Samenvatting Maatschappijleer Tentamen Media en Criminaliteit
Media
1. Socialisatie en cultuur
1.1 Cultuur
Interacties:
Wisselwerking, wederzijdse beïnvloeding van personen, stromen e.d.
Door interactie wordt cultuur gevormd, overgedragen en veranderd. Omgekeerd bepaald de cultuur de manier van interactie.
Cultuur:
Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
Culturen zijn dynamisch en verschillen per plaats, tijd en groep.
Interdependentie:
Ook wel afhankelijkheid. 4 soorten bindingen:
- Affectieve binding:
Heeft betrekking op vriendschap en liefde
- Economische binding:
Houdt verband met alle handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien.
- Cognitieve binding:
Heeft te maken met de mensen die je nodig hebt voor de overdracht van kennis. Het zorgt voor de leerprocessen die we doormaken.
- Politieke binding:
Komt voort uit het feit dat wij als burgers veel dingen niet zelf kunnen regelen. Dit wordt gedaan door een bestuursapparaat.
Nature-nurture-debat:
De vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of door aangeleerde kenmerken.
Nature-aanhangers zeggen dat het menselijk gedrag bepaald wordt door biologische eigenschappen. Verklaard uit twee basisdriften: streven naar eenwording en destructieve neiging.
Nurture-aanhangers zeggen dat de cultuur verantwoordelijk is voor menselijke verdragingen. Volgens hen is gedrag aangeleerd.
Normen en waarden:
Normen zijn gedragsregels en waarden zijn principes. Ze kunnen worden gezien als het cement van de samenleving en het houdt verband met cultuur.
Rolgedrag:
Maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen.
De manier waarop wij ons in die rol naar buiten toe laten zien, de presentation of the self, wordt sterk beïnvloedt door maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol dient te gedragen.
Impression management:
We (op je zelf of in groepen) zijn er voortdurend op uit om geloofwaardig over te komen (Goffman).
Rolconflict:
Treedt op als iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd.
1.2 Soorten cultuur
Multiculturele samenleving:
Een samenleving met een verscheidenheid aan cultuurgroepen.
Dominante cultuur:
Een cultuur dat gedragen wordt door een groep die binnen een samenleving overheersend is.
Subcultuur:
Een groep binnen een dominante cultuur die andere waarden, normen en andere cultuurmerken op bepaalde onderdelen hebben dan de dominante cultuur.
Tegencultuur:
Een subcultuur dat gedragen wordt door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Vaak een uiting van een generatieconflict.
Anti-globalisten:
Voorbeeld van een tegencultuur. Ze zijn tegen dominante normen en waarden zoals het streven naar economische groei en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld. Ze stellen voor de welvaart beter te verdelen. Ze noemen zichzelf liever anders-globalisten.
1.3 Verschillende subculturen
Bedrijfscultuur:
De bedrijfscultuur bestaat uit waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden.
Jeugdcultuur:
Komt vaak voort uit muziekstromingen. Ze zijn een belangrijke doelgroep voor het bedrijfsleven. Sommige reclamebureaus nemen daarom ‘trendwatchers’ in dienst.
1.4 De multiculturele samenleving
Integreren:
Een deel van de dominante cultuur overnemen maar voor een deel ook hun eigen cultuur houden.
1.5 Socialisatie en sociale controle
Gedragsregulerend kader:
Richting qua denken en doen van mensen. De belangrijkste kenmerken worden telkens aan nieuwe leden overgedragen. Dit proces verloopt via:
- Socialisatie:
Het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Het doel van socialisatie is aanpassing van het individu aan zijn omgeving, maar ook de instandhouding en continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. Het zorgt voor een geordende samenleving.
- Enculturatie:
Het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men is geboren.
- Acculturatie:
Het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort.
- Sociale controle:
De wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Het zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt, en dat mensen zich niet onmaatschappelijk gaan gedragen. Het kan formeel (geschreven regels) en informeel (ongeschreven regels).
Sociale controle vindt plaats in de vorm van sancties: Formele positieve reacties, formele negatieve reacties, informele positieve reacties, informele negatieve reacties.
- Internalisatie:
Het doel van socialisatie en sociale controle is bereikt, wanneer er internalisatie van de cultuur plaatsvindt. Dus dat ze zich automatisch gedragen naar de aspecten van de cultuur.
Samenhang van de verschillende begrippen:
Socialisatie
Socialiserende instituties Sociale controle
Normen en waarden Sancties
Cultuur Internalisatie
Socialiserende instituties:
- Gezin
- School
- Werk
- Maatschappelijke groeperingen
- Overheid
- Vriendenkring
- Media
Collectieve gedragspatronen:
Gemeenschappelijke gebeurtenissen als carnaval, Prinsjesdag, Kerstmis, ramadan enzovoort.
2. Media en communicatie
2.1 Wat is communicatie?
Communicatie:
Afgeleid van het Latijnse woord communicatio en betekend: verbindingen hebben met.
Het is het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een boodschap overbrengt aan een ontvanger. Deze informatie bevat een hoeveelheid informatie, die bijvoorbeeld kan bestaan uit gedachten, gevoelens of gedragingen.
Communicatieproces:
- Zender:
Degene die de boodschap verzendt.
- Boodschap:
Informatie afkomstig van de zender.
- Encoderen:
Het vormen van een boodschap (door zender).
- Medium:
Manier van het verzenden van een boodschap.
- Decoderen:
Een boodschap vertalen en interpreteren (door ontvanger).
- Ruis:
Misverstand dat is ontstaan door communicatie.
- Ontvanger:
Degene die de boodschap van de zender ontvangt.
- Feedback:
Ook wel terugkoppeling. De ontvanger reageert op een boodschap van de zender.
