Hoofdstuk 3: Werk
§1 Arbeid: is iedere menselijke bezigheid die verricht wordt met een bepaalde inspanning, met gebruik van iemands capaciteiten, eventueel met gebruik van gereedschappen, binnen een maatschappelijke geregelde behoefte en met het doel het leveren van een product of dienst. De 5 behoeften van de mens: 1. De lichamelijke behoeften (eten, drinken, onderdak); 2. De behoeften aan vieligheid en zekerheid; 3. De sociale behoeften (ergens bij horen); 4. De behoeften aan erkenning en waardering; 5. De behoeften aan zelfrealisatie (de innerlijke drang om iets zinvols te presteren). Die man die dit heeft bedacht heet meneer Maslow. Werk heeft materiële functies (inkomen en zekerheid) en immateriële functies (sociale contacten, maatschappelijke status en ontwikkelen van eigen identiteit). Arbeidsethos: de betekenis die mensen aan arbeid toekennen (die verandert voortdurend). In de vroege oudheid tot aan de Middeleeuwen werd arbeid als een noodzakelijk kwaad gezien. De rijke mensen deden meestal het geestelijke werk en de arme mensen en de slaven deden het lichamelijke werk. Vanaf de 16e eeuw is arbeid een morele plicht. Arbeid werd van de ene kant gezien als een straf en van de andere kant gezien als een opdracht van God waar je een beter mens door werd. Het verschil tussen geestelijke en lichamelijke arbeid werd minder. Vanaf de 19e eeuw (sinds het liberalisme en het socialisme) werden werkpresaties gezien als een maatschappelijke plicht. Tegenwoordig is arbeid niet alleen een plicht maar ook een recht, het is opgenomen als een sociaal grondrecht in de Grondwet. Het gevolg daarvan is dat de overheid zich ermee moet bemoeien, maar ook dat mensen zonder werk recht hebben op een uitkering. Arbeidsverdeling: de verdeling van de in de maatschappij te verrichten arbeidstaken over individuen en groeperingen. Door de specialisatie van het werk is een maatschappelijke arbeidsverdeling ontstaan: het gehele productieproces in een samenleving is verdeeld over een verfijnd netwerk van beroepen, functies, bedrijven en arbeidssectoren. Er is ook een technische arbeidsverdeling ontstaan: het productieproces wordt opgedeeld in deelhandelingen, die door afzonderlijke werknemers worden verricht (vb: lopende band). Waardering van werk zijn gebaseerd op: · Hoofd- en handwerk; · Geschoold en ongeschoold werk; · Vrouwen- en mannenwerk; · Betaald en onbetaald werk. Van de bovengenoemde zijn de eerste meestal meer gewaardeerd dan de laatste. Maatschappelijke positie van mensen: de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder. Positie komt door: werk, sociaal milieu, sekse en de gezinssituatie. Sociale stratificatie: de verdeling van de samenleving in groepen en lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat. Maatschappelijke klasse: omvat een groep mensen die een gelijke maatschappelijke positie inneemt binnen de samenleving. Sociale mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder. Sociale stratificatie in Nederland (gebaseerd op het inkomen, beroep en de mogelijkheid om hun positie te verbeteren):
Kapitaalbezitters en topbestuuders Ondernemersklasse Hoogopgeleide middenklasse Werknemers- of arbeidsklasse Mensen met een zeer laag inkomen en uitkeringsgerechtigden
§2 Kwaliteit van het werk ligt aan hoe het volgende wordt ervaren: · De arbeidsinhoud (is het werk leuk, uitdagend, afwisseld?); · De arbeidsomstandigheden (is de werkplek veilig, aangenaam, gezond?); · De arbeidsvoorwaarden (wat zijn de werktijden en wat is het salaris?); · De arbeidsverhoudingen (hoe gaat men met elkaar om?). Arbeidsinhoud: de werkzaamheden die iemand verricht. Om de arbeidsinhoud te kunnen beoordelen moet je kijken naar: de afwisseling, het niveau van jezelf vergeleken met de baan, de verantwoordelijkheid die je draagt, of je alleen werkt en waar je werkt. Praktische werksituatie: de ruimte waar je werkt, de apparatuur waarmee je werkt, enzovoorts. Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet): de minimuneisen waaraan een werksituatie moet voldoen. Omvat de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemers. Arbeidsvoorwaarden gaan om: loon, werktijden, promotiekansen, pensioenregeling, enzovoorts. Ontslag op staande voet mag alleen als de werknemer zich niet aan de (algemene) regels van het bedrijf houd. Primaire arbeidsvoorwaarden: gaan over loon en werktijden. Van het brutoloon gaan loonbelasting en sociale premies af, dan houd je het nettoloon over. Secundaire arbeidsvoorwaarden: gaan over extra dingen, zoals een auto van de zaak, enzovoorts. Arbeidsverhoudingen: de verhoudingen tussen de werkgevers en werknemers, zowel op bedrijfsniveau als op nationaal niveau. Werkoverleg -> werknemers hebben inspraak maar de leiding beslist, het gaat over de gang van zaken, het is regelmatig. Personeelsvergadering -> werknemers hebben inspraak maar de leiding beslist, gaat over de gang van zaken, het is minimaal 2x per jaar. Ondernemingsraad -> de OR heeft instemmingsbevoegdheid en adviesbevoegdheid, gaat over van alles. Vakcentrale: een overkoepelende organisatie van een groot aantal vakbonden (bv: FNV, CNV en UMHP). Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO): is een arbeidsovereenkomst voor een gehele bedrijfstak of een groot bedrijf, dat wordt geregeld door werkgevers en vakbonden. Organisatiegraad: is het percentage werknemers dat lid is van een vakbond.
Vakbonden houden zich bezig met: · Arbeidsvoorwaarden (onderhandelingen over lonen, functiewaardering, enzo); · Arbeidsinhoud (zoals de mate van arbeidsverdeling of de functieomschrijving); · Arbeidsomstandigheden (zoals gezondheid, welzijn en veiligheid); · Arbeidsverhoudingen (zoals medezeggenschap); · Rechtspositie van werknemers (zoals regelingen en procedures bij ontslag); · Sociale zekerheid (zoals aanvaardbaar niveau uitkeringen); · Werkgelegenheid (zoals stimuleren van banenplannen); De middelen waarmee de vakbonden mogen onderhandelen: Eerst zullen ze gaan onderhandelen, lobbyen en publiciteitsacties doen, daarna: - Prikacties en stiptheidacties (zoals het werk even onderbreken, of stipt volgens de regels); - Stakingen; - Gerechtelijke procedure (via de rechter).
Werknemersorganisaties houden zich bezig met: · De belangen van de ondernemers in de onderhandelingen met de vakbonden; · Bevorderen van een goed ondernemersklimaat, door lage kosten te krijgen; · Adviseren van ondernemingen op bedrijfseconomisch terrein, ook financieel steunen bij stakingen; · Bevorderen van onderlinge eenheid van werkgevers. De middelen waarmee de werkgeversorganisaties mogen onderhandelen: - Dreigen met ontslag; - Bij staking of prikacties kunnen ze overgaan tot gerechtelijke procedures; - Werkgevers kunnen bezuinigen op secundaire arbeidsvoorwaarden. Bij overleg tussen de werkgevers en de werknemers kunnen ze overgaan tot het: -Harmoniemodel: gezamelijk zoeken naar een oplossing is het belangrijkste. -Conflictmodel: worden tegenstellingen benadrukt en kiest men voor actie en strijd. Centