elkaar en kunnen moeilijk begrip voor elkaars visie en leefstijl opbrengen.
Bedrijfscultuur = alle waarden, normen en gewoonten die in een bedrijf gelden.
Rolpatronen = verwachtingen hoe iemand zich moet gedragen.
Nederland voor de Tweede wereldoorlog:
- veel sterkere gezagsverhoudingen
- groot verschil tussen de sociaal – economische klassen
- sterke verzuiling
- gezin stond centraal
- vrouwen waren handelingsonbekwaam tot 1956
- kinderen gingen zo snel mogelijk werken
Verzuiling = mensen organiseerden zich rondom hun geloof of overtuiging.
Handelingsonbekwaam = je kan niet zelfstandig een overeenkomst sluiten, maar moet toestemming hebben van je partner.
Wederopbouw = jaren na de oorlog toen alles weer opnieuw opgebouwd moest worden.
Sociale mobiliteit = de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder.
Secularisatie = door de ontzuiling en ontkerkelijking maakten organisaties zich los van de kerk.
Allochtoon = ten minste een van de ouders is in het buitenland geboren.
Autochtoon = van wie de ouders en vaak ook hun voorouders al in het land wonen.
Restrictief toelatingsbeleid = heel voorzichtig zijn in het toelaten van buitenlanders.
Wetten en verdragen bij toelating:
- Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; niet discrimineren en de rechten en vrijheden van de mens moeten worden nagekomen.
- Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens; inwoners de gelegenheid geven tot gezinshereniging.
- Vluchtelingenverdrag van Genève; beoordelen of een asielzoeker voor erkende vluchteling in aanmerking komt.
Redenen om te vluchten:
- politieke; oorlog
- economische; werk
- gezinshereniging en gezinsvorming; bij familie wonen of gezin stichten.
Vluchteling = iemand die gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Vreemdelingenwet 2000, vluchteling kan een verblijfsvergunning krijgen, als:
- hij geldige identiteitspapieren heeft
- hij risico loopt mishandeld te worden in eigen land bij uitzetting
- hij om humanitaire redenen niet kan worden teruggestuurd
Procedure Vreemdelingenwet:
- binnen 48 uur beoordeeld worden
- melden bij aanmeldcentrum
- naar asielzoekerscentrum
- als de aanvraag wordt afgewezen gaan ze naar een uitzetcentrum
Gezinshereniging = mensen maken al deel uit van het gezin voordat de nieuwkomer naar Nederland kwam.
Gezinsvorming = een inwoner van Nederland wil trouwen of samenwonen met een buitenlander.
Rechtse partijen = VVD, SGP, Partij voor de Vrijheid
Linkse partijen = PvdA, GroenLinks, SP, ChristenUnie
Segregatie = het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Ongelijkheid
Assimilatie = een bevolkingsgroep past zich volledig aan, aan een andere groep dat de eigen culturele identiteit vrijwel verdwijnt. Dwang
Integratie = een gedeeltelijke aanpassing aan de dominante cultuur van een land met behoud van eigen cultuurkenmerken. Wederzijdse aanpassing
Sociale cohesie = als mensen het gevoel hebben bij elkaar te horen. Gebaseerd op bindingen, er zijn vier soorten:
- affectieve bindingen; mensen hebben elkaar nodig voor vriendschap, steun en liefde.
- economische bindingen; voor onze behoefte aan voedsel, onderdak en kleding zijn we afhankelijk van anderen.
- cognitieve bindingen; voor het verwerven van kennis.
- politieke bindingen; regelen van alles.
Globalisering = mensen wereldwijd staan steeds nauwer met elkaar in verband door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden.
Sociaal contract = een soort stilzwijgende afspraak van de bevolking om zich te houden aan de regels (rechten en plichten) die door politici worden vastgesteld.
REACTIES
1 seconde geleden