Sociaal wezen:
De mens heeft elkaar nodig.
2.2 Soorten communicatie
Soorten communicatie:
- Directe en indirecte communicatie:
Bij directe communicatie is sprake van face-to-face contact, bij indirecte niet.
- Eenzijdige en meerzijdige communicatie:
Bij eenzijdige communicatie is sprake van eenrichtingsverkeer en bij meerzijdige communicatie zijn de deelnemers zowel zender als ontvanger.
- Verbale en non-verbale communicatie:
Verbaal betekend dat er gebruik gemaakt wordt van het gesproken en geschreven woord. Bij non-verbale communicatie wordt informatie overgebracht via onder andere symbolen, tekeningen en lichaamstaal.
- Interpersoonlijke en massacommunicatie:
Bij interpersoonlijke communicatie wordt informatie uitgewisseld tussen een klein aantal personen, zoals bij een vergadering. Er is sprake van directe verbale en/of non-verbale feedback.
Bij massacommunicatie is de informatie bedoeld voor een groot, heterogeen en relatief onbekend publiek. Hierbij zijn er meestal weinig feedbackmogelijkheden. Massacommunicatie vindt plaats met behulp van technische hulpmiddelen: de massamedia.
Massamedia:
- De informatie die ze overbrengen is bedoeld voor een groot en anoniem publiek.
- De informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
- De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk.
- De communicatie verloopt meestal onzijdig.
- De ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achteraf reageren. Er is dus weinig feedback, en zenders kunnen vaak niet meteen controleren of de boodschap wordt begrepen.
Soorten informatie verstrekt door massamedia:
- Amusement
- Nieuws
- Reclame
- Meningsvorming
- Kunst
- Educatie en onderwijs
Functies van media voor het individu:
- Informatieve functie
- Sociale functie
- Recreatieve functie:
Functies van media voor de samenleving:
- Politiek-informatieve functie:
Burgers goed informeren over belangrijke maatschappelijke problemen.
- Spreekbuisfunctie:
Politici moeten op hun beurt goed geïnformeerd zijn over kwesties en standpunten die leven onder de bevolking. Over bepaalde onderwerpen blijken veel mensen hetzelfde te denken. We spreken dan over de publieke opinie, de meest gangbare mening over een kwestie.
- Controlefunctie:
De media letten op of de regering, bedrijven en maatschappelijke organisaties correct handelen en hun afspraken nakomen.
- Commentaarfunctie:
De meeste kranten en tijdschriften kennen een redactioneel commentaar en laten in een zogenaamd forum de lezers aan het woord.
- Socialiserende functie:
Ieder massamedium werkt als een socialiserend instituut en draagt belangrijke cultuurelementen over of bekritiseert ze juist.
Subjectieve begrippen:
Begrippen die niet op iedereen van toepassing zijn.
3. Soorten media
Nieuwe media:
Gedrukte en audiovisuele media. Ze vervagen het onderscheid tussen zender en ontvanger. Onder andere cd-rom en DVD, Internet, e-mail en nieuwsgroepen en SMS en WAP.
3.1 Gedrukte media
Verschillende soorten massamedia:
- Kranten:
Zijn dagbladen en te verdelen in landelijke en regionale kranten.
- Tijdschriften:
Verschijnen periodiek en zijn vaak gericht op één specifieke doelgroep.
- Huis-aan-huisbladen:
Verschijnen meestal eens per week en worden vaak gratis thuisbezorgd. Zij brengen plaatselijk of regionaal nieuws.
- Boeken:
Te onderscheiden in fictie en non-fictie
Verschillen tussen kranten:
Hebben vooral te maken met de identiteit en de politieke kleur van de krant.
- Algemene kranten en richtingkranten:
Een algemene krant is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting. Richtingkranten zijn dat wel.
- Progressieve kranten en conservatieve kranten:
Progressieve kranten hechten waarde aan maatschappelijke verandering, zijn vernieuwingsgezind en worden ook wel links genoemd. Conservatieve kranten zijn behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities. Zij worden ook wel rechts genoemd.
- Populaire kranten en kwaliteitskranten:
Populaire kranten of massakranten richten zich vooral op het grote publiek. Kwaliteitskranten worden ook wel kaderkranten (naar de hoger opgeleide mensen) genoemd.
Soorten tijdschriften:
- Jongerenbladen
- Familiebladen
- Roddelbladen
- Special-interestbladen
- Vakbladen
- Opiniebladen
- Omroepgidsen
Audiovisuele media:
Media die communiceren met de massa door middel van geluid en bewegende beelden. De communicatie is meestal eenzijdig omdat er minder feedback mogelijk is.
3.2 De audiovisuele media
Verschillende soorten zenders:
- Landelijke publieke omroepen:
Zijn ideële instellingen en zijn niet bedoeld om winst te maken. Ze krijgen hun geld van de overheid of uit het lidmaatschapsgeld van de leden. Ze krijgen ook een deel van de reclameopbrengsten. Ze vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Er moet een bepaalde zendtijd besteedt worden aan culturele en educatieve programma’s.
- Regionale en lokale publieke omroepen:
Brengen vooral plaatselijk nieuws en worden gefinancierd door reclame en subsidies.
- Landelijke commerciële omroepen:
Zijn vrije ondernemingen die marktgericht zijn. Ze bepalen zelf wat ze uitzenden
- Buitenlandse omroepen:
Omroepen uit het buitenland die wij ook kunnen ontvangen. Het aantal buitenlandse omroepen dat je kunt ontvangen ligt aan de verbinding en je kabelexploitant.
