Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Pluriforme samenleving

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1316 woorden
  • 5 april 2018
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
13 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!

Samenvatting Maatschappijleer hoofdstuk 4 Pluriforme samenleving

§1 Pluriformiteit in Nederland

Pluriforme samenleving: een land waarin mensen naast elkaar leven met uiteenlopende godsdiensten en levensstijlen en waar een redelijke mate van verdraagzaamheid heerst.

Wanneer mensen veel en langdurig met elkaar te maken hebben, ontwikkelen ze een eigen cultuur alle waarden, normen en gewoonten die mensen binnen een groep of samenleving met elkaar delen. De overheersende cultuur in een land of samenleving is de dominante cultuur. Naast de dominante cultuur bestaan er subculturen: wanneer er binnen een groep sommige waarden, normen en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur. Voorbeelden hiervan zijn: gothics, boeren, Friezen, moslims, hipsters, voetbalsupporters, studenten, Jahova’s getuigen, gereformeerden, milieuactivisten en skaters. Iedereen is onderdeel van verschillende subculturen. Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel zo bij een tegencultuur: die zich verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen. Voorbeelden van de tegencultuur zijn Anonymous (hackers) en feministen (vooral vroeger).

Cultuurverschillen hebben met de volgende factoren te maken:

  • Stad en platteland (platteland meer sociale cohesie)
  • Jong en oud (generatieconflict)
  • Beroep en maatschappelijke positie (bedrijfscultuur)
  • Mannen en vrouwen (rolpatronen)
  • Etniciteit (allochtoon of autochtoon)
  • Godsdienst

Sommige kenmerken van een cultuur veranderen niet. Andere kenmerken veranderen wel, denk aan mode, sociale media, opvattingen over seks en drugs. Cultuur is dynamisch en plaats- en tijdsgebonden.

§2 cultuur en identiteit

Aangeboren (nature): ons gedrag wordt vooral bepaald door aangeboren eigenschappen

Aangeleerd (nurture): ons gedrag wordt vooral bepaald door de omgeving en de cultuur waarin je opgroeid.

Socialisatie (cultuuroverdracht): het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

Socialiserende instituties: groepen, organisaties en collectieve gedragspatronen die specifieke waarden, normen en gewoonten overdragen. Voorbeelden: je gezin, je school, je vriendenkring, je geloof en maatschappelijke groepen als sportclubs of actiegroepen, overheid en media.

Het proces van socialisatie:

  • Imitatie: het nadoen van anderen
  • Informatie: kennisoverdracht
  • Sociale controle: de manieren waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Internalisatie: mensen zich waarden, normen en gewoonten eigen maken en zich automatisch gaan gedragen zoals hun omgeving van hen verwacht.

Persoonlijke identiteit: alle aangeleerde kenmerken die bij jouw persoonlijkheid horen. Daarnaast heb je aangeboren kenmerken.

Sociale identiteit: de groepen en culturen waarmee je je verbonden voelt.

Individualisme: de banden tussen mensen in de samenleving zijn vrij los. Van burgers wordt verwacht dat zij voor zichzelf opkomen.

Collectivisme: Je hoort vanaf je geboorte bij een hechte en sterke groep.

Masculiniteit: mannelijke samenleving: mannen en vrouwen zijn duidelijk gescheiden. Mannen zijn meer gericht op carrière en succes, vrouwen zijn dan bescheiden.

Feminiteit: Vrouwelijke en mannelijke rollen lopen meer in elkaar over. Ze houden rekening met elkaar.

§3 Nederland is veranderd

Nederland voor de WOII

  • Sterke gezagsverhoudingen: Hiërarchie, wie is de baas?
  • Er was weinig sociale mobiliteit: het was moeilijk om te klimmen op de maatschappelijke ladder. Grote verschillen tussen de sociaaleconomische klassen, tussen rijk en arm.
  • Nederland was sterk godsdienstig en verzuild: mensen organiseerden zich rond hun geloof of overtuiging.
  • Traditionele rolpatronen: man hoofd van het gezin, vrouw zorgde voor de kinderen en het huishouden.

Na de oorlog werd er hard gewerkt aan het herstellen, dit noemen we de periode van de wederopbouw. Door de wederopbouw verbeterden de kansen van lagere klassen en nam de sociale mobiliteit toe. De inkomsten van de mensen stegen en mensen hielden geld over voor luxeproducten. Nederland veranderde langzaam in een consumptiemaatschappij: een samenleving die sterk gericht is op vrijetijdsbesteding en materieel bezit.

Vanaf 1960 gingen mensen op een andere manier naar zichzelf kijken; steeds minder onderdeel van een gemeenschap of zuil, steeds meer als individu. De grotere mondigheid van burgers had invloed op de bestaande gezagsverhoudingen. Zo ontstonden er jongerenculturen. De eerst jongerencultuur waren de ‘nozems’: jongeren met een eigen stijl. De verhoudingen tussen jongeren en hun ouders veranderden mee. Jongeren kregen meer vrije tijd en het gezin werd daardoor losser en de banden met leeftijdsgenoten met dezelfde belangstellingen werden juist sterker.

