Maatschappijleer verzorgingsstaat & pluriforme samenleving

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2431 woorden
  • 19 juni 2018
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

 Maatschappijleer

de Wet werk en bijstand zorgt ervoor dat iedereen een minimuminkomen heeft.

3 manieren hoe zorg geregeld kan worden:

zorg kan geregeld worden door de overheid. Indien nodig kunnen mensen betaalde zorg krijgen. De overheid kan die zorg financieren door alle burgers belastingen of premies te laten betalen.

voordeel:

  • Iedereen die zorg nodig heeft, wordt dan hetzelfde behandeld en krijgt dezelfde hulp

nadeel:

  • Er is geen keuzevrijheid. Mensen zijn verplicht mee te betalen voor hulp die ze zelf niet nodig hebben.

zorg kan ook via de markt geregeld worden. mensen kunnen zelf op basis van wederkerigheid een contract afsluiten met een professionele zorgaanbieder. Wederkerigheid houdt in dat je er iets voor terug krijgt (geld betalen à hulp krijgen).

ook kunnen ouders zelf een verzekering afsluiten voor het geval ze hulp nodig hebben bij de verzorging van hun kinderen.

voordeel:

  • De ouders hebben keuzevrijheid
  • Belastingen en premies blijven laag

nadeel:

  • Het kan de ouders veel geld kosten. Ouders met een hoog inkomen kunnen dit betalen, ouders met een laag inkomen niet.

als laatste kunnen de ouders ook zelf voor hun kind zorgen. Ze kunnen hierbij hulp krijgen van familie, vrienden, kennissen of vrijwilligers. Deze zorg noem je mantelzorg. Mensen ondersteunen en helpen elkaar omdat ze om elkaar geven of omdat ze het zorgen voor elkaar als een belangrijke norm zien.

voordeel:

  • De banden tussen mensen in de samenleving wordt versterkt
  • Het kost de samenleving geen geld in de vorm van belastingen en premies

nadeel:

  • Als je geen sterk sociaal netwerk hebt, is er geen ondersteuning en is er dus geen goede verzorging mogelijk.

deze 3 mechanismen noemen we ook wel ‘welfare triangle’.

Sociaaldemocratische partij: heeft de voorkeur voor de overheid als mechanisme om zaken te regelen. Gelijkheid is hier de kernwaarde.

Liberalisme: heeft de voorkeur voor de markt als mechanisme om zaken te regelen. Vrijheid is hier een centrale waarde. In hun opzicht bied de markt de meeste vrijheid.

Christendemocraten: geven de voorkeur voor het particulier initiatief om zaken te regelen. Zij denken dat mensen in de samenleving elkaar nodig hebben en voor elkaar moeten zorgen. Naastenliefde en solidariteit is hier een centrale waarde.

De kinderwet van Van Houten moest een einde maken aan kinderarbeid. Deze wet wordt vaak gezien als het begin van de sociale wetgeving in Nederland en daarmee ook als het begin van de verzorgingsstaat.

Externe effecten zijn de gevolgen van tegenslag en problemen voor anderen dan de direct getroffenen. Mensen zijn zich hier niet altijd bewust van en zullen de problemen dan ook nog niet meteen samen oplossen. Dat heeft te maken met het dilemma van collectieve actie. Dit laat zien dat samenwerking om problemen op te lossen belemmerd kan worden door de angst dat anderen profiteren van die collectieve oplossingen zonder daar zelf aan mee te werken.

De overheid kan ervoor zorgen dat iedereen meewerkt aan het oplossen van problemen door wetgeving die mensen daartoe verplicht. Zo wordt het dilemma van collectieve actie doorbroken.

Een andere verklaring voor grotere overheidsbemoeienis gaat in op de rol van de arbeidersbeweging. Het verzet tegen slechte omstandigheden en het opkomen voor de rechten van arbeiders kwam vanuit de arbeidsbeweging. Dit bestond uit vakbonden en politieke partijen.

Vakbonden en politieke partijen streefden ernaar om de rechten van arbeiders in wetgeving vast te leggen.

Ook kwam er verzet vanuit de rijken. In de ogen van de rijken waren arbeiders onbeschaafd. Zij wilden ervoor zorgen dat de arbeiders fatsoennormen werden aangeleerd en dat ze goede zeden werden bijgebracht.

Verzorgingsstaat: samenleving waarin de overheid zich garant stelt voor noodzakelijk geachte materiële en immateriële voorzieningen voor alle burgers.