3.3 Nieuwe media
Verschillen met oude media:
Het belangrijkste verschil me de oude media is de interactiviteit. Het onderscheid tussen zender en ontvanger dat nog bestaat bij kranten, radio en televisie wordt vervangen door zenders die ook ontvangen en ontvangers die ook zenders zijn.
3.4 Ontwikkelingen in de media:
Door de concurrentiestrijd zien we de laatste jaren bij de massamedia een aantal ontwikkelingen, zoals:
- De persconcentratie bij de dagbladen:
Het aantal zelfstandige kranten, evenals het aantal uitgevers, is de laatste jaren sterk teruggelopen. Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee. Hiervan is sprake wanneer een uitgeverij (bijna) het volledige aanbod in handen heeft. Het optreden van machtsmisbruik is dan niet ondenkbaar.
- De marktsegmentering bij de tijdschriften:
Ook bij de tijdschriften is er nog een beperkt aantal uitgevers. De grootste is Sanoma.
- De commercialisering bij de televisie:
Publieke omroepen zijn ook iets commerciëler geworden om bij te blijven bij de echte commerciële omroepen.
Met name tijdens prime time is de concurrentie hoog. De marktgerichtheid van de commerciële zenders leidde eveneens tot de ontwikkelingen van doelgroepenmedia (TMF, Fox Kids enz.)
- Het ontstaan van multinationale mediabedrijven.:
De massamedia wordt door steeds minder mediaconcerns beheerst.
Mediaconcentratie:
De samensmelting van verschillende vormen van massamedia noem je mediaconcentratie.
4. Hoe komt het nieuws tot stand?
4.1 Informatie en nieuws
Selectiecriteria:
Het selecteren van berichten die interessant genoeg zijn om te melden. Hoe meer criteria voor één bericht opgaan, hoger de nieuwswaarde. Hierbij wordt gelet op:
- Is het nieuwsfeit actueel?
- Hoe uitzonderlijk is het bericht?
- Is het nieuwsfeit interessant voor grote groepen mensen?
- Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis?
- Gaat het nieuwsfeit over belangrijke of beroemde personen?
- Voegt het nieuwsfeit iets toe aan het totaalinzicht in een bepaalde kwestie?
- Is er beeldmateriaal bij?
4.2 Waar komt het nieuws vandaan?
Selectieve perceptie:
De keuze hoe journalisten en redacties berichten selecteren en schrijven hebben te maken met de manier waarop ze de werkelijkheid waarnemen.
Nieuwsbronnen:
- Personen en instellingen:
Verstrekken uit eigen initiatief informatie (om het nieuws te halen).
- Nieuwsgaring:
Eigen journalisten gaan op zoek naar nieuws.
- Persbureaus:
Persbureaus zijn commerciële bedrijven met een groot aantal correspondenten in dienst die nieuws verzamelen. Ze kopen vaak ook nieuwsberichten van kleinere persbureaus. Ze hebben ook vaak een fotoservice.
Off the record:
Informatie die in een interview besproken wordt, maar niet gepubliceerd mag worden van de ondervraagde. Soms zit de journalist dan in een dilemma. Het komt voor dat hij het feit dan op een manier brengt waar de geïnterviewde het mee eens is.
4.3 Presentatie van het nieuws
- De keuze van de onderwerpen door journalisten en de redactie
- De presentatie van het nieuws
- Eigen commentaar en analyses
Objectiviteit:
Een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Om objectiviteit of betrouwbaarheid zo dicht mogelijk te benaderen, moeten journalisten in ieder geval:
- Een scheiding maken tussen feiten en meningen.
- Het principe van hoor en wederhoor (van meerdere kanten belichten) toepassen.
- Gebruikmaken van verschillende nieuwsbronnen en deze bronnen ook vermelden
- Over kennis van zaken beschikken (daarom specialiseren journalisten zich vaak)
Referentiekader:
Het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring.
Redactiestatuut:
De leiding van een krant is gescheiden in twee aparte verantwoordelijkheden:
- De directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management
- De redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid
Deze verantwoordelijkheden kunnen strijdig met elkaar zijn en daarom zijn er afspraken gemaakt in het redactiestatuut. Ook de identiteit van de krant staat hierin beschreven.
Het selectieproces van het nieuws:
1. Selectie om bericht op te nemen:
Op basis van de nieuwswaarde en de identiteit van het medium
2. Selectief gebruik van bronnen:
Op basis van de selectieve perceptie van de journalist
3. Selectie bij de presentatie van het nieuws:
Op basis van het referentiekader van de journalist en de identiteit van het medium
5. De invloed van de media
5.2 Beeldvorming
De massamedia hebben dus een grote invloed op het beeld dat wij van de criminaliteit en de daders hebben. Daardoor wordt:
- Het vooroordeel gekweekt dat het vooral om zware en agressieve criminaliteit gaat en veel minder om bijvoorbeeld witteboordencriminaliteit
- De hoeveelheid agressieve criminaliteit veel hoger ingeschat dan het in werkelijkheid is
- Een stereotiep beeld van dé misdadiger gegeven
- Bij de bestrijding van criminaliteit dikwijls alleen gedacht aan strengere straffen, soms zelfs de doodstraf
Vooroordeel:
Een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust.
Stereotypering:
Een vaststaand beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven.
5.3 Beïnvloedingstheorieën
- De injectienaaldtheorie:
Het publiek zou de boodschappen van de media stap voor stap in zijn geheel overnemen. Dus propaganda, wat wil zeggen dat er uitsluitend eenzijdige informatie wordt gegeven met als doel aanhangers voor een standpunt of zaak te winnen.
Ook indoctrinatie, het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloedt.
Maar ook manipulatie, waarbij het publiek vervormde informatie over een bepaalde kwestie krijgt, en zo met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. Indoctrinatie en manipulatie worden soms ook positief gebruikt.
