Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Massamedia (69 tm 118)

Beoordeling 8.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2111 woorden
  • 1 december 2003
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 8.4
11 keer beoordeeld

Persoonlijk probleem Als het niet veel mensen aangaat. Bijv. als jij rugpijn hebt. Maatschappelijk probleem: 1. Gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving
2. Door maatschappelijke ontwikkelingen wordt veroorzaakt. 3. Gemeenschappelijk opgelost moet worden. 4. Te maken heeft met tegengestelde belangen. Invalshoeken: 1. Bij sociaal-economische invalshoek spelen belangen een grote rol: wie heeft er financieel voordeel of nadeel. 2. De sociaal-culturele invalshoek. 3. De politiek-juridische invalshoek. 4. Bij de vergelijkende invalshoek analyseer je hoe een samenleving verandert in de loop van de tijd. Waarden zijn de uitgangspunten en principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. Normen De opvatting over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen. (gedragsregels) Cultuur Alle warden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben. Interacties Gesprekken voeren, blikken uitwisselen, iemand een brief of e-mail sturen, uitgaan, enz. Interdependenties Afhankelijk zijn van andere. 1. Affectieve bindingen hebben betrekking op de behoefte aan vriendschap en liefde. 2. Economische bindingen zijn alle handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien. 3. Cognitieve bindingen zorgen voor de leerprocessen die we doormaken. 4. Politieke bindingen komen voort uit het feit dat we als burgers veel dingen niet zelf kunnen regelen. Nature Datgene wat aangeboren is. Nurture Het gedrag wat aangeleerd is. Nature-nurture-debat De vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of aangeleerde kenmerken. Rolgedrag De maatschappelijke opvatting over de manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen. Rolconflict Wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd. Dominante cultuur Als een cultuur gedragen wordt door een groep die binnen een samenleving overheersend is. Subcultuur Als er binnen groep waarden, normen andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van een dominante cultuur. 1. De bedrijfscultuur bestaat uit alle waarde, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden. 2. Bij jongeren zijn er veel subculturen. Daarvoor zijn drie redenen: welvaart, eigen leefstijl en geborgenheid
Tegencultuur Is strijdig met een dominante cultuur. Multiculturele samenleving is een maatschappij waar verschillende etnische groepen elk meteen eigen cultuur met elkaar samenleven. Integreren Is dat de mensen een deel van de dominante cultuur overnemen maar voor een deel ook hun eigen cultuur behouden. • Socialisatie is het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Het doel van socialisatie is aanpassing van het individu aan zijn omgeving, maar ook de instandhouding en continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. • Enculturatie is het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of in het milieu waarin men is geboren. • Acculturatie is het later aanleren van dekenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort. O.a. bij immigranten. • Socialiserende instituties zijn instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. • Sociale controle is de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. • Internalisatie is dat mensen sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen hebben gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. Socialiserende instituties: 1. Gezin

2. school
3. werk
4. maatschappelijke groeperingen
5. overheid
6. vriendenkring
7. media
Onder collectieve gedragspatronen verstaan we gemeenschappelijke gebeurtenissen als carnaval, prinsjesdag, kerstmis, ramadan, enz. Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties: • Formele positieve sancties, zoals een diploma of een salarisverhoging na een promotie. • Formele negatieve sancties, zoals een boet, strafwerk of gevangenisstraf. • Informele positieve sancties, zoals een compliment, een fooi of een applaus na een voorstelling. • Informele negatieve sancties, zoals een kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd of een voetbalteam dat wordt uitgefloten na een slechte wedstrijd. Communicatie is het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Soorten communicatie: • Face-to-face is directe communicatie. • Éénrichtingsverkeer is eenzijdige communicatie. • Verbale communicatie wordt er gebruikgemaakt van het gesproken en geschreven woord. • Non-verbale communicatie wordt informatie overgebracht via o.a. symbolen, tekeningen en lichaamstaal. • Interpersoonlijke communicatie wordt informatie uitgewisseld tussen een klein aantal personen. • Massacommunicatie wordt gebruikgemaakt bij een groot, heterogeen en relatief onbekend publiek. Soorten informatie: • Amusement  quiz- en showprogramma’s. • Nieuws  kranten en journaals. • Reclame  reclames. • Meningsvorming  talkshows en documentaires. • Kunst  toneelstukken en popconcerten. • Educatie en onderwijs  schooltelevisie en studieboeken.
Soorten media: 1. De gedrukte media  krant, tijdschriften, huis-aan-huisbladen en boeken. 2. De audiovisuele media  radio, televisie, film en video. 3. De nieuwe media  cd-rom, dvd, het world wide web, e-mail, sms en wap. Verschillen tussen kranten: • Algemene kranten zijn niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting. Richtingskranten zijn dat wel, bijv. Trouw. • Progressieve kranten hechten waarde aan maatschappelijke veranderingen, zijn vernieuwingsgezind en worden links genoemd. • Conservatieve kranten zijn behoudend, steunen het gezag, hechten waarde aan tradities en worden rechts genoemd. • Populaire kranten richten zich vooral op het grote publiek. • Kwaliteitskranten worden door het beter opgeleide deel van Nederlanders gelezen. Soorten tijdschriften: • Jongerenbladen  Bobo voor kleuters tot Yes voor jongeren. • Familiebladen  Libelle en Margriet. • Roddelbladen  Privé, Story en Weekend • Special-interestbladen zijn bladen met één specifiek onderwerp  Computer Totaal en preview. • Vakbladen zijn bedoeld voor bepaalde beroepsgroep, zoals personeel organisatie, enz • Opiniebladen geven achtergrond informatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties  Elsevier • Omroepgidsen  Vara TV-Magazine en TrosKompas. Verschillende soorten zenders: 1. landelijke publieke omroepen zijn niet bedoeld om winst te maken (ideële instellingen)  Nederland 1, 2 en 3. 2. regionale en lokale publieke omroep brengen plaatselijk nieuws  TV Gelderland
3. landelijke commerciële omroepen zijn vrije ondernemingen die sterk marktgericht zijn  RTL 4, RTL 5, SBS 6, TMF, enz
4. buitenlandse omroepen  Duitsland 1 en 2 en België 1 en 2. Persconcentratie een krantenuitgever gaat in plaats van 1 krant meer kranten uitgeven. Monopolievorming wanneer een uitgeverij (bijna) het volledige aanbod in handen heeft. Het optreden van machtsmisbruik is dan niet ondenkbaar. Marktsegmentering bij steeds meer tijdschriften probeert men één bepaalde doelgroep te bereiken, zodat bedrijven heel gericht kunnen adverteren. Commercialisering er trekken meer en meer kijkers weg bij de publieke omroepen. Mediaconcentratie meer en meer bedrijven gaan over tot uitbreiding van hun activiteiten. Selectiecriteria: • is het nieuws actueel? • Hoe uitzonderlijk is het bericht? • Is het nieuwsfeit interessant voor een grote groep mensen? • Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? • Gaat het nieuwsfeit over belangrijke of beroemde mensen? • Voegt het nieuwsfeit iets toe aan het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? • Is er beeldmateriaal bij? Nieuwsbronnen: 1. personen en instellingen die uit eigen initiatief informatie aan journalisten verstrekken. 2. nieuwsgaring: eigen (gespecialiseerde) journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws
3. persbureaus die nieuwsberichten via modem en fax sturen. Belangrijke persbureaus: • het ANP, het Algemeen Nederlands Persbureau. • GPD, Geassocieerde Pers Diensten. • Haags Persbureau. • Hollandse Hoogte, fotopersbureau. • AP, Associated Press uit Amerika. • Reuters, uit Engeland • AFP, Agence France Press • DPA, Deutsche Presse Agentur. Off the record informatie informatie dat een geïnterviewde liever niet gepubliceerd wil zien. Redactiestatuut • De directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management. • De redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Reëel beeld; een beeld zoals het is

Gemiddelde beeld van de daders door beïnvloeding wordt een beeld gevormd bij mensen
Angst voor slachtoffer door de invloed van de media
Door de invloed van de media wordt er dus een beeld gevormd, daardoor wordt:  Het beeld gekweekt dat het om zware en agressieve criminaliteit gaat  De hoeveelheid overschat  Een stereotiep beeld van DE misdadiger gegeven  Bij de bestrijding alleen aan strenge straffen gedacht
Vooroordeel iets dat niet op kennis van zaken berust over iets of iemand
Stereotypering een vast beeld waarbij we aan een hele groep kenmerken toeschrijven
Discriminatie begint altijd met het hebben van vooroordelen Beinvloedingstheorieën: 1. injectienaaldtheorie: gehele overname van de ideeën. a. Propaganda, er werd eenzijdige informatie gegeven met als doel de aanhangers te winnen. Andere boodschappen komen nauwelijks aan bod. b. Indoctrinatie, het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde zaken waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed. Dit gebeurt als de massamedia min of meer hetzelfde aanbied. c. Manipulatie, vervormde informatie wordt gegeven
2. Multi/step/flow/theorie: overdracht is indirect door middel van opinieleiders, mensen met veel gezag binnen een bepaalde groep. Deze opinieleiders vormen en mening welke door de omgeving, die er nog niet echt een heeft, wordt overgenomen. 3. De cultivatietheorie: mensen die veel televisie kijken verwisselen de werkelijkheid met de televisiewerkelijkheid. Bijvoorbeeld negatief gedrag tegenover een soapster vanwege zijn rol in de soap. 4. Selectieve perceptie: volgens deze theorie wordt alle informatie eerst zodanig vervormt dat het in ons referentiekader past. Het referentiekader is het geheel van normen, waarden, kennis en ervaring. Wij denken vanuit dit kader. Oftewel, de ontvanger bepaalt wat hij kijkt en dus door wie hij wil worden beïnvloed. 5. De agendatheorie: deze benadrukt niet hoe ze denken maar waarover de ontvangers denken. Als iets veel voorkomt in de media wordt er veel over gesproken. Ook de politieke agenda is hier door geraakt. Als er iets veel wordt besproken kan dit een gespreksonderwerp worden in de kamer. Reclamemakers beïnvloeden mensen door:  Materiële behoeften, luxe goederen, eten drinken etc.  Immateriële behoeften, verlangen naar gezondheid, avontuur, gezelloigheid etc. De media werkt grotendeels onafhankelijk van de overheid, toch treed de overheid in sommige gevallen wel actief op:  Het recht op informatie: Een goed informatie aanbod is heel belangrijk. Daarom is ook de WOB (wet openbaarheid van Bestuur) ingevoerd. Dat betekent dat de overheid altijd informatie moet geven behalve bij dingen voor staatsveiligheid en het koninklijke huis.  Vrijheid van meningsuiting: is natuurlijk voor persvrijheid van belang, anders kunnen de mensen niet objectief worden geïnformeerd wat heel belangrijk is in een democratie. Natuurlijk mag je niet ALLES publiceren. Discriminerende, opruiende, onzedelijke en onware informatie mag dan ook niet. Tegenover vrijheid van meningsuiting staat de censuur in een dictatuur: o Preventieve censuur: van tevoren

o Repressieve censuur: achteraf  Bescherming van een pluriform aanbod: De mensen moeten verschillende soorten informatie met elkaar kunnen vergelijken. De overheid doet dit door invloed uit te oefenen op het publieke omroepbestel en door kranten die dreigen te verdwijnen te ondersteunen. De houding van de overheid tegenover de gedrukte media wordt door twee tegengestelde principes gekenmerkt:  Het vrijemarktprincipe: bestaan van bladen afhankelijk van de behoefte  Bescherming van de pluriformiteit: media met verschillende kleur beschikbaar