4 functies van een verzorgingsstaat:

  1. Verzorgen: hulp aanbieden aan mensen die niet (meer) voor zichzelf kunnen zorgen
  2. Verzekeren: biedt iedereen in de samenleving die zekerheid van een (minimum)inkomen wanneer het gebruikelijke inkomen wegvalt als gevolg van ziekte, ouderdom of werkloosheid.
  3. Verheffen: biedt mensen de kans zichzelf te ontplooien en hun weg te vinden in de samenleving.
  4. Verbinden: creëert een sociale cohesie (onderlinge verbondenheid) tussen mensen en tussen groepen mensen.

De bijstand (Wet werk en bijstand) is het vangnet in ons stelsel van sociale zekerheid. Mensen die geen baan en inkomen hebben en ook geen recht hebben op een andere uitkering, komen in aanmerking voor een bijstandsuitkering. De hoogte van de uitkering is afgestemd op het sociaal minimum, het bedrag dat mensen ten minste nodig hebben om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.

Het sociaal minimum moet enerzijds hoog genoeg zijn om van te kunnen leven en om deel te kunnen nemen aan de samenleving en anderzijds moet het laag genoeg zijn, zodat het mensen motiveert om aan het werk te gaan en te blijven en zodat het draagvlak in de samenleving blijft bestaan.

Een bijstandsuitkering heeft een minimumbehoeftefunctie: het moet ervoor zorgen dat de ontvanger in elk geval een inkomen heeft op het niveau van het sociaal minimum.

Uitkeringen kunnen ook loondervingsfunctie hebben: om mensen van inkomen te voorzien op het moment dat het inkomen wegvalt als gevolg van ziekte arbeidsongeschiktheid of werkloosheid.

Equivalentiebeginsel: evenredigheid tussen de hoogte van de betaalde premie en de hoogte van de te ontvangen uitkering.

Solidariteitsbeginsel: mensen met een hoger inkomen betalen meer belasting of premie, maar krijgen geen hogere uitkering. Mensen met een lager inkomen betalen minder belastingen en premies.

Volksverzekeringen gelden voor iedereen die in Nederland woont of werkt. Hier wordt in principe uitgegaan van een minimumbehoeftefunctie. De hoogte van de uitkering is voor iedereen gelijk.

Werknemers- en volksverzekeringen samen noem je sociale verzekeringen. Deze worden betaald uit premies die werknemers en werkgevers betalen.

De bijstand is een regeling waarbij wordt uitgegaan van de draagkracht van de leefeenheid. Dit houdt in dat de hoogte van de uitkering samenhangt met de samenstelling van het huishouden.

De zorgverzekeringswet is een wet die verplicht is voor iedereen in Nederland om een verzekering af te sluiten bij een verzekeraar om de ziektekosten te verzekeren.

De verzekeraars mogen niemand weigeren. Ze zijn verplicht een eigen risico in te stellen: boven een bepaald bedrag worden de kosten daadwerkelijk vergoed. Dit met doel om mensen kritisch te maken over het gebruik van de zorg.

Betalen voor de sociale zekerheid kan op 2 manieren:

  1. Omslagstelsel: premies en belastingen die mensen nu betalen, worden gebruikt voor de uitkeringen die nu worden verstrekt.
  2. Kapitaaldekkingsstelsel: premies die mensen nu betalen worden gespaard voor de toekomst

De leerplichtwet, verplicht kinderen van 5 tot 16 jaar om naar school te gaan. De kwalificatieplicht zorgt ervoor dat jongeren zonder startkwalificatie tot hun 18e onderwijs moeten volgen.

Het onderwijs heeft een maatschappelijk vormende taak:

  • Onderwijs moet leerlingen opvoeden tot verantwoordelijke burgers. Burgers die weten wat de samenleving van hen verwacht.
  • Onderwijs moet leerlingen vooral helpen hun kritisch vermogen te ontwikkelen om zelf hun eigen toekomst en die van de maatschappij vorm te geven.

3 tegenstellingen die om bemoeienis van de overheid vragen:

  1. Arm en rijk: het stelsel van sociale zekerheid zorgt dat mensen niet te ver in inkomen terugvallen of zonder inkomen komen te zitten. Ook het progressieve belastingstelsel helpt, het belastingtarief wordt hoger naarmate je meer verdient. Dit leidt tot een verkleining van de inkomensverschillen. Verkleinen van de inkomensverschillen noem je nivelleren.
  2. Oud en jong: vergrijzing, het aandeel van ouderen groeit in de samenleving ten opzichte van de jongere generatie. Dit levert geen verbindingsproblemen op. Verbindingsproblemen ontstaan wanneer er tussen de generatie onenigheid ontstaat over wie het meest profiteert van de voorzieningen van de verzorgingsstaat en wie de rekening betaald.
  3. Autochtoon en allochtoon: allochtonen verdienen vaak minder, en de werkloosheid onder allochtonen is hoger dan gemiddeld. De overheid werkt eraan om dit verschil te verkleinen. Regels voor huwelijksmigratie zijn aangescherpt en moeten immigranten voor ze de EU binnenkomen een inburgeringsexamen maken, zodat zij de Nederlandse taal en cultuur begrijpen en zo makkelijker kunnen integreren en werk kunnen vinden.

