Massamedia. Samenvatting
Los uitgedeelde tekst:
Cultuur, socialisatie en identiteit
Cultuur is het geheel van opvattingen waarden en normen, gewoonten en gebruiken van een groep mensen.
Er bestaan niet alleen verschillen tussen culturen, maar ook binnen culturen. (subculturen en tegenculturen.
Cultuur heeft betrekking op alle aangeleerd gedrag; Het proces waarbij je je de cultuur van een samenleving eigen maakt noemen we socialisatie. Socialisatie gaat je leven lang door, omdat je steeds weer een andere positie inneemt in de samenleving. Socialisatie vindt plaats in het gezin, de school, vriendengroepen, clubs, werkkring, etc. (socialiserende instituties).
Binnen een groep wordt vaak druk uitgeoefend om iedereen zich volgens de regels te laten gedragen; we spreken dan van sociale controle.
Door middel van socialisatie vormen we een referentiekader: dit is het geheel van kennis, verwachtingen en waarden die we ons in de loop van ons leven hebben eigen gemaakt.
Informatie, communicatie en massacommunicatie
Informatie
Iets is voor een persoon pas informatie als zij/hij aan een ontvangen signaal (prikkel) betekenis kan geven.
De betekenis van een signaal wordt bepaald door:
1. Het referentiekader waarmee we het signaal interpreteren
2. De context van het signaal
Informatie noemen we ‘nieuws’als het - naast de bovengenoemde twee factoren – ook nog gaat om iets uitzonderlijks.
Communicatie is een doorlopend proces waarbij een zender, bedoeld of onbedoeld, een boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger. Elke storing in het communicatieproces noemen we ruis. Er is sprake van ruis (communicatiestoring) als de betekenis van een boodschap niet goed overkomt. Er is pas sprake van communicatie als zowel zender als ontvanger de boodschap (woorden of beelden) op dezelfde manier interpreteren.
Voor het interpreteren van een boodschap maken we gebruik van ons referentiekader. (dit is het geheel van kennis, ervaringen en verwachtingen waarover een persoon beschikt). Een referentiekader komt tot stand door het socialisatieproces dat ieder mens doormaakt. Dit is het proces waarbij we leren onze rol in de samenleving te vervullen. Socialisatie vindt plaats in een gezin, op school, op het werk, in clubs en vriendenkringen, etc. Socialisatieproces en referentie kader zijn daarom per persoon verschillend, maar vertoont ook overeenkomsten. De verschillen in referentie kader tussen een persoon die in een andere cultuur of in een andere tijd opgroeit zijn vele malen groter dan de verschillen tussen twee jongens/meisjes van dezelfde leeftijd die in hetzelfde dorp opgroeien.
Naarmate de referentiekaders meer verschillen vertonen is de kans groter dat er iets fout gaat in de communicatie.
Vormen van communicatie:
- eenzijdig of meerzijdig. Bij eenzijdige communicatie gaat een boodschap slechts één kant op. Bij meerzijdige communicatie wordt de ontvanger op haar/zijn beurt zender. Er is sprake van feedback.
- Verbaal of non-verbaal: verbaal wil zeggen dat er woorden gebruikt worden (gesproken of geschreven). Non-verbale communicatie vindt plaats door gebaren, gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding of door middel van beelden (tekeningen, foto's, e.d.)
- Direct of indirect. Uitleg in het boek: Bij directe communicatie zijn er geen technische hulpmiddelen. Indirecte communicatie vindt plaats d.m.v. brieven, telefoons, radio's, etc. Beter vind ik: bij indirecte communicatie wordt de boodschap vastgelegd (bijv. op papier of op een band); je hoeft niet rechtstreeks te reageren, maar er is tijdsverloop mogelijk.
Communicatie is het meest effectief indien verbale en non-verbale boodschappen elkaar versterken. Bijv. commentaar bij filmbeelden die dezelfde boodschap bevatten. De boodschap komt hierdoor indringender over. Reclamemakers ( en de makers van propagandafilms) maken hier gebruik van. We spreken hierbij wel over 'verborgen' boodschappen. Mensen worden aangesproken op bepaalde waarden die met het product zelf niets te maken hebben (bijv. gezelligheid bij een rookworst, of rijkdom (prachtige keuken) bij een wasmiddel).
Massacommunicatie.
