Hoofdstuk 5: Verzorgingsstaat

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2968 woorden
  • 6 juni 2015
  • 118 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
118 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Paragraaf: 1 - Wat is een verzorgingsstaat?

Nederland is een verzorgingsstaat, dat wil zeggen dat de overheid zich actief bemoeit met de welvaart en het welzijn van haar inwoners. Welvaart betekent over voldoende inkomen beschikken om behoeften te vervullen. Welzijn betekent hoe we ons geestelijk en lichamelijk voelen. We spreken van solidariteit als er bereidheid is in een groep of samenleving om risico’s met elkaar te delen.

De verzorgingsstaat steunt op drie belangrijke pijlers: Goed onderwijs, goede gezondheidszorg en sociale zekerheid.
- Goed onderwijs: met een goede opleiding vergroot je je kansen op de arbeidsmarkt.
- Goede gezondheidszorg: als je ziek bent kun je beroep doen op een van de vele regelingen.
- Sociale zekerheid: sociale premies en belasting betalen in ruil voor zekerheid van een inkomen bij werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid.

Nederland is ook een sociale rechtsstaat, dat wil zeggen dat burgers sociale grondrechten hebben. Deze rechten zijn niet afdwingbaar bij de rechter, maar de grondwet verplicht de overheid wel om er actief naar te streven. Een paar belangrijke sociale grondrechten zijn o.a.: voldoende werkgelegenheid, bestaanszekerheid en welvaart, een goed leefmilieu, volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en goed onderwijs.
Nederlanders hebben ook plichten: de sollicitatieplicht, de leerplicht en het betalen van premies.

Wat doet de overheid? De overheid:
- is verantwoordelijk voor collectieve voorzieningen;
- garandeert een inkomen aan mensen die daar zelf niet in kunnen voorzien;
- stimuleert werkgelegenheid;
- zet zich in voor goede arbeidsomstandigheden;
- helpt om goede arbeidsvoorwaarden te scheppen;
- bevordert het welzijn van mensen.

Werknemers zijn verenigd in vakbonden, organisaties die de collectieve en individuele belangen van werknemers behartigen. Als vakbonden samenwerken, spreken we van een vakcentrale. Bekende vakcentrales zijn de FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging) en het CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond).
Werkgevers hebben zich georganiseerd in werkgeversorganisaties, zoals het VNO-NCW, bestaande uit het Verbond voor Nederlandse Ondernemingen en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond, en MKB-Nederland voor het midden- en kleinbedrijf.
Werkgeversorganisaties en vakcentrales noemen we samen de sociale partners. Zij maken afspraken die voor alle werknemers en werkgevers gelden.

Op bedrijfstakniveau stellen vakbonden en werkgeversorganisaties samen een collectieve arbeidsovereenkomst op (een cao). In een cao worden de arbeidsvoorwaarden vastgesteld voor de werknemers in één hele bedrijfstak.

Niet ieder land is een verzorgingsstaat: de Sovjet-Unie was lange tijd een communistische planeconomie, waarin de productiemiddelen in handen waren van de overheid.
In Amerika hebben ze het vrijemarktmechanisme. Hierin staat de waarde vrijheid centraal en de overheid bemoeit zich nauwelijks met de economie. De belastingen zijn laag maar daardoor moet iedereen zichzelf verzekeren tegen werkloosheid en ziekte.
De meeste Scandinavische landen kennen hoge belastingen en uitkeringen, en uitgebreide voorzieningen en verlofregelingen.

Paragraaf: 2 - Ontstaan verzorgingsstaat

In de negentiende eeuw was de Nederlandse economie volledig gebaseerd op het principe van de vrije markt; iedereen kon produceren wat hij wilde, er waren geen regels over minimumloon en je kon zomaar ontslagen worden. De overheid bemoeide zich niet met de economie. In zo’n geval spreken we van staatsonthouding op economisch gebied. Zo’n land heet een nachtwakersstaat, een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde. De nachtwakersstaat duurde tot 1850. Zorg was een gunst en geen recht: zwakkeren zoals zieken en ouderen werden geholpen door rijke burgers, de kerk of liefdadigheidsinstellingen.

De keerzijden van de liberale vrijemarkteconomie werden zichtbaar: de lonen waren zo laag dat mensen werkdagen van zestien uur moesten maken. Op zaterdagen werd gewerkt. Kinderen werkten al vanaf een heel jonge leeftijd. Een minimumloon bestond niet. Er waren geen voorzieningen bij ziekte of arbeidsongeschiktheid. Als je geen werk had, dan was je aangewezen op liefdadigheid, bedelarij of diefstal.