Handelingsonbekwaam: Het missen van de bevoegdheid tot het zelfstandig verrichten van zorghandelingen.

Globalisering: de ontwikkeling waardoor mensen wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken.

§4 Migratie naar Nederland

Motieven voor migratie:

  • Economische motieven: vluchten voor armoede of je werkt bij een internationaal bedrijf
  • Sociale motieven: mensen verhuizen om bij familie in het buitenland te gaan wonen of om te trouwen en een gezin te stichten met een geliefde uit een ander land.
  • Politieke motieven: vluchten voor de politieke situatie in hun land. Bijvoorbeeld oorlog of omdat ze vervolgd worden vanwege hun geloof, mening of seksuele geaardheid.

4 groepen arbeidsmigranten:

  • Gastarbeiders
  • Arbeidsmigranten binnen de EU (bijvoorbeeld seizoenswerk)
  • Kennismigranten van buiten de EU (kennis meenemen naar Nederland)
  • Illegalen van buiten Europa

Vluchtelingen: mensen die hun land onder druk van oorlog en geweld verlaten.

Volgmigratie: migrantengroepen die in een land komen als gevolg van eerdere migratie

2 vormen van volgmigratie:

  • Gezinshereniging: iedereen boven de 21 jaar met voldoende inkomen en een verblijfsvergunning heeft het recht om zijn gezin hierheen te laten verhuizen.
  • Gezinsvorming: een inwoner van Nederland trouwt met een buitenlander en sticht hier een gezin.

§5 samenleven betekent integreren

Assimilatie: mensen uit een cultuurgroep die zich volledig aanpassen aan de dominante cultuur in een samenleving.

Segregatie: groepen die gescheiden van elkaar samenleven. Een voorbeeld van segregatie is de rassenscheiding die vroeger o.a. in de VS en Zuid-Afrika bestond.

Integratie: de middenweg tussen assimilatie en segregatie. Integratie betekent dat er sprake is van wederzijdse aanpassing tussen cultuurgroepen.

De standpunten van de grootste politieke stromingen:

Christendemocratie: CDA: hechten veel waarde aan vrijheid van meningsuiting. Alle cultuurgroepen zullen de belangrijkste normen en waarden moeten overnemen, maar mogen voor de rest hun eigen cultuur behouden. De ChristenUnie en de SGP zijn minder tolerant. Zij benadrukken het christelijke karakter van Nederland.

Liberalen: De VVD en de sociaalliberalen van D66 benadrukken de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van alle burgers. Iedereen moet de klassieke mensenrechten uit de grondwet en de belangrijkste fatsoensnormen respecteren.

Sociaaldemocraten: Ze willen gelijke rechten voor iedereen. Groenlinks is het eens met VVD en D66. PvdA en SP vinden dat de overheid actief moet helpen met integratie.

Rechts-populisten: vinden multiculturaliteit een bedreiging voor Nederland. Volgens de PVV is de Islam een gevaar voor onze samenleving.

§6 integratie gaat niet vanzelf

3 fases in het integratieproces van migranten

  • Vermijding
  • Conflict
  • Aanvaarding

Vermijding: In het begin voelen ze een gevoel van verlies. Vaak zoeken mensen die zich in een nieuw land vestigen vooral de eerste tijd aansluiting bij hun eigen groep.

Conflict: Mensen kunne elkaar niet blijven ontlopen. Naarmate beide groepen meer met elkaar in aanraking komen, ontstaan er tegelijkertijd soms conflicten. Die conflicten hebben 3 oorzaken: sociaaleconomische: Vooroordelen en stereotypen. Cultureel-religieuze: gewoonten en opvattingen van migranten worden door autochtonen niet begrepen of afgewezen. Politieke: Autochtonen beschouwen zichzelf als eigenaar van het land en hebben er moeite mee als migranten en hun kinderen zeggen: ‘maar dit is ook mijn land’. Een voorbeeld hiervan is het conflict over Zwarte Piet.

Aanvaarding: onderlinge tolerantie en respect.

§7 Met wie ben je verbonden

4 soorten afhankelijkheidsbindingen:

  • Affectieve bindingen (gevoelens)
  • Economische bindingen (werk, geld)
  • Cognitieve bindingen (gemeenschappelijk referentiekader, kennis)
  • Politieke bindingen (sociaalcontract: een afspraak van de bevolking om zich te houden aan de regels die door de politiek zijn vastgesteld, wederkerigheid: als je zelf niet neerbuigend behandeld wilt worden vanwege je overtuiging of geaardheid, moet je dit zelf ook niet bij anderen doen).

In werkelijkheid lopen de 4 bindingen door elkaar heen. Zolang de 4 bindingen bij de meeste mensen aanwezig zijn, behoudt de samenleving stabiliteit.

Door de globalisering en europeanisering veranderd de samenleving voortdurend.

Loyaliteit: de mate waarin je trouw bent aan je groep. De regels en plichten die de samenleving ons oplegt, vormen dus de minimale binding die we met elkaar delen als ‘Nederlanders’, naast alle andere bindingen.

REACTIES

S.

S.

Ahhh thanks man, scheelt mij weer leren! xx

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.