Verschillende typen verzorgingsstaten:

  • Sociaaldemocratische: gelijkheid en sociale integratie zijn belangrijke kernwaarden. Er is een hoog niveau van overheidsvoorzieningen en een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid met hoge uitkeringen. Een belangrijk uitgangspunt is het recht hebben op werk; overheid streeft naar volledige werkgelegenheid. De belastingen zijn progressief en de tarieven behoorlijk hoog.
  • Liberale: niveau van overheidsvoorzieningen is vrij laag en het sociale zekerheidsstelsel is beperkt. Mensen die zichzelf echt niet kunnen redden, kunnen beroep doen op de overheid. Individuele vrijheid is de kernwaarde. er zijn meer mogelijkheden om zelf te kiezen of je wilt verzekeren of niet, of dat je bepaalde voorzieningen voor jezelf wilt of niet. De belastingen kunnen laag zijn. Belastingtarieven zijn minder progressief, omdat gelijkheid minder belangrijk is.
  • Conservatiefcorporatistische: hier neemt het traditionele gezin een centrale plaats. Dit is te merken aan de hoge bedragen voor kinderbijslag en de beperkte voorzieningen voor kinderopvang. Het niveau van de sociale zekerheid is er lager dan in de sociaaldemocratische en hoger dan in de liberale. Omdat de voorzieningen van redelijk hoog niveau zijn, zijn de belastingen ook redelijk hoog en redelijk progressief.

Wie moet er helpen?

  • Sociaaldemocratische: de overheid
  • Liberale: de markt
  • Conservatief: particulier initiatief

De 4 functies (verzekeren, verzorgen, verheffen en verbinden) beoordelen hoe goed de verschillende verzorgingsstaten het doen.

Welvaart meten: d.m.v. het bnp (bruto nationaal product) per hoofd van de bevolking. Het is de waarde van alle goederen en diensten die in een jaar door een land worden geproduceerd. Hierbij wordt geen rekening gehouden dat je met een euro in het ene land meer kunt kopen dat in het andere land. Als je met die verschillen rekening wilt houden, betrek je de koopkrachtpariteit erbij.

In welvaart is er geen duidelijk verband tussen het type verzorgingsstaat en de welvaart in een land.

De verzekeringsfunctie: kijken naar het aantal mensen dat in armoede leeft. In de sociaaldemocratische en conservatiefcorporatistische is de minste armoede en in de liberale de meeste.

De verzorgingsfunctie: draait het om hulp aan kinderen en ouderen, mensen die ziek zijn of een beperking hebben. Je kijkt naar de levensverwachting van mensen in verschillende landen. De verschillen zijn klein, dus is er geen duidelijk verband tussen het type verzorgingsstaat en de levensverwachting.

De verheffingsfunctie: het onderwijs. Er wordt gekeken naar de PISA-scores. Dit zijn de leerprestaties van 15-jarigen bij taal, wiskunde en wetenschap. Hoe hoger de score, hoe beter de leerlingen uit de onderzochte landen het doen. Er is geen duidelijk verband tussen het type verzorgingsstaat en de resultaten op dit vlak.

De verbindingsfunctie: het overbruggen van sociale afstanden tussen autochtonen en allochtonen. Je kijkt naar het verschil in werkloosheidsniveau tussen die groepen. Hoe meer verschil, hoe groter de sociale afstand. De liberale scoren het best. De conservatiefcorporatistische en sociaaldemocratische zijn duidelijk meer allochtonen dan autochtonen werkloos. Ook kun je kijken naar inkomensongelijkheid. Dit wordt vaak gemeten met het Gini-coëfficiënt. Als deze 0 is, zijn er geen inkomensverschillen. Als deze 1 is, verdient één iemand alles en alle anderen niets. Je kijkt naar de inkomensongelijkheid op basis van de netto-inkomens. In liberale zijn de verschillen het grootst, in sociaaldemocratische het kleinst.

Blz. 135 bron 3

Pluriformiteit betekend letterlijk: meerdere vormen hebben. Er zijn verschillen in levensstijl, religie, afkomst, regio etc.