- is altijd openbaar en gericht op een groot publiek
- is meestal eenzijdig en indirect
Hoofdstuk 2. De betekenis van de massamedia
2.1 Betekenis voor het individu. Massamedia kunnen
- leverancier zijn van informatie
- opinies en gedrag beïnvloeden
- kennis en inzicht vergroten
- verstrooiing bieden
2.2 Functies van massamedia voor de samenleving
- Overdracht van cultuur
- blikverruiming
- overdracht kennis en informatie
- overdracht van kennis en informatie tussen burgers en overheid
- uitwisseling van meningen
2.3. Media en cultuur
Cultuur is het geheel van waarden, normen gewoonten en gebruiken van een groep mensen. Massamedia zorgen voor cultuuroverdracht (is onderdeel van het socialisatieproces). Cultuuroverdracht kan zowel negatief als positief zijn. Het is positief als het leidt tot kennisvergroting en blikverruiming, maar negatief als bestaande vooroordelen en stereotypen worden versterkt.
- vooroordelen = mening/oordeel (vaak, maar niet noodzakelijk negatief), gebaseerd op gebrek aan kennis)
- stereotypen (= één kenmerkt vormt het 'totaal' beeld van een bepaalde groepering; bijv. Nederlanders zijn mensen die klompen dragen)
2.4. Media en meningsvorming
Media beïnvloeden de meningsvorming op twee manieren:
- door ergens over te schrijven/uitzenden vormen ze de publieke agenda
- ze beïnvloeden de manier waarop er over dit onderwerp wordt gepraat en gedacht
2.6 kanttekeningen bij de functies van de massamedia
De massamedia functioneren niet altijd optimaal, omdat:
- vanwege de marktgerichtheid, de media soms controversiële onderwerpen uit de weg gaan
- vanwege de eenzijdige communicatie, er niet altijd goed ingespeeld wordt op de maatschappelijke behoefte
- vanwege de afhankelijkheid van persbureaus, het bij punt 1 genoemde probleem nog sterker wordt.
Hoofdstuk 3. Selectie
3.1 Selectie door de consument wordt bepaald door
- de eigen waarden en normen
- de eigen voorkennis
Door deze twee factoren nemen mensen selectief waar (selectieve perceptie). We kunnen niet alles waarnemen wat er om ons heen gebeurt. Wat we waarnemen en hoe we dit interpreteren wordt bepaald door ons referentiekader (waarden en voorkennis).
3.2 Selectie door de media
Het referentie kader bepaald ook wat een journalist of redacteur als 'nieuws' selecteert. Het bepaald vervolgens ook hoe het geselecteerde nieuws in woord en beeld wordt gepresenteerd.
3.3 Persbureaus en redacties
Persbureaus zijn een soort groothandels in nieuws. Kranten hebben zelf journalisten en correspondenten in dienst, maar ze kunnen ook nieuws 'inkopen' bij een persbureau. Een persbureau heeft ook journalisten en correspondenten in dienst die nieuws verzamelen. Redacties maken een keuze uit het aanbod van de persbureaus, de eigen journalisten en free-lance journalisten. Slechts een klein deel van het totale aanbod komt uiteindelijk in de krant of het journaal.
3.4 Selectiecriteria
Bij de selectie door journalisten en redacties spelen de volgende overwegingen meestal een rol:
- de gebeurtenis moet uitzonderlijk zijn
- de gebeurtenis moet gevolgen hebben voor een grotere groep mensen (niet alleen maar de direct betrokkenen)
- de gebeurtenis moet actueel zijn
- de gebeurtenis moet van belang zijn voor de doelgroep van het medium
- een gebeurtenis die zich gedurende langere tijd afspeelt vindt men vaak interessanter dan een korte eenmalige gebeurtenis
- de gebeurtenis moet betrekkelijk eenvoudig uit te leggen zijn aan een groot publiek (hoe eenvoudig hangt uiteraard af van soort krant en doelgroep)
- er moet afwisseling zitten in het totale nieuwsaanbod in een krant of journaaluitzending
3.5. objectiviteit en subjectiviteit
Door alle selectie die plaatsvindt kan het nieuws nooit objectief zijn. De ontvanger krijgt altijd slechts een deel van de informatie en die informatie is gekleurd door het referentiekader van de journalist. Toch proberen journalisten zo objectief mogelijk te blijven. Journalistieke normen waar ze zich aan horen te houden zijn:
- de informatie moet zoveel mogelijk worden geverifieerd (nagetrokken) bij andere bronnen
- ze moeten hoor en wederhoor toepassen (alle betrokkenen moeten aan het woord gelaten worden
- ze moeten informatie ('feiten') en meningen van elkaar gescheiden houden.
