Massamedia

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1244 woorden
  • 7 februari 2009
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

Cultuur Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
Interdependenties Afhankelijkheid. Onderscheid tussen 4 soorten bindingen: affectieve (behoefte aan vriendschappen en liefde), economische (afhankelijkheid van anderen in werksituaties, ook als consumenten), cognitieve (zorgen voor leerprocessen), politieke (we kunnen veel dingen niet zelf regelen).
Nature-nurture Cultuur staat tegenover Natuur ‘Dat wat aangeboren is’. Nature-nurture-debat houdt in dat wetenschappers zich altijd al bezighouden met de vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of aangeleerde kenmerken. Nature = aanleg, nurture = cultuur als verklaring voor menselijke gedragingen.

Cultuurkenmerken De normen (gedragsregels) en waarden (principes) die mensen hebben ontwikkeld in een cultuur.
Rolgedrag De manier waarop je je in een bepaalde rol hoort te gedragen.
Subcultuur Wanneer binnen een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominantie cultuur
Tegencultuur Cultuur die wordt gedragen door mensen die zich afzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Zij proberen de dominante cultuur te veranderen.
Bedrijfscultuur Alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden. Denk aan: kleding, omgangsvormen, taal enz.
Multiculturele samenleving Een maatschappij waar verschillende etnische groepen met elk een eigen cultuur met elkaar samenleving.
Jeugdcultuur Subcultuur, waarbij jongeren zich willen onderscheiden met een eigen leefstijl of juist geborgenheid zoeken in een groep.
Socialisatie Het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Doel: aanpassing van het individu aan zijn omgeving of instandhouding en continuering van een cultuur over de jaren.
Enculturatie Het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men is geboren. Denk aan kinderen.

Acculturatie Het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk niet toe behoort. Bvb onder immigranten.
Socialiserende instituties Instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Voorbeeld: gezin, school, werk, maatschappelijke groeperingen (sportclubs), overheid, vriendenkring, media.
Sociale controle De wijze waarom mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Formeel is wanneer gebaseerd op geschreven regels.
Internalisatie Mensen hebben zich sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht.
Communicatie Het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger.
Directe en indirecte communicatie Bij directe communicatie is sprake van face-to-face contact, bij indirecte communicatie niet.
Verbale en non-verbale communicatie Verbaal betekent dat er gebruikgemaakt wordt van het gesproken en geschreven woord. Bij non-verbaal denk je aan lichaamstaal, symbolen en tekeningen.
Massacommunicatie Communicatie met veel mensen tegelijk, door middel van massamedia als radio, televisie, kranten, boeken, internet, aanplakbiljetten, films. Iedereen kan kennisnemen van de aangeboden informatie. Kenmerken: bedoeld voor groot en anoniem publiek, informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk. Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk, communicatie verloopt meestal eenzijdig.

Functies van de massamedia Informatieve functie: informatie (journaal, krant, websites), educatie (Teleac, voorlichting, documentaires), hulp bij opinie- of meningsvorming (Netwerk, NOVA, opiniweekbladen enz.)
Sociale functie: met anderen kunnen meepraten (spraakmakende televisieprogramma’s), hun eenzaamheid kunnen verdrijven (tvkijken, krant lezen, chatten)
Recreatieve functie: ontspanning, gezelligheid, tijdverdrijf, spanning, sensatie en romantiek (bijv. films of voetbalwedstrijd).
Politiek-informatieve functie: informeert burgers over maatschappelijke problemen.
Spreekbuisfunctie: geeft de publieke opinie, de burgers een kans tot spreken.
Controlefunctie: controleert regering, bedrijven en maatschappelijke organisaties op correctheid.
Commentaarfunctie: laat de lezers aan het woord.
Socialiserende functie.
Kwaliteitskrant Ook wel kaderkranten genoemd, dwz dat het beter opgeleide deel van de Nederlanders deze kranten leest. Voorbeeld: NRC Handelsblad.
Publieke omroep Ideële instellingen en niet gericht op winst maken. Krijgen hun geld van de overheid en uit lidmaatschapsgeld van hun leden. Voorbeelden: Nederland 1, 2, 3, KRO, NCRV, VPRO, VARA, AVRO, TROS, BNN, NOS.