De houding van de overheid tegenover de nieuwe media is dat ze het zelf maar moeten uitzoeken maar dat:  Er cursussen moeten zijn om personeel om te scholen  Er subsidies aan scholen moeten worden verstrekt om de kinderen er mee te laten leren werken  Belastingsmaatregelen zodat iedereen er een kan aanschaffen
Begin 20ste eeuw werden er radio-omroepen opgericht met als doel informeren, dus geen winst maken. Dit waren de AVRO ( algemene vereniging radio omroep) en de KRO (katholieke radio omroep). Later werd er in 1930 een omroepwet gemaakt waarin staat waaraan omroepen moeten voldoen. 5 kregen er een machtiging: KRO, NCRV, AVRO, VARA, VPRO. Verzuiling: maatschappelijk leven werd bepaald door geloof en levensovertuiging. Protestanten hadden NCRV en TROUW, Katholieken de KRO en DE VOLKSKRANT, de socialisten hadden de VARA en HET PAROOL. Dit zijn spreekbuizen voor hun zuil. Ontzuiling: vanaf eind jaren 50 waren mensen het zat om hun leven te LATEN bepalen. Met name door de invoering van de televisie kregen ze te maken met andere zuilen en keken ze meer naar hun eigen voorkeur. Open omroepbestel: In 1969 werd de omroepwet gewijzigd: hierdoor kwamen er zenders zoals de TROS en Veronica. Iedereen deed het zelfde als de TROS, de leuke zenders op prime time, we noemen dit dan ook vertrossing. Duaal omroepbestel: in 1988 werd de omroepwet vervangen door de MEDIAWET. Nederlandse commerciële zenders waren nog verboden maar buitenlanders mochten wel zending uitbrengen in Nederland. Daarom werd de markt ook voor Nederlands commerciële omroepen geopend (deze hadden nog wel een zendvergunning nodig, terwijl de buitenlands zenders dat niet nodig hebben). Hiermee was het duale omroepbestel een feit. Wetsbepalingen die vooral betrekking hebben op de publieke omroepen:  Vorm van vereniging hebben en pluriforme uitzendingen verzorgen.  25% cultuur, 35% aan informatief materiaal, 15% zelf kiezen en 25% aan amusement!  50% aan Europese producties  beginnende omroep moet 50000 leden hebben, een erkende 300000  Geestelijke, kerkelijke genootschappen en maatschappelijke organisaties en politieke partijen kunnen gewoon zendtijd krijgen! Op commerciële:  Maar 6,5% aan reclame, 12 minuten in een uur en alleen tussen programma´s in (publieke omroepen) 15% reclame (commerciële omroepen).  Sponsoring mag voor en na programma (niet met nieuws, actualiteiten, politieke zendingen of programma’s voor kinderen onder de 12)  Sluikreclame (reclame korter dan ¼ seconde) mag niet! Terugtredende overheid: laat meer over aan organisaties en particuliere bedrijven. Standpunten van drie partijen over mediabeleid:  VVD: vrije marktdenken, minder bemoeien dan wordt het aanbod afgestemd op de behoefte  PvdA: regulerend optreden, bewaking pluriformiteit en subsidiering van voor publieke omroepen noodzakelijk omdat ze niet van reclame afhankelijk mogen worden.  CDA: vind regulatie belangrijk maar is niet zo extreem. Zit ertussenin. Visies van de betrokkenen:  Publieke omroepen: sterk voor pluriformiteit  Commerciële zenders: Laat de ontvanger bepalen  Bedrijfsleven: commercialisering leidt tot groter aanbod  Consument: Het duale stelsel
Vanwege de ontwikkelingen zullen de belangen veranderen en er discussie blijven over hoe het moet!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.