Mesn en werk, hoofdstuk 1 tm 5 en 7+8 -VWO4

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1888 woorden
  • 14 juni 2003
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 Tm 5 en 7+8 1. Arbeid = Alle bezigheden die economisch nut opleveren voor de: - Verrichter - Naaste omgeving - De samenleving als geheel 1.2 Materiele functie: - Het verdienen van een inkomen en voor eigen levensonderhoud kunnen zorgen en dat van het gezin. Immateriële functies: - De mogelijkheid van zelfontplooiing - Ontwikkelen van het zelfrespect - Opdoen van sociale contacten - Verkrijgen van maatschappelijk aanzien: Sociale Status. 1.3 - Primaire arbeidsvoorwaarden = Loon en arbeidstijden. - Secundaire arbeidsvoorwaarden = Extra voordeeltjes zoals een verzekering of een auto van de zaak. - De arbeidsinhoud = Om was voor soort werk gaat het? Is er sprake van vervreemding? Vervreemding is dat de medewerker nooit het eindproduct ziet, het werk is dusdanig opgedeeld dat iedereen wat doet. Zo kan een stoel wel door 100 verschillende mensen zijn bewerkt.
2. Arbeid door de geschiedenis heen. - Plato: Afschuw tegen betaalde arbeid. Arbeid was voor vreemdelingen en slaven. (de oude Grieken, voor Chr.) - Aristoteles: Arbeid verlaagde de mens. Door het werk werd de mens van de deugden afgehouden. Zoals de deugd vrijheid. (De oude Grieken, voor Chr.) In de Middeleeuwen was arbeid nog steeds iets minderwaardigs. Alleen de onderlaag van het volk werkte. Loonarbeid was het verkopen van arbeid in ruil voor loon, dit werd zo laag gevonden, je behoorde dan tot de slavenrang. - Thomas van Aquino: Hij vond dat arbeid een middel was voor het werken aan een Christelijke samenleving. - Luther: Iedereen was door God opgeroepen te werken. Geloof gerealiseerd in de arbeid. Luther was fel tegen zwervers en bedelaars. - Calvijn: Arbeid was een instrument van God om eer te bewijzen. Na de Middeleeuwen: - Thomas More: Hij schreef het boek Utopia. Hierin stond dat de uitbuiting van de lagere klassen moest ophouden. Iedereen moet evenveel werken. Luxe artikelen die voor de rijken worden gemaakt door de armen, zouden eigenlijk niet meer mogen bestaan. Thomas More was de voorlopen van het socialisme. - Claude Henri: arbeid is de bron van alle deugden. Mensen die niet werkten waren niets. - Karl Marx: arbeid is een wezenlijke activiteit voor de mens en de samenleving. Hier ontstonden communistische en socialistische stromingen. Arbeidsethos: Waardering van het werk. Christenen zagen arbeid als een plicht. 3. De direct betrokkenen bij de arbeid zijn: - De werknemers - De werkgevers - De overheid. Deze 3 samen zijn de Sociale Partners. Belangen: - Arbeidsvoorwaarden = inkomen, werktijden. - Arbeidsinhoud = Duidelijke functieomschrijving. - Arbeidsverhoudingen = Reëel medezeggenschap. - Arbeidsomstandigheden = aangenaam werk. - Algemene belangen = sociale zekerheid. Vakbonden: Een vakbond is een belangenorganisatie van werknemers in bepaalde bedrijfstakken of een beroep. - NVV = Nederlands Verbond van Vakverenigingen - KAB = Katholieke Arbeidsbeweging - CNV = Christelijk Nationaal Vakverbond
Vakbonden zijn aangesloten bij vakcentrales. Een vakcentrale = een overkoepelende organisatie die het beleid van afzonderlijke aangesloten vakbonden probeert te coördineren. Nederland heeft 2 grote Vakcentrales: - FNV - CNV
Bij de FNV zijn onder meer aangesloten: - ABVA/KABO ( ambternaren) - ABOP(onderwijsgevenden) Bij de CNV zijn onder meer aangesloten: - KOV ( onderwijsgevenden) Naast deze 2 grote vakcentrales is er ook nog ene kleinere, het MHP. Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel. De middelen van een vakbond: - Overleg en onderhandelingen - De lobby - Gerechtelijke procedure - Prikactie - Staking - Bedrijfsbezetting
Onder overleg en onderhandelingen valt: CAO’s. Afspraken over lonen en arbeidsvoorwaarden. Er zijn 2 belangrijke overleg organen waar vertegenwoordigers van de werknemer en de werkgevers elkaar vaak tegenkomen: - Stichting van de Arbeid - Sociaal-economische Raad (SER). De stichting van de arbeid is het oudste overlegorgaan. Hier probeerde men te komen tot een centraal akkoord. Een centraal akkoord = Een verzameling afspraken die voor alle bedrijven in Nederland zouden moeten gelden. Nu er al jaren niet meer een centraal akkoord is gemaakt, verliest de Stichting van de Arbeid snel haar betekenis als overlegorgaan. De SER is een officieel erkend adviesorgaan van de regering. Bij overleg