Commerciële zender Vertegenwoordigen geen maatschappelijke groeperingen, maar zijn vrije ondernemingen die sterk marktgericht zijn. Inkomstbron bestaat uit de opbrengst van de reclameboodschappen.
Duaal bestel Zowel publieke omroepen als commerciële zenders zijn wettelijk toegestaan op de televisie. Duaal betekent dat iets uit twee delen bestaat.
Objectiviteit Een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid.
Redactiestatuut Hierin is de verhouding tussen directie en redactie vastgelegd. IS opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten en waarborgt de onafhankelijkheid van de redacties.
Identiteit Staat in het redactiestatuut omschreven.
Selectie Wat er wél en niét gepubliceerd wordt. Selectiecriteria: actualiteit, uitzonderlijkheid, interessant voor een grote groep, hoe ingrijpend zijn de gevolgen.
Off the record Als een informant informatie aan een journalist geeft die hij/zij liever niet gepubliceerd ziet. Wordt vaak toch gepubliceerd, maar dan anoniem en in bedekte termen.
Injectienaaldtheorie De media zou volgens deze theorie het publiek ‘druppeltje voor druppeltje’ volspuiten met bepaalde ideeën waardoor het publiek op den duur de gehele boodschap overneemt.

Indoctrinatie Het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed. Het vindt plaats als de massamedia min of meer dezelfde boodschappen zenden.
Manipulatie Bij manipulatie krijgt het publiek vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt.
Multiple step-flow-theorie Volgens deze theorie hebben de massamedia meestal alleen een indirecte invloed. Deze beïnvloeding verloopt volgens deze theorie via bepaalde mensen uit onze naaste omgeving, opinieleiders.
Opinieleiders Mensen die binnen een bepaalde kring (gezin, school, werk, vriendenkring) veel gezag hebben.
Selectieve perceptie Betekent dat elke informatie altijd zodanig wordt vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader.
Referentiekader Het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring.
Agendatheorie De media bepalen niet hóé mensen denken, maar hoogstens waarover zij denken en met elkaar praten. Als de media veel tijd besteedt aan een onderwerp, wordt daar ook over gepraat thuis, op school of op het werk. Daarna vind er pas meningvorming plaats. Soms besteden de media zoveel aandacht aan een onderwerp, dat ook politici zich moeten uitspreken. Het onderwerp staat dan op de politieke agenda.
Cultivatietheorie De televisie speelt in onze tijd een dominante rol in het overdragen van cultuur, vooral bij fictieve programma’s. Men gaat steeds meer in de verhalen geloven, ze verwisselen de werkelijkheid met een ‘televisiewerkelijkheid’.

Persvrijheid Vrijheid van de pers om te schrijven wat ze willen. Is wel gebonden aan regels, zo mag het niet discriminerend zijn, niet opruiend, onwaar of onzedelijk zijn.
Censuur De overheid oefent controle uit op de informatievoorziening.
Preventieve censuur: het vooraf censureren van artikelen of het verplicht publiceren van bepaalde informatie.
Repressieve censuur: achteraf, bijv. verbieden van kranten of tv-zenders of het oppakken van journalisten na uitlatingen.
De Mediawet Geeft kaders aan waarbinnen de publieke omroepen moeten opereren, maar biedt ook ruimte voor commerciële zenders. Enkele bepalingen:
Publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of een stichting en moet pluriforme programma’s van een kwalitatief hoog niveau verzorgen. De televisiezendtijd wordt gebruikt voor een volledig programma. 25% moet worden besteed aan cultuur, 35% aan informatie of educatie. Ten hoogste 25% mag worden besteed aan amusement. Resterende 15% mag worden ingevuld naar eigen inzicht. Tenminste 50% moet worden besteed aan programmaonderdelen die kunnen worden gekenmerkt als Europese producties.

Verzuiling Het maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen.
Ontzuiling Mensen kregen minder behoefte om hun hele leven te laten bepalen door hun geloofs- of levensovertuiging.
Persconcentratie Dan geeft 1 uitgever meerdere kranten uit. Kan monopolie veroorzaken, en kan er machtsmisbruik ontstaan
Sluikreclame Is verboden. Het is het doelbewust tonen van een product of een productnaam te noemen of tonen zonder dat het publiek weet dat het om reclame gaat.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.