De dominante cultuur heeft een ondergeschikte cultuur aangenomen. Met de dominante cultuur bedoelen we de waarden, normen en symbolen van de overheersende groep in de samenleving.

Subcultuur: wijkt op punten af van de dominante cultuur, maar zet zich niet af tegen de waarden en normen van de meerderheid.

De binding in de samenleving kan onder druk komen te staan. Als veel mensen zich daarbij aansluiten, ontstaat een tegencultuur.

Tegenculturen verkeren vaak op voet van conflict met de dominante cultuur en proberen die te veranderen.

De sociale cohesie (of onderlinge verbondenheid) is belangrijk voor je gevoel van veiligheid en het geeft je een identiteit. Tot op zekere hoogte vinden we dezelfde waarden en normen belangrijk en kun je spreken van een Nederlandse identiteit.

Ouders zijn belangrijk bij de primaire socialisatie van hun kinderen: het proces tijdens je opvoeding waarin je leert wat (ab)normaal gedrag is en wat (on)belangrijk is. Je leert over persoonlijke waarden als zorgzaamheid en eerlijkheid. Je ouders zijn, zeker aan het begin van je leven, letterlijk en figuurlijk, je grote voorbeeld.

Veel gedragsproblemen worden veroorzaakt door een gebrek aan structuur op school en in de buurt. Ouders, school en buurtbewoners zijn voorbeelden van socialiserende instituties.

Informele sancties: als er een ongeschreven regel wordt geschonden. Informele sociale controle kan bijv. een complimentje zijn als een kind zich beheerst met drank, maar ook een uitgaansverbod als een kind te veel gedronken heeft.

Formele sanctie: als je een geschreven regel overtreed. Bijv. dronken over straat lopen.

Sociale controle kan heel positief zijn: je hebt aandacht voor elkaar en stimuleert elkaar om de regels te handhaven.

Internalisatie: als er geen sociale controle meer nodig is, omdat je automatisch het gepaste gedrag laat zien.

Push-factoren: redenen waarom iemand vertrekt uit een land. Vaak zijn ze negatief: geen werk, armoede of bang voor vervolging in eigen land.

Pull-factoren: redenen waarom iemand naar zijn plaats van bestemming wordt gelokt. Bijv. vast werk, rijkdom, veiligheid en vrijheid.

Etnische groep: als mensen taal, gewoontes en opvattingen delen, maar ook samen een geschiedenis hebben.

Etnische homogene scholen zijn vaak onwenselijk. Het kan leiden tot segregatie: de verschillende etnische groepen komen nauwelijks met elkaar in contact.

Gemengd onderwijs zorgt voor gelijke onderwijskansen en draagt bij aan integratie: het proces waarbij (groepen) mensen worden opgenomen in de samenleving.

Voorbeelden van integratie:

  • Salad bowl: de bevolkingsgroepen versmelten niet tot een nieuw volk, maar behouden elk hun eigen culturele identiteit.
  • Melting pot: culturen vermengen zich tot een nieuwe, aparte (sub)cultuur.
  • Assimilatiemodel: dan wil je ook de verschillen opheffen, maar op zo’n manier dat iedereen zich aanpast aan de dominante cultuur. De eigen cultuur verdwijnt helemaal naar de achtergrond.

Als jij je eigen cultuur de enige goede vindt à segregatiemodel of assimilatiemodel

Als je vindt dat contacten met andere culturen bijdragen aan je eigen ontwikkeling en dat de samenleving erop vooruitgaat à pluriformiteit.

Tolerantie: de mate waarin groepen en/of individuen met afwijkende meningen of gedragingen worden geaccepteerd.

We kunnen dit bevorderen door:

  • Emancipatieprojecten te subsidiëren
  • Door

Steeds meer mensen gaan uit van het universalisme: bepaalde waarden en normen, zoals de klassieke grondrechten, gelden voor iedereen.

Het tegenovergestelde noem je relativisme: mensen beschouwen de culturen als onvergelijkbaar, maar wel gelijkwaardig.

Discriminatie: het anders behandelen van mensen of groepen op basis van kenmerken die er niet toe doen.

Zondeboktheorie: niet jezelf, maar anderen de schuld geven van ellende

Vooroordeel: een mening die niet op feiten is gebaseerd.

Iedereen moet in vrijheid en op basis van gelijkheid kunnen leven. De overheid heeft hierin een belangrijke taak. Zij moet zorgen voor juridische gelijkheid. En de burgers moeten een actieve bijdrage leven in de Nederlandse samenleving.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.