De staat moest ingrijpen in de vrije markt:
- Christenen wilden de zwakkeren een betere bescherming bieden.
- Sociaaldemocraten streefden naar een sterkere rechtspositie van de arbeiders.
- Liberalen waren voorstander van een vermindering van de criminaliteit, die een onvermijdelijk gevolg was van de grote armoede.

In de eerste helft van de twintigste eeuw werden de taken van de overheid geleidelijk verder uitgebreid. Er ontstond behoefte aan verzekeringen om inkomensverlies bij invaliditeit, ziekte en werkloosheid te compenseren.

In de tweede helft van de negentiende eeuw besloot de overheid de vrijemarkteconomie te beperken door een aantal sociale wetten aan te nemen:
1854, Armenwet: de eerste beperkte financiële overheidssteun voor armen.
1874, Kinderwetje van Houten: kinderarbeid werd verboden.
1895, Veiligheidswet: bescherming tegen gevaren in een bedrijf.
1901, Leerplicht: iedereen verplicht tot minimaal zes jaar school.
1901, Ongevallenwet: verplichte verzekering voor arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.
1913, Invaliditeitswet: werkgevers verplicht een premie te betalen voor arme werknemers tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid.
1917, Werkloosheidsbesluit: maximaal acht weken uitkering voor werklozen.
1919, Arbeidswet: beperking arbeidsdag tot acht uur.
1930, Ziektewet: (gedeeltelijke) doorbetaling bij ziekte.
1939, Kinderbijslagwet: financiële tegemoetkoming voor de opvoeding van kinderen.
1956, AOW (Algemene Ouderdomswet): uitkering voor iedereen van 65 jaar en ouder.
1965, ABW (Algemene Bijstandswet): basisinkomen voor iedereen zonder inkomen.
1967, WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering): inkomen bij langdurige of blijvende arbeidsongeschiktheid.
1980, Arbowet: werkgevers verplicht tot goede en veilige arbeidsomstandigheden.

In de ontstaansgeschiedenis van de verzorgingsstaat zien we de uitgangspunten terug van drie politieke visies.
Liberale visie: sterk voor een vrijemarkteconomie. De overheid moet op economisch terrein een terughoudende rol spelen. Liberalen willen de collectieve uitgaven zo laag mogelijk houden zodat de eigen verantwoordelijkheid van burgers wordt gestimuleerd.
Sociaaldemocratische visie: voorstander van een sturende rol van de overheid. Sociaaldemocraten zijn voor een gemengde economie waarin het bedrijfsleven en de overheid samen voor werkgelegenheid zorgen. Ook een goed stelsel van zorg en uitkeringen kan bijdragen om de sociale ongelijkheid te verminderen.
Christendemocratische visie: de overheid moet een aanvullende rol vervullen. Dat kan alleen als er een sterk maatschappelijk middenveld is dat wordt gevormd door organisaties en groeperingen die de overheid waar mogelijk taken uit handen nemen.

Paragraaf 3 - Verzorgingsstaat, de praktijk:

Twee belangrijke doelen van de overheid op het gebied van onderwijs zijn:
1. Iedereen de kans geven zijn of haar talenten te ontwikkelen. Onderwijs vergroot de kansen om later een goede maatschappelijke positie te bereiken.
2. Zorgen voor voldoende hoogopgeleid personeel zodat de Nederlandse economie goed kan concurreren met het buitenland en bedrijven niet aangewezen zijn op buitenlandse specialisten.

Om het belang van goed onderwijs te benadrukken, zorgt de overheid ervoor dat de leerplicht goed wordt nageleefd en dat de kwaliteit van scholen wordt gecontroleerd. In Nederland geldt de volledige leerplicht voor iedereen tussen de vijf en zestien jaar. Hierna zijn jongeren tot hun achttiende gedeeltelijk leerplichtig als ze nog geen startkwalificatie (minimaal mbo-niveau 2) hebben behaald.
Wanneer leerlingen veel spijbelen, krijgen zij en hun ouders te maken met de leerplichtambtenaar. Spijbelen is officieel strafbaar en er kunnen daarom sancties opgelegd worden zoals het intrekken van de kinderbijslag.
Alle onderwijsinstellingen worden gecontroleerd door de Onderwijsinspectie. Deze houdt onder meer op internet een lijst bij met zwakke opleidingen en kan in het uiterste geval scholen of opleidingen sluiten.