- De multi-step-flow-theorie:
De massamedia hebben een indirecte invloed. Het verloopt via bepaalde mensen, de opinieleiders, mensen met veel gezag binnen een groep. Men gaat uit van twee fasen:
In de eerste fase geeft de opinieleider zijn mening en moeten de mensen nog een mening vormen. In de tweede fase nemen ze de mening van de opinieleider over.
- De theorie van de selectieve perceptie:
Het gaat erom hoe de ontvanger de boodschap waarneemt en niet wat de zender uitzend. Ze kiezen zelf door wie ze beinvloedt willen worden.
- De cultivatietheorie:
De televisie, met name fictieve programma’s spelen een grote rol in het beïnvloeden van mensen. De kijkers verwisselen de werkelijkheid met een televisiewerkelijkheid.
- De agendatheorie:
De media bepaald niet hóé de mensen denken, maar hooguit waarover zij denken en met elkaar praten. Ze beïnvloeden niet alleen de gespreksagenda van de burgers maar ook de politieke agenda. Soms moeten politici zich dus ook uitspreken over een onderwerp.
6. De media en de overheid
6.1 Uitgangspunten
Om het algemeen belang van de media te waarborgen treedt de overheid soms wel actief op, vanuit de volgende uitgangspunten:
- Het recht op informatie:
Alleen dan kan er een goed politiek debat plaatsvinden. In 1980 is de WOB (Wet van Openbaarheid) opgesteld. Het verplicht de overheid tot het geven van informatie, tenzij het gaat om de staatsveiligheid of zaken rondom het koninklijk huis.
- De vrijheid van meningsuiting:
Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Vrijheid van meningsuiting in een democratie staat tegen censuur in een dictatuur. Zo is er preventieve en repressieve censuur.
- De bescherming van een pluriform aanbod:
De aanwezigheid van verschillende kranten, tijdschriften, omroepen, zenders en internetbedrijven. De overheid wilt dit beschermen.
6.2 De overheid, gedrukte media en nieuwe media
De houding van de overheid tegen de gedrukte pers:
- Het vrijemarktprincipe
- Bescherming van de pluriformiteit
Tegenover de nieuwe media:
- Subsidies aan scholen om kinderen wegwijs te maken met computers
- Belastingmaatregelen om burgers in staat te stellen computers aan te schaffen
- Cursussen om personeel om te scholen
6.3 De overheid en de omroepen
Verzuiling:
Het maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. De zenders die bij een bepaalde zuil hoorden, waren de spreekbuis voor die bepaalde zuil. Ze moesten de zuil bij elkaar houden.
Ontzuiling:
Mensen kregen minder behoeften om hun hele leven te laten bepalen door hun geloofs- of levensovertuiging.
Vertrossing:
De strategie van de TROS overnemen. Op kijkcijfers letten en op prime time populaire programma’s uitzenden.
Duaal omroepbestel:
Een omroepbestel bestaande uit twee delen, de publieke en de commerciële omroepen.
6.4 De Mediawet
De Mediawet geeft de kaders aan waarbinnen de publieke omroepen moeten opereren, maar biedt ook ruimte voor commerciële zenders.
Enkele wetsbepalingen van toepassing op publieke omroepen
- Pluriforme programma’s
- Een volledig programma
- Europese producties genoeg
- Leden genoeg
Enkele wetsbepalingen van toepassing ook op commerciële omroepen
- Reclameblokken niet te lang
- Sponsoring alleen aan het begin en einde van een programma
- Sluikreclame is verboden. Dus niet doelbewust een product noemen.
6.5 Discussies over het mediabeleid
De terugtredende overheid:
De overheid wil zich minder direct met bepaalde aspecten van de samenleving bemoeien.
Standpunten politieke partijen:
- VVD:
Voorstander van vrijemarktdenken en tegen subsidiëring van de media. Commercialisering van de media en persconcentraties worden daarbij als een voorbeeld van zelfregulerende werking van de markt beschouwd. De VVD is voorstander van het duaal mediabestel. Subsidiëring mag wel minder worden voor de publieke omroepen.
- PvdA:
Regulerend optreden van de overheid, zoals kwaliteitscontrole en bewaking van de pluriformiteit. Iedereen in Nederland heeft evenveel recht op nieuwe media. Het is voor het duaal omroepbestel en vooral voor de publieke omroepen. Ruime subsidiëring is noodzakelijk.
- CDA:
Regulerende overheid, maar omroepen en kranten dienen zelf hun verantwoordelijkheid op hun te nemen. Ze wijzen op de socialiserende functie en de gevaren van de mediabeïnvloeding. Ze zijn sterk voor de publieke omroep en ook voor het duaal omroepbestel, maar zit tussen de meningen van de VVD en de PvdA in.
Belangengroepen:
- De publieke omroepen:
Pleiten voor behoud van de pluriformiteit. Commercialisering leidt tot oppervlakkigheid en ze willen dus opvoedende, educatieve en informerende programma’s.
- De commerciële zenders:
De kijkers kiezen zelf wat ze kijken. Ze kiezen zelf uit wat het programma met de hoogste kwaliteit is en ze hebben dus een groot aanbod nodig.
- Het bedrijfsleven:
Commercialisering leidt tot vergroting van de mogelijkheden voor de consument.
- De consument:
De gemiddelde tv-kijker wil minder reclame. Ze willen ook een mix van kwalitatief hoogwaardige programma’s, spelletjes en amusement. Als het gaat om informatie willen ze wel voorgelicht worden maar niet betutteld. Het duale omroepbestel is een goede weerspiegeling van wat de consument wil.