ligt Harmoniedenken aan de grondslag. Overleggen met werkgevers en werknemers in harmonie. Tegenwoordig verandert het overleggen snel en er wordt niet meer op basis van gemeenschappelijk belang onderhandeld maar op basis van zaken doen. Dit heet transactiedenken. Het ‘voort-wat-hoort-wat’ ligt hier ten grondslag. Overleg en onderhandelingen leiden niet altijd naar de gewenste resultaten. Dan ontstaat er een conflict. Dit conflictdenken gaat ervan uit dat werknemers en werkgevers tegengestelde belangen hebben. Er ontstaat een protest. Soorten protesten: - Stiptheidsacties: het nauwgezet uitvoeren van de opdracht zodat er grote vertragingen ontstaan. - Prikacties: Kortstondig het werk onderbreken. - Stakingen: Deze zijn als volgt toegestaan: - Ze moeten georganiseerd zijn door een vakbond. - Alle wettelijke middelen moeten zijn gehandhaafd. - De gevolgen mogen niet onevenredig groot zijn. Wanprestatie = Een werknemer heeft deelgenomen aan een onwettige staking. Bedrijfsbezetting = Stakers houden het bedrijf bezet, werkwillige mensen en directieleden kunnen het gebouw niet in. 4. Vrije marktprincipe Vrijemarktprincipe = De staat bemoeit zich zo weinig mogelijk met bedrijven. De belangen van de werkgever hangen nauw samen met: - Winst voor het voortbestaan van het bedrijf. - Lage bedrijfskosten. - Werkwillige en bekwame werknemers. - Lage belasting. - Geringe concurrentie. Bij een werkgeversorganisatie is niet een persoon lid. De hele organisatie is lid. Die betaalt ook de contributie. De 2 grootste werkgeversorganisaties zijn: - VNO – Verbond van Nederlandse Ondernemingen. - NCW – Nederlands Christelijk Werkgeversbond. Instrumenten van de werkgevers om voor hun belangen op te komen: - Overleg en onderhandelingen - Investeringen - Het ontslag - Vestigingsbeleid - De lobby - Gerechtelijke procedure
Of de belangenbehartiging van de werkgevers succesvol is hangt af van: - De mate van organisatie en eensgezindheid van de werkgevers. - Het politieke klimaat. - De economische structuur. - De economische conjunctuur.
5. De overheid. Er zijn 3 manieren waarbij de overheid bij het sociaal-economisch proces is betrokken: - De overheid is zelf werkgever - De overheid maker van plannen en bedenken van initiatieven - De overheid is overlegpartner van werkgevers en werknemers. Trendvolgers = mensen die werken in organisaties die grotendeels door de overheid worden gesubsidieerd. Hun salarisontwikkeling is afhankelijk van die van de ambtenaren. De overheid kan een paar dingen doen om werkgelegenheid te stimuleren: - De overheid kan in bepaalde investeringen te gaan subsidiëren, zo wordt het aantrekkelijker voor bedrijven om te gaan investeren en dus meer werkgelegenheid te vormen. - Stimuleren van research kan hetzelfde effect hebben. - Door aanleggen van nieuwe infrastructuur worden bedrijven nar Nederland gelokt. - Gunstige belastingmaatregelen voor het bedrijfsleven leiden tot hogere winsten. Gunstig investeringsklimaat. - Onderwijs. Scholing stimuleren zodat langdurig werkelozen eerder een geschikte baan kunnen vinden. Een belangrijke wet op het terrein van arbeid is de ARBO wet. Arbeidsomstandighedenwet. In deze wet worden werkgevers en werknemers verantwoordelijk gesteld voor veiligheid en gezondheid in het bedrijf. Ook de Wet op Ondernemingen (WOR) moet worden genoemd. De ze wet is voor verdere democratisering van het bedrijfsleven. Onder democratisering verstaan we het streven naar een situatie waarin de zeggenschap over de productie en arbeidsomstandigheden zo gelijk mogelijk verdeeld is onder alle betrokkenen. Onder Economische Zelfstandigheid verstaan we dat de vrouw niet meer afhankelijk is van het inkomen van haar echtgenoot, maar zelf een inkomen verdient. 7. Maatschappelijke Arbeidsverdeling Maatschappelijke Arbeidsverdeling = de verdeling van het maatschappelijk productieproces over vele beroepen, functies, bedrijven en bedrijfstakken. In onze samenleving wordt arbeid opgedeeld in vier sectoren: De primaire, de Secundaire, de tertiaire en de quartaire sector. - Primaire sector: landbouw, veeteelt, visserij. Doel, het vergaren van voedsel. - Secundaire sector: de samenleving gaat industrialiseren. - Tertiaire sector: dienstverlenende bedrijven zoals banken en verzekeringsmaatschappijen spelen een belangrijke rol. - Quartaire sector: gezondheid en welzijn, het buurthuis, gezinszorg. Belangrijke factoren die hebben bijgedragen aan de arbeidsdeling van dit moment: - Rationalisering: men probeert het productieproces zo rationeel mogelijk te laten verlopen waardoor een product goedkoper wordt. - Mechanisering en automatisering: De mens werd meer geleerd een machine te besturen dan zelf daadwerkelijk te werken. Arbeidsmarkt = de plaats waar werknemers hun arbeid aan werkgevers aanbieden. Geregistreerde werkelozen = Bij een arbeidsbureau ingeschreven mensen die niet meer dan 12 uur per week erken of helemaal niet maar voor meer uur beschikbaar zijn. Werkeloosheid kan conjunctureel zijn of structureel: - Conjunctureel: werkeloosheid die ontstaat door veranderingen in de economie op korte termijn. - Structureel: werkeloosheid die ontstaat door veranderingen in de economie p langere termijn. Daarnaast is er ook nog een onderscheid tussen seizoenenwerkeloosheid en frictiewerkeloosheid: - Seizoenswerkeloosheid: in een bepaalde periode is er minder werk dan in een andere periode. Zo is en in de zomer veel horecawerk voor de terrasjes. - Frictiewerkeloosheid: de vraag naar arbeid stemt niet overeen met aanbod van arbeid. Lopen er bijvoorbeeld vele werkeloze schilders rond terwijl er een grote vraag naar metselaars is. De overheid kan op verschillende manieren proberen de ongelijke kansen voor vrouwen en werkelozen te verbeteren. Dit heet een arbeidsmarktbeleid: - Het voeren van en doelgroepenbeleid. Mensen die ondervertegenwoordigd zijn worden dan extra gestimuleerd om te gaan solliciteren. - Het opzetten van herscholingsprogramma’s. Mensen zonder of met een lage opleiding krijgen de kans zich aantrekkelijker te maken voor de arbeidsmarkt. - Het stimuleren van arbeidservaringprojecten. Mensen die lang zonder werk zitten kunnen dan via de overheid in gesubsidieerde projecten werkervaring opdoen. - Beïnvloeding van school en vakkenkeuze. Doormiddel van reclame kunnen jongeren gestimuleerd worden om te gaan studeren voor een baan waar vraag naar is. 8. Postindustriële samenleving Postindustriële samenleving = de samenleving na de industriële samenleving vanaf ongeveer 1950. Sociale structuur = het patroon van relaties tussen individuen en tussen groepen. Sociale klassen: de verschillende lagen onderscheiden zich van elkaar wat betreft status, inkomen en macht. Deze gelaagdheid in een samenleving is typerend voor een maatschappij waarin de arbeid is verdeeld. Deze gelaagdheid noemen we Sociale Stratificatie. In de Middeleeuwen was de gelaagdheid als volgt: 1. De adel
2. De geestelijkheid
3. De ambachtslieden
4. De boeren en de horigen. Sociale ongelijkheid = De verschillen in sociale posities en sociale waardering. Sociale ongelijkheid wordt dus gekoppeld aan verschillen in bezit, macht of aanzien. Er zijn een aantal oorzaken voor deze ongelijkheid: - De positie op de arbeidsmarkt en de daarmee samenhangende ongelijkheid in inkomen. Een wetenschapper die jarenlang een pittige studie heeft gevolgd over het Egyptische hiërogliefenschrift zal veel langer studeren dan menig chirurg. En toch zal de chirurg meer verdienen. - Verschillen in vooropleiding. Een arts heeft een hogere opleiding dan een verpleegster. Maar toch moet een verpleegster ook in de nacht aanwezig zijn als de artsen er niet zijn en zij zal dan misschien ook wel over leven en dood moeten beslissen. - Sekse. Vrouwen behoren evenveel te verdienen als een man in hetzelfde beroep maar toch blijft het zo dat een vrouw minder snel promotie kan maken dan een man of minder salaris krijgt. - Etnische minderheden worden vak gediscrimineerd. Liberalen leggen er de nadruk op dat iedereen al gelijke kansen heeft. Sociaal-democraten bestrijden dit juist. De Liberalen wijzen op de wetgeving die voor iedereen gelijk is. De Sociaal-democraten wijzen op de verschillen in macht, inkomen en kennis, waardoor niet iedereen in gelijke kans kan worden gesteld. We noemen klimmen en dalen op de maatschappelijke ladder sociale mobiliteit. Als iedereen echt gelijke kansen zou hebben zou de mobiliteit hoog zijn omdat iedereen dan doorstroomt naar hogere milieus en dus betere banen. De overheid kan proberen de sociale mobiliteit te verhogen door achterstanden van kinderen uit lagere milieus weg te nemen. Het scheppen van voorwaarden voor goed en betaalbaar onderwijs is darbij essentieel. PS: Vergeet niet de stencils te leren die we hebben gekregen over sociale wetgeving in Nederland! Heb je deze stencils niet? Dan paragraaf 5.9 helemaal leren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.