Een andere belangrijke taak van de overheid is zorgen voor goede gezondheidszorg. Iedere persoon die om fysieke of psychische redenen zorg nodig heeft, moet die kunnen krijgen.
Iedereen boven de 18 jaar is verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Je betaalt de zorgverzekering door een inkomensafhankelijke bijdrage via je loon en zorgpremies.

De overheid heeft haar verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg deels losgelaten door een systeem van marktwerking in te voeren. Dit betekent dat zorgverzekeringen tegenwoordig zelf voor hun verzekerden ‘zorg inkopen’. Ze maken dus zelfstandig prijsafspraken met aanbieders zoals huisartsen, fysiotherapeuten, tandartsen en ziekenhuizen.

Het socialezekerheidsstelsel bestaat uit twee delen:
- Sociale verzekeringen (I)
- Sociale voorzieningen (II)

I. Sociale verzekeringen: mensen betalen premie om zich te verzekeren tegen een bepaald risico. Sociale verzekeringen zijn verplicht. Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.

1. Werknemersverzekeringen: werknemersverzekeringen zijn bestemd voor werknemers. De premie wordt door de sociale partners gezamenlijk betaald. De uitvoering van de verzekeringen gebeurt meestal door het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen), dat door de werkgevers en werknemers zelf is opgericht. De drie belangrijkste werknemersverzekeringen zijn:
- WW (Werkloosheidswet): voorziet in een inkomen als een werknemer onvrijwillig werkloos wordt. De duur van de WW-uitkering is afhankelijk van het aantal gewerkte jaren.
- WULBZ (Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte): verplicht werkgevers om werknemers bij ziekte gedurende maximaal twee jaar een uitkering van 70 procent van het laatstverdiende loon te verstrekken.
- WIA (Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen): voorziet in een inkomen voor werknemers die als gevolg van langdurige ziekte of een ongeval niet in staat zijn om te werken. De hoogte van de uitkering hangt af van het laatstverdiende loon én van de mate waarin iemand arbeidsongeschikt is.

2. Volksverzekeringen: voor de volksverzekeringen betaalt iedereen die in Nederland een inkomen heeft een premie. Drie belangrijke volksverzekeringen zijn:
- AOW (Algemene Ouderdomswet): iedere burger heeft vanaf zijn 65e jaar recht op een AOW-uitkering. De AOW is inkomensonafhankelijk, dus iedereen krijgt hetzelfde bedrag.
- ANW (Algemene Nabestaandenwet): de ANW voorziet in een inkomen voor weduwnaars, weduwen en minderjarige wezen. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het inkomen van de achtergebleven partner.
- AKW (Algemene Kinderbijslagwet): aan alle ouders met kinderen onder de achttien jaar wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van levensonderhoud van de kinderen.

(II) Sociale voorzieningen: zijn bestemd voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op een sociale verzekering. Voor de sociale voorzieningen betalen de burgers geen premie. Het benodigde geld wordt betaald van de belastingopbrengsten.

Van iedereen ouder dan 21 jaar wordt verwacht dat hij zelfstandig in zijn eigen bestaan voorziet. Dit uitgangspunt staat centraal in de WWB (Wet Werk en Bijstand). Wie dat niet kan, krijgt ondersteuning bij het vinden van werk of een werk-leertraject en zolang dat nodig is, een bijstandsuitkering. De bijstand wordt daarom het vangnet onder het stelsel van sociale zekerheid genoemd.

De bijstand voorziet in een minimumbedrag dat je maandelijks nodig hebt voor noodzakelijke kosten zoals huur, voeding, kleding en de zorgverzekeringspremie. Dit heet de algemene bijstand. Voor ongewone, extra kosten die je moet maken, bestaat de bijzondere bijstand.

Paragraaf 4 - Werk in de verzorgingsstaat:

Het grote verschil tussen werk en een hobby is het economische nut van die activiteit. Je werkt omdat er in de samenleving een bepaalde behoefte aan bestaat. Soms kun je van je hobby je werk maken.
Sommige mensen zien werken als een morele plicht: werk je niet dan ben je lui. Andere beschouwen het alleen als een maatschappelijke plicht: alleen als je werkt ben je een volwaardig lid van de samenleving. De meeste mensen vinden het dus belangrijk om een betaalde baan te hebben. Van iemand die werkloos is verwachten we al snel dat hij zich laat omscholen, eenvoudig werk aanvaardt, desnoods voor een lager loon dan hij eerder verdiende. Al deze opvattingen over werk noemen we ons arbeidsethos, de betekenis die arbeid voor ons heeft. 