Het mediabeleid zal steeds een onderwerp van discussie blijven. Dit komt door twee redenen: Het gebruik van de massamedia is drastisch veranderd en de ontwikkelingen staan nog steeds niet stil. De overheid zal steeds de nieuwe belangen tegen over elkaar af moeten wegen.
Ten tweede zijn er zoveel mensen bij de media betrokken, dat er nooit eenzelfde mening gevormd zal worden.
Criminaliteit
1. Criminaliteit
Welk gedrag strafbaar is en welke sancties de rechter mag opleggen, staat omschreven in het Wetboek van Strafrecht en andere wetten zoals de Wegenverkeerswet, de Wet economische delicten en de Opiumwet.
1.1 Wat is recht?
Rechtsregels gelden voor iedereen. Ze zijn voor de overheid een belangrijk instrument om:
- Ongewenst gedrag tegen te gaan
- Orde aan te brengen in de maatschappij
- Conflicten naar behoren te regelen
- Onafhankelijke rechtspraak en daardoor rechtvaardigheid te waarborgen
Veranderende regels:
In 1881 zijn de rechtsregels in Nederland vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Deze wetten zijn herhaaldelijk aangepast omdat de normen en waarden in de loop van de tijd veranderen en de samenleving steeds complexer wordt. Dit omdat de rechtsregels maatschappelijk aanvaardbaar moeten zijn. Zo zal iedereen zich beter blijven gedragen.
1.2 Wat is criminaliteit?
Misdrijven:
De meer ernstige strafbare feiten.
Overtredingen:
De minder ernstige strafbare feiten.
Soorten misdrijven:
Het Wetboek van Strafrecht maakt onderscheidt tussen de volgende misdrijven:
- Delicten tegen de openbare orde en het gezag
- Misdrijven tegen leven en persoon
- Ruwheidmisdrijven
- Vermogensmisdrijven (witteboordencriminaliteit)
- Seksuele misdrijven
- Verkeersmisdrijven
- Misdrijven tegen de Opiumwet
- Economische delicten
- Milieudelicten
Soorten criminaliteit:
- Kleine criminaliteit (veelvoorkomende) Meestal geldboete of alternatieve straf
- Zware criminaliteit (georganiseerde). Met de volgende kenmerken:
- De aanwezigheid van een internsanctiesysteem
- Het gebruik van geweld om de positie van de eigen organisatie in de criminele wereld te versterken
- Het witwassen van zwart verdiend geld
- Het plegen van meerdere soorten misdrijven
- Het gebruik van bedrijven als dekmantels
- Activiteiten in meerdere landen tegelijk
1.3 De registratie van criminaliteit
Het werkelijke aantal misdrijven ligt altijd hoger dan de geregistreerde criminaliteit, want:
- Mensen doen niet altijd aangifte
- Niet alle delicten worden ontdekt
- De opsporingsactiviteit is van invloed op de cijfers
- Slordigheidsfouten kunnen optreden
1.4 Is Nederland onveilig?
Oorzaken voor toename van geweld:
- Veranderingen in het uitgaansleven (meer gedronken/drugs gebruikt en meer concerten)
- Meer beveiliging
1.5 Maatschappelijke gevolgen
Maatschappelijk probleem, want:
- Materiële schade:
Schade door vernieling, diefstal of belastingontduiking. Steeds meer geld moet uitgegeven worden aan beveiliging en bewaking en verzekeringsmaatschappijen verhogen hun premies.
- Immateriële schade:
Misdrijven als inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit of als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Fysiek letsel of psychische problemen kunnen gevolgen zijn.
2. Oorzaken van criminaliteit
2.1 De crimineel
Voorkomen van criminaliteit:
Dit heeft te maken met:
- Geslacht
- Leeftijd
- Maatschappelijke positie
- Etnische afkomst
- Locatie
2.2 Oorzaken op micro- en macroniveau
Criminaliteit wordt vooral bepaald door de sociale omgeving. Deze invloed speelt zich af op 2 niveaus, namelijk:
- Microniveau:
Het niveau van de primaire socialisatie van het individu. Bestaat uit 2 sociale milieu’s, namelijk het gezin waar het in opgroeit en daarna de school, vrienden enz.
- Macroniveau:
Het niveau van de maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen waarmee het individu te maken heeft. Dit komt door:
- Maatschappelijke achterstanden
- Vervaging van maatschappelijke normen en waarden
- Afnemende sociale controle (meer anonimiteit)
- Afnemende pakkans
2.3 Theorieën over criminaliteit
Er zijn verschillende theorieën over het ontstaan van criminaliteit:
- Biologische theorie:
Genen zijn de oorzaak
- Psychologische theorie:
Psychiatrische stoornissen zijn de oorzaak
- Persoonlijkheidstheorie:
Als deze gegevens uit balans raken ontstaat er criminaliteit. De theorie bestaat uit:
- Id (aangeboren instinctieve driften in het onderbewuste van de mens
- Ego (het bewuste deel van de persoonlijkheid, dat de overhand krijgt als we volwassen worden)
- Superego (ontwikkeld zich omdat de samenleving op mensen inwerkt)
Sociologische theorieën:
- De aangeleerd-gedrag-theorie:
Crimineel gedrag wordt aangeleerd door contact met andere criminelen.
- De anomietheorie:
Het toch willen behalen van hun doel in het leven dus dan maar crimineel worden.
- De bindingstheorie:
Iedereen heeft iets in zich van een crimineel, maar velen zetten hun leven niet op het spel door de bindingen die ze met anderen hebben. Mensen die de bindingen niet hebben, zijn dus eerder tot crimineel gedrag geneigd.
- De etiketteringstheorie:
Is het gevolg van de oorzaak sociale afkeuring.