De lezer/kijker kan de objectiviteit voor zichzelf vergroten door kranten en journaals met elkaar te vergelijken.
Hoofdstuk 4. De werking van de beïnvloeding door de media
In de loop van de tijd zijn er een aantal theorieën ontwikkeld over hoe de beïnvloeding door de media 'werkt'
4.1 De oudste theorie is de injectienaaldtheorie.
Het idee hierachter is dat mensen bepaald gedrag dat ze op TV zien klakkeloos gaan nadoen; gaan denken dat bijv. iemand in elkaar slaan of neerschieten blijkbaar 'normaal' is, omdat het in politieseries ook voortdurend gebeurt. .
4.2. Het tweetrapsmodel
Opinieleiders (mensen met veel invloed in hun eigen groep) pikken als eerste de informatie van de massamedia op. De rest van de groep neemt daarna de mening van de opinieleider over.
4.3. Selectiviteitstheorieën benadrukken dat de selectie van de kijkers zelf een belangrijke rol speelt bij de beïnvloeding.
Het referentiekader van de kijker/lezer bepaald waar hij naar kijkt of wat zij leest.
4.4. De agendatheorie.
Volgens deze theorie bepalen de media over wat voor onderwerpen in de maatschappij gepraat en gedacht wordt. Door regelmatig (veel) aandacht aan een onderwerp te besteden kunnen ze van een kwestie een 'probleem' maken, dat voordien door veel mensen niet als een probleem werd ervaren.
Hoofdstuk 5 De overheid en de media
5.1.Pers en omroep
Pers: de gedrukte media
Omroep: radio en televisie.
De gedrukte pers heeft zich ontwikkeld op de vrije markt, het omroepbestel was oorspronkelijk helemaal niet commercieel
5.2 De grondwet
Over de massamedia zijn in de grondwet enkele algemene principes vastgelegd. In ons land zijn de regels voor de massamedia gebaseerd op de vrijheid van godsdienst, levensovertuiging en meningsuiting, die in de grondwet wordt gegarandeerd.
Artikel 7 gaat over de vrijheid van meningsuiting. In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de pers, de omroep en andere manieren om meningen te uiten. Het eerste lid van het artikel gaat over de pers. Daar staat dat niemand vooraf toestemming nodig heeft om door middel van de drukpers gedachten of gevoelens te uiten. Met andere woorden de overheid mag geen censuur uitoefenen op alles wat gedrukt en uitgegeven wordt. Censuur is het controleren en eventueel verbieden van teksten voordat ze in het openbaar verschijnen.
In lid 2 van artikel 7 staat dat de wet regels stelt voor radio en televisie, maar dat er geen toezicht vooraf is op de inhoud van radio- en televisie-uitzendingen.
In lid 3 staat dat bij de andere uitingsvormen, zoals demonstraties en films, niemand toestemming vooraf nodig heeft om gedachten en gevoelens te uiten. Dit lijkt dus sterkt op wat de grondwet zegt over de drukpers. Alleen is er voor de andere uitingsvormen aan toegevoegd dat de wet vertoningen aan personen jonger dan zestien jaar kan regelen 'ter bescherming van de goede zeden'.
Ten slotte staat in lid 4 van artikel 7 dat de bepalingen uit de eerste drie leden niet gelden voor reclame boodschappen. Reclameboodschappen hebben geen betrekking op meningsvorming in de juiste zin van het woord. De grondwet heeft immers uitsluitend de bedoeling om de democratie, niet om commerciële activiteiten te beschermen.
5.3 Grenzen van de vrijheid
De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. In de grondwet wordt die beperking onder woorden gebracht door de zijn; ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet’. Dat wil zeggen dat je je ook bij meningsuiting aan de grenzen moet houden, die in andere wetten zijn vastgelegd.
De belangrijkste regels (in het Wetboek van Strafrecht) die de vrijheid van meningsuiting beperken zijn de verboden op belediging, opruiing, liegen en schending van de goede zeden.