Naast de plicht om te werken is arbeid als een sociaal grondrecht opgenomen in de grondwet. Dit heeft twee belangrijke redenen:
1. Werk is belangrijk bij het vervullen van de basisbehoeften van de mens.
2 . Werk biedt de mogelijkheid om je maatschappelijke positie te verbeteren.
Werken als sociaal grondrecht heeft tot gevolg dat de overheid zich er actief mee bemoeit en dat mensen zonder werk recht op een uitkering hebben. Voor een goede en betaalbare verzorgingsstaat is het dus nodig dat zo veel mogelijk mensen werken.

De Piramide van Maslow onderscheidt de vijf basisbehoeften van de mens:
Behoefte aan zelfrealisatie
Behoefte aan erkenning en waardering
Sociale behoeften
Behoefte aan veiligheid en zekerheid
Lichamelijke behoeften
Volgens psycholoog Maslow kunnen mensen zich pas richten op een hogere basisbehoefte als de basisbehoeften op de lagere niveaus al bevredigd zijn. Iemand zal dus pas erkenning zoeken als zijn directe levensonderhoud is geregeld. Werk is belangrijk bij het vervullen van materiële basisbehoeften zoals inkomen en zekerheid, maar ook van de immateriële basisbehoeften zoals sociale contacten, maatschappelijke status en het ontwikkelen van een identiteit.

Je beroep verschaft je een bepaalde status: de waardering die anderen toekennen aan iemands beroep. Op grond van deze status neem je een hogere of lagere maatschappelijke positie in.

Nederland is een gelaagde samenleving, dat wil zeggen dat niet iedereen evenveel geld heeft. We spreken dan ook wel van sociale ongelijkheid, wat betekent dat welvaart niet gelijk is verdeeld over mensen.
Sociale ongelijkheid heeft veel te maken met de maatschappelijke positie, de plaats die je inneemt op de maatschappelijke ladder. De factoren die je maatschappelijke positie beïnvloeden zijn:
- hoogte van inkomen;
- hoeveelheid macht en verantwoordelijkheid in het werk;
- benodigde kennisniveau;
- speciale aanleg en ervaring.

De overheid voert een emancipatiebeleid omdat het moeilijk is zonder diploma’s en werkervaring om op te klimmen. Ongeschoolden en uitkeringsgerechtigden raken daardoor steeds verder achterop. Gesubsidieerde banen en wettelijke regelingen stimuleren werkgevers om eerder sollicitanten uit bepaalde groepen in dienst te nemen, zoals gehandicapten, chronisch zieken en allochtonen. We spreken hier dan ook wel van positieve discriminatie.

Paragraaf 5 - De arbeidsmarkt:

Wanneer je op zoek gaat naar werk, kom je terecht op de arbeidsmarkt, de plaats waar de vraag naar aanbod en het aanbod van arbeidskrachten elkaar ontmoeten.
Het aanbod van arbeidskrachten wordt bepaald door de beroepsbevolking, dat wil zeggen dat alle personen die geheel of gedeeltelijk beschikbaar zijn voor werk.
De vraag naar arbeidskrachten noemen we de werkgelegenheid.
Als de vraag naar arbeidskrachten gelijk is aan het aanbod van arbeidskrachten is er volledige werkgelegenheid. Als de vraag naar arbeidskrachten groter is dan het aanbod van arbeidskrachten, dan hebben we mensen uit het buitenland nodig. Als de vraag naar arbeidskrachten kleiner is dan het aanbod van arbeidskrachten, dan spreken we van werkloosheid.

Iemand is een officieel geregistreerde werkloze als diegene:
tussen de 15 en 65 jaar oud is;
niet werkt of minder dan twaalf uur per week werkt;
actief op zoek is naar een baan van twaalf uur per week of meer;
ingeschreven staat als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf.

Er zijn vier soorten werkloosheid:
Frictiewerkloosheid: ontstaat wanneer iemand door frictie of wrijving op de arbeidsmarkt tijdelijk zonder werk zit.
Seizoenswerkloosheid: wordt veroorzaakt doordat bepaalde beroepen seizoensgebonden zijn.
Structurele werkloosheid: betekent dat er banen voorgoed verloren gaan.
Conjuncturele werkloosheid: ontstaat wanneer het economisch slechter gaat. De term conjuncturele werkloosheid slaat op de golfbeweging in de economie, waarbij de economie het ene moment groeit (hoogconjunctuur) en het andere moment krimpt (laagconjunctuur).