3. Bestrijding van criminaliteit
3.1 Rechtsbescherming
Rechtsstaat (trias politica):
Als de overheid zich ook aan de regels houdt.
Regels opgesteld door de VN:
Deze regels zijn ook vastgelegd in de Nederlandse wetgeving:
- Men mag niet discrimineren
- Men mag mensen niet martelen
- Men mag niet zomaar iemand gevangen zetten
- Iedereen heeft recht op een eerlijk proces
- Iedereen heeft recht op vrijheid van meningsuiting
Regels voor straffen door overheid:
- Het legaliteitsbeginsel:
Alleen straffen als het bij de wet verboden is
- Nauwkeurige omschrijving:
Delict en bijbehorende strafmaat moeten duidelijk beschreven zijn in de wet
- Ne bis in idem-regel:
Je mag niet 2 keer voor hetzelfde delict vervolgd worden
- Schuldig:
Een verdachte is pas schuldig als hij door de rechter schuldig wordt bevonden
3.2 Visies van politieke partijen
Algemene visies van politieke partijen:
- Links:
- Criminaliteit is gevolg van maatschappelijke oorzaken
- Stellen preventieve maatregelen voor
- Rechts:
- Individuele verantwoordelijkheid is de oorzaak van criminaliteit
- Handhaving van de rechtsregels (politie en justitie moeten meer rechten krijgen)
Visies van politieke partijen:
- PvdA:
- Duidelijke grenzen
- Waardering rechtsnormen (wetten)
- Mensen voldoende perspectief bieden op deelname van samenleving
- CDA:
- Regels strikt naleven
- Belang socialiserende instituties
- Maatschappelijk middenveld in strijd tegen normverhoging
- VVD:
- Naleving wetten en opsporen en bestraffen van overtreders is kerntaak van de overheid
- Nastreven eigenbelang voor een heilzame samenleving
3.3 Tweesporenbeleid
Tweesporenbeleid is een combinatie van preventie en repressie.
- Bij veelvoorkomende criminaliteit wordt gezocht naar preventieve maatregelen:
Ontlast politie en justitie. De meeste projecten berusten op 2 pijlers:
- Meer functioneel toezicht
- Meer binding van (potentiële) daders met de samenleving
- Bij zware, georganiseerde criminaliteit zoeken we de juiste repressieve maatregelen (wordt toegepast als preventief niet werkt en bij zware criminaliteit:
1. Iemand is verdacht wanneer er een redelijk vermoeden bestaat. De politie verzamelt informatie, verhoort mensen en gaat na wat er precies gebeurt is. Het proces-verbaal gaat naar justitie, die het opsporingsonderzoek leidt.
2. De verdachte (en evt. getuigen) wordt aan de officier voorgeleid en verhoord. Er moet bewijsmateriaal worden gezocht (kan telefoon afluisteren na toestemming van rechter-commissaris)
3. Het dossier gaat naar de rechter. Er volgt een rechtszaak eventuele straf.
1. Opsporing en aanhouding
Door politie + officier van justitie
2. Vervolging
Door officier van justitie
3. Rechtszaak
Door rechter
Winkeldiefstal:
Door winkels genomen maatregelen:
- Technisch-preventieve maatregelen
- Meer winkel- en bewakingspersoneel
- Training van het personeel zoals betere kassainstructie
Door overheid genomen maatregelen:
- Centrale registratie van winkeldieven in een landelijk computersysteem
- Uitbreiding van de bevoegdheden van de politie om meteen een boete op te leggen
- Zwaardere aanpak van heling
Voetbalvandalisme:
Maatregelen genomen door de overheid en de betaaldvoetbalclubs:
- Het aanstellen van stewards die supporters van de eigen club in de gaten houden, ook tijdens het vervoer
- Een verkoopverbod van alcohol in stadions
- De invoeren van een pasjesregeling
- Een terughoudende berichtgeving door de media
- Het toepassen van snelrecht en het uitdelen van een flinke straf en een stadionverbod aan schuldigen van voetbalvandalisme
Witteboordencriminaliteit:
Moeilijk te vervolgen en we spreken hiervan als:
- De dader een beroep heeft met een hoge status
- Het strafbare feit gepleegd wordt in een beroepssituatie
- Specialistische kennis vereist is om het strafbare feit te kunnen plegen
3.4 De politie
Taken van de politie:
- Hulpverlening
- Handhaving van de openbare orde
- Opsporingsonderzoek
Verdachte:
Een verdachte mag alleen aangehouden worden als er een redelijk vermoeden van schuld is.
- Als de politie iemand op heterdaad betrapt
- Er aangifte is gedaan
Er moeten dus verdenkingen, aanwijzingen of getuigenverklaringen zijn.
Basisrecht:
Hij hoeft niet actief mee te werken, dus bijvoorbeeld geen vragen beantwoorden. Op liegen kan geen boete of gevangenisstraf gelegd worden.
Een uitzondering is de alcoholcontrole. Daar moet je aan meewerken.
Bevoegdheden (dwangmiddelen):
- Staande houden
- Aanhouden
- Fouilleren
- Vrijheidsbeneming
- Huiszoeking
- Inbeslagneming
4. De officier van justitie
4.1 Taken
Openbare aanklager:
De officier van justitie, omdat hij namens de samenleving bewijzen zoekt tegen de verdachte en een straf tegen hem eist. Hij:
- Leidt het opsporingsonderzoek
- Brengt verdachten voor de rechter (vervolging)
- Eist een bepaalde straf in de rechtszaak
- Is verantwoordelijk voor de uitvoering van de straf
Alle officieren bij elkaar vormen het Openbaar Ministerie. Dit is een onderdeel van het Ministerie van Justitie.