5.4. Internationale spelregels
Volgens het Verdrag van Rome heeft iedereen recht op informatie. De overheid mag informatie die burgers (vanuit het buitenland) wordt aangeboden, niet tegenhouden. Dit internationale verdrag gaat boven de nationale wetgeving. De komst van commerciële zenders was mogelijk door deze Europese wet.
5.5. Uitgangspunten van het overheidsbeleid
De vrijheid van meningsuiting is het eerste uitgangspunt voor het overheidsbeleid. De overheid ziet het als haar taak die vrijheid te beschermen.
Tweede uitgangspunt pluriformiteit. De overheid wil er voor zorgen dat meningen van verschillende groeperingen tot uiting kunnen komen
Een derde uitgangspunt is de democratie. Zonder goede massacommunicatie kan de democratie niet goed functioneren. De overheid heeft daarom op dit gebied een zorgfunctie.
Hoofdstuk 6. De Pers: een Profiel
6.1. De inhoud van de dagbladen
Kranten kunnen zes soorten berichten brengen.
1. Beleidsinformatie.
2. 'Human-interest'.
3. Verstrooiing.
4. Praktische informatie..
5. Opinie.
[6. advertenties. (vallen niet onder de verantwoording van de redactie)]
6.2. Landelijke en regionale bladen
Landelijke bladen zijn overal te koop; de regionale bladen brengen meer streekgebonden nieuws. De grootste landelijke bladen zijn : de telegraaf, Het Algemeen Dagblad, De Volkskrant, NRC-Handelsblad en Trouw.
6.3. Ochtend- en avondbladen
Het verschil spreek voor zich. Van de vijf grote landelijke dagbladen is alleen NRC Handelsblad een avondkrant.
6.4. Populaire massakranten en kaderkranten
De Telegraaf en het AD horen tot de eerste, de andere dagbladen tot de tweede categorie.
- Inhoudelijk verschil: De populaire massakranten brengen veel human-interest en verstrooiing, bij de
kaderkranten ligt de nadruk op beleidsinformatie.
- Verschil in opmaak: De populaire kranten: grote foto's en grote koppen, geschreven teksten zijn kort. De kaderkranten: nadruk op de tekst.
- Verschil in doelgroep: De kaderkranten zijn gericht op mensen met een hoger opleidingsniveau.
6.5. De kleur van de dagbladen
De Volkskrant noemt zichzelf progressief. In het redactiestatuut staat dat de krant opkomt voor de onderdrukten in de samenleving.
Trouw is een protestants-christelijke krant. Politiek staat ze enigszins links van het midden.
NRC Handelsblad kan een liberale krant genoemd worden. Een beetje rechts van het midden
Het AD wordt meestal enigszins rechts van het midden geplaatst.
De Telegraaf wordt gezien als een rechtse krant.
De identiteit (het karakter) is te herkennen in:
- de opinie onderdelen
- de nieuwsselectie.
Hoofdstuk 7. De pers: tussen commercie en overheid.
7.1. Marktgerichtheid
Kranten krijgen hun inkomsten uit abonnementen en uit advertenties. De markt bepaald of een krant wel of niet kan blijven voorbestaan. De pluriformiteit kan hierdoor in gevaar komen. Daarom steunt de overheid soms kranten die in financiële problemen komen. Omdat de televisie een grote concurrent werd (en wel overheidsgeld krijgt) krijgen de kranten een deel van de STER opbrengsten.
7.2 persconcentratie en monopolievorming.
Een steeds kleiner aantal uitgevers heeft een steeds groter deel van de markt in handen. (welke bladen in handen zijn van welke uitgevers hoef je niet te onthouden).
Oorzaken van persconcentratie en monopolievorming hoef je niet te onthouden.
Wel onthouden: door bovenstaande ontwikkelingen kan de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de nieuwsvoorziening in gevaar komen.
7.5. Uitgevers en redacties
De directie van een krant is verantwoordelijk voor de zakelijke kant. De redactie is verantwoordelijk voor de inhoud van de krant. Om de kwaliteit van de berichtgeving veilig te stellen moet de redactie onafhankelijk zijn van de directie. Alle dagbladen hebben daarom een redactiestatuut . Hierin is de relatie tussen directie en redactie wettelijk vastgelegd. De redactie en de journalisten bepalen de inhoud van de krant; de identiteit. De krant is hun geestelijk eigendom.
REACTIES
1 seconde geleden