Op de arbeidsmarkt vinden voortdurend veranderingen plaats. De belangrijkste huidige ontwikkelingen zijn:
Verdwijnen van bedrijfstakken en opkomst van nieuwe bedrijfstakken.
Schaalvergroting bij bedrijven.
Flexibilisering van de arbeid.
Internationalisering van de arbeidsmarkt.

Vroeger kozen mensen een baan voor het leven in vaste dienst. Tegenwoordig hebben werkgevers en werknemers meer behoefte aan flexibele arbeidsrelaties, dit zijn alle werksituaties met een variabele inzetbaarheid.
Veel jongeren hebben, wanneer zij werken, een tijdelijk contract. Ook zijn er zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel). Zij hebben een eenmanszaak en laten zich inhuren door werkgevers voor een bepaalde tijd. Werkgevers hebben behoefte aan flexibel personeel op de piekuren of voor een korte periode. Een voordeel voor werkgevers is dat ze tijdelijke arbeidskrachten niet hoeven te ontslaan. En voor zzp’ers hoeven de werkgevers geen premies af te dragen.

Door de wereldwijde handel, de multinationals en de internationale kapitaalstromen raken economieën wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden. We spreken in dit verband ook wel van internationalisering of globalisering van de arbeidsmarkt.
Ontwikkelingen hebben positieve en negatieve gevolgen. De komst van Europese arbeidsmigranten kan leiden tot verdringing van Nederlandse werknemers. Maar één gemeenschappelijke Europese arbeidsmarkt biedt ook mogelijkheden, bijvoorbeeld voor bedrijven die willen investeren of uitbreiden in andere gebieden.

Veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen de financiering van de verzorgingsstaat in gevaar brengen. Om te zorgen dat voldoende mensen werk hebben, stimuleert de overheid zo veel mogelijk de arbeidsmarkt. Zo investeert het Ministerie van Economische Zaken miljoenen in enkele topsectoren van onze economie, zoals waterbeheer, chemische industrie en hightech.

Paragraaf 6 - Verzorgingsstaat onder druk:

Na de voltooiing van de verzorgingsstaat ontstond er kritiek op de omvang ervan, omdat:
de verzorgingsstaat erg duur is;
de vele voorzieningen en uitkeringen de mensen passief kan maken;
mensen misbruik maken van de verzorgingsstaat.

Door bezuinigingen en controle probeert de overheid de ergste problemen van de verzorgingsstaat op te lossen.  De overheid neemt maatregelen om werken te stimuleren. Want hoe meer mensen werken, hoe meer premies en belastingen er betaald worden en hoe minder mensen afhankelijk zijn van een uitkering. De loonbelasting is verlaagd, zodat  werkgevers voor hetzelfde geld meer werknemers in dienst kunnen nemen. De pensioenleeftijd is verhoogd naar 67 jaar om oudere werknemers te stimuleren langer door te werken.

De maatregelen die al zijn genomen,  hebben de problemen redelijk opgelost. Maar het is waarschijnlijk niet genoeg. Mede door de verschillende perioden van economische neergang is de verzorgingsstaat aan een nog grondiger herziening toe. Daarbij zijn twee ontwikkelingen van belang:
de verschuiving van oude naar nieuwe risico’s;
- de veranderende verhoudingen tussen de generaties.

De verzorgingsstaat biedt vooral bescherming tegen risico’s die te maken hebben met werk: werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, armoede en bijstand. De afgelopen periode zijn daar euwe risico’s en nieuwe behoeftes bijgekomen.
Vrouwen zijn veel vaker gaan werken dan vroeger, maar ze hebben vaak tegelijk nog de zorg voor gezin en kinderen. Hierdoor is de behoefte aan kinderopvang sterk gestegen. Na een echtscheiding is deze behoefte nog sterker aanwezig.
Werknemers switchen veel vaker van baan en ook de vraag naar flexibel personeel is toegenomen. Dit brengt een nieuw risico van plotseling ontslag met zich mee. Goede scholing en bijscholing worden belangrijker.

Door betere voeding en betere gezondheidszorg worden mensen steeds ouder. Bovendien krijgen jonge gezinnen steeds minder kinderen. Er ontstaat dus een bevolkingsopbouw waarin steeds meer ouderen komen, die niet meer werken, en steeds minder jongeren, die wel werken. We spreken dus van een toenemende vergrijzing én ontgroening. De verzorgingsstaat loopt het gevaar vooral een staat te worden van en voor ouderen. Dit kan leiden tot spanningen tussen de generaties.
Solidariteit tussen generaties is belangrijk voor de sociale cohesie. Het is dus erg belangrijk dat er voldoende voorzieningen voor alle generaties zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.