4.2 Keuzemogelijkheden
Dossier bij opsporingsonderzoek:
Dit bestaat uit:
- Bewijsmateriaal
- Getuigenverklaringen
- Andere gegevens
Mogelijkheden van officier:
- Seponeren:
Dit gebeurt bij onvoldoende bewijs, kleine vergrijpen of als de dader al genoeg gestraft is. Ook kan er een voorwaardelijk sepot opgelegd worden, waaraan de dader moet voldoen, en zo niet krijgt hij wel een straf.
- Een transactievoorstel aanbieden:
Is vaak een geldboete en wordt ook wel een schikking of voortijdige afdoening genoemd. Als de verdachte weigert komt hij alsnog voor de rechter.
- Vervolgen:
De officier stuurt het dossier naar de rechtbank en er volgt een rechtszaak.
4.3 Uitbreiding opsporingsmethoden
Het opsporen van criminaliteit wordt steeds moeilijker in verband met de beter georganiseerde criminaliteit en de verfijnde informatietechnologie die de criminelen gebruiken. Er ontstond een crisis in de opsporing omdat de politie niet duidelijk was wat ze nou wel of niet in hun onderzoek mochten doen. Als iets wel mocht, werd er toestemming gegeven door de hoofdofficier van justitie. De Tweede Kamer vormde de enquêtecommissie van Traa, die stelden dat:
- De opsporing effectiever moest worden
- De opsporingsbevoegdheden duidelijker omschreven moesten worden
- De samenwerking tussen politie en justitie beter moest verlopen
In het Wetboek van Strafrecht zijn daarom nieuwe richtlijnen gevormd. In deze Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) werd het volgende geregeld:
- De politie mag richtmicrofoons gebruiken
- Infiltranten mogen worden ingezet
- Gecontroleerde doorvoer is toegestaan
- De politie mag informanten geld betalen
- Inkijkoperaties zijn toegestaan
Justitie moet vaak wel toestemming geven. Ook bijvoorbeeld de werkzaamheden van de informant moeten opgesteld worden door justitie.
- Kroongetuige (getuigd tegen een grotere crimineel dan hijzelf en krijgt hiervoor in ruil geen straf of verminderde straf). Dit is nog niet gerealiseerd.
5. De rechtszaak
5.1 Onafhankelijkheid van rechters
De rechters mogen niemand bevoordelen, dus ook de overheid niet.
De waarborging van de onafhankelijkheid:
- Een rechter wordt voor het leven benoemd (kan dus niet ontslagen worden door de regering of het parlement)
- Het salaris van de rechter is bij de wet geregeld (hier is dus geen beïnvloeding mogelijk)
- Het aantal rechters in elke rechtszaak staat van tevoren vast
Griffiers:
De assistenten van de rechter, ook wel gerechtssecretarissen genoemd. Ze leggen onder andere schriftelijk vast wat er door de partijen op een terechtzitting is gezegd: het proces-verbaal. Verder maken zij de vonnissen van de rechters op.
5.2 Soorten rechtbanken
We kennen in Nederland 3 soorten rechtsinstanties:
- Arrondissementsrechtbanken:
Het laagste rechtscollege. Het houdt zich bezig met alle overtredingen en misdrijven. Een arrondissement is het rechtsgebied van een arrondissementsrechtbank.
Het bestaat uit verschillende rechters:
- De politierechter (voor lichte misdrijven)
- De kinderrechter (voor misdrijven gepleegd door kinderen van 12 tot 18 jaar)
- De kantonrechter (houdt zich bezig met berechten van overtredingen)
- De meervoudige kamer (bestaat uit 3 rechters, behandelt zwarte misdrijven en behandelt zaken van de kantonrechter in hoger beroep)
- Gerechtshoven:
De belangrijkste taak van het hof is de rechtspraak in hoger beroep van alle misdrijven die door de arrondissementsrechtbank zijn behandeld. Het bestaat uit een meervoudige kamer van 3 rechters.
- De Hoge Raad:
Het hoogste rechtscollege (er is er maar 1 van). Er wordt gewerkt met kamers van 3 of 5 raadsheren. De Hoge Raad spreekt recht als een verdachte of het OM het niet eens is met de uitspraak van het hof. Dat heet cassatie. De Hoge Raad kijkt alleen of de rechtsregels wel goed zijn toegepast. Als dat niet het geval is wordt de zaak verwezen naar een ander gerechtshof. Het zorgt dus voor rechtseenheid en rechtszekerheid. Zo bereik je vaak dat gerechtshoven gelijke straffen geven in dezelfde zaak.
Samenvatting strafrecht:
Soort rechtbank Aantal en naam rechters Soort zaken Naam uitspraak
Arrondissements-rechtbank Politierechter (1 rechter) Eenvoudige misdrijven Vonnis
Meervoudige strafkamer (3 rechters) Overige misdrijven
Overtredingen in hoger beroep
Kinderrechter (1 rechter) Misdrijven vallend onder het jeugdstrafrecht (12-18 jaar)
Economische politierechter/ meervoudige economische kamer Economische overtredingen en misdrijven (bijvoorbeeld milieudelicten)
Rechter van de sector Kanton Overtredingen
Gerechtshof Meervoudige strafkamer of enkelvoudige kamer Strafzaken van de arrondissementsrechtbank in hoger beroep Arrest
Hoge Raad 3 of 5 raadsheren Alle zaken: cassatie
(=vernietiging vonnis) Arrest
5.3 Verloop rechtszaak
Schuld vaststellen van de dader:
Alleen als aan de volgende punten wordt voldaan kan de rechter iemand schuldig verklaren en de strafmaat bepalen:
- De dader is een mens of rechtspersoon (iemand die stemrecht heeft, dus ook toerekeningsvatbaar)
- Het ten laste gelegde feit is geheel bewezen
- Het feit is strafbaar (moet dus bij de wet omschreven zijn als straf)
- De dader is strafbaar (moet toerekeningsvatbaar zijn)
De rechtszaak in 8 stappen:
1. Opening:
De rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte. De verdachte krijgt te horen dat hij goed moet opletten en niet verplicht is te antwoorden op vragen.
2. Aanklacht:
De officier leest de tenlastelegging oftewel de aanklacht voor, die een toelichting is op hetgeen er in de dagvaarding staat.
3. Onderzoek:
De rechter begint aan het eigenlijke onderzoek naar het eventuele bewijs voor de aanklacht. Behalve het proces-verbaal van de politie maakt hij vaak gebruik van getuigen, die duidelijkheid kunnen geven omdat zij bijvoorbeeld hebben gezien wat er is gebeurd. Getuigen mogen door alle partijen worden opgeroepen en ondervraagd; zij staan onder ede en zijn verplicht naar waarheid te antwoorden. Spreken zij niet de waarheid dan kunnen zij wegens meineed worden vervolgd. Op meineed staat een gevangenisstraf van maximaal vier jaar of een geldboete van 11.000 euro.
4. Verhoor van de gedachte:
De verdachte mag eerst zelf een verklaring afleggen, daarna volgt de ondervraging door de rechter, de officier en ten slotte door zijn eigen advocaat. De verdachte staat niet onder ede en hoeft dus niet de waarheid te spreken. Hij hoeft namelijk niet aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
5. Requisitoir:
De officier houdt vervolgens zijn requisitoir. In dit verhaal probeert hij aan te tonen dat de verdachte schuldig is en vraagt hij de rechter om een bepaalde straf, de zogenaamde eis.
6. Pleidooi:
De advocaat houdt het pleidooi, waarin hij de verdachte verdedigt. Hij zal proberen aan te tonen dat er te weinig bewijsmateriaal aanwezig is, of verzachtende omstandigheden aanvoeren. Hij vraagt daarom meestaal vrijspraak of strafvermindering. Eventueel kan de officier van justitie hierop antwoorden, waarna de advocaat daar nog op mag reageren.
7. Laatste woord:
De verdachte heeft altijd het laatste woord. Hij kan spijt betuigen, zijn onschuld benadrukken of aangeven hoeveel schade hij zal ondervinden van een eventuele straf.
8. Vonnis:
Nadat de rechter het onderzoek heeft afgesloten doet hij ten slotte uitspraak. De kantonrechter en de politierechter doen meteen na de rechtszitting of dezelfde dag uitspraak; bij arrondissementsrechtbank kan dit twee weken duren. In zijn uitspraak maakt de rechter onderscheid tussen schuldig met rechtsvervolging; schuldig zonder rechtsvervolging of onschuldig met vrijspraak.
5.4 Rechtshulp
Voor rechtshulp kun je onder andere terecht bij:
- Een advocaat:
Deze kent alle juridische procedures en is geoefend om bewijsvoeringen te weerleggen en verzachtende omstandigheden aan te voeren
- Een bureau voor rechtshulp:
Hier gaan mensen naartoe die niet zo snel naar een advocaat gaan, vooral voor informatie en advies bij kleinere zaken. Het eerste advies is meestal gratis. Als de afgestudeerde juristen die er werken vinden dat het een ernstiger zaak is, verwijzen zij door naar een advocaat.
- Een rechts- of wetswinkel:
Hier werken rechtenstudenten die gratis juridisch advies geven. Net als de bureaus voor rechtshulp zijn de rechtswinkels en wetswinkels erg belangrijk, omdat hier vooral mensen met minder geld juridisch advies kunnen inwinnen.
6. Straffen
6.1 Waarom straffen we?
De motieven:
- Vergelding
- Afschrikking van de dader (speciale preventie)
- Afschrikking van de samenleving (generale preventie)
- Handhaving van de rechtsorde
- Resocialisatie
- Beveiliging van de samenleving
6.2 Geschiedenis van straffen
- Tot 1200: Stond wraak voorop
- Na 1200: Verstedelijking Voorkomen onrust in steden Afschrikking
- 1200-1300:
- Accusatoire (er volgt een rechtspraak als iemand een ander beschuldigt)
- Inquisitoir (de overheid ging zelf ook misdadigers opsporen en beschuldigen)
- 1870: Doodstraf in Nederland afgeschaft
- Na WOII: Resocialisatie (verbetering en heropvoeding crimineel)
6.3 De straf
Strafmaat:
De hoogte van de straf, dat bepaald wordt door de rechter. Hierbij spelen de omstandigheden en de hoeveelheid dat de dader al voorheen is gestraft mee.
Hoofdstraffen:
De wet kent 3 hoofdstraffen:
- Geldboete (meeste gevallen)
- Vrijheidsstraf
- Alternatieve straf (onbetaalde arbeid ten algemene nutte)
Voorwaardelijk:
De dader krijgt de straf niet, onder voorwaarde dat hij binnen een bepaalde proefperiode niet nogmaals een soortgelijk strafbaar feit begaat. Doet hij dat toch, dan krijgt hij de voorwaardelijke straf plus de nieuwe straf.
Bijkomende straffen of maatregelen:
Naast de hoofdstraf kan de dader nog een bijkomende straf krijgen, zoals ontheven worden uit zijn functie. Ook kan de rechter maatregelen opleggen, namelijk:
- Schadevergoeding
- Ontneming (plukze-maatregel)
- Elektronisch toezicht
- TBS (ter beschikkingstelling, als de dader niet of verminderd toerekeningsvatbaar is)
REACTIES
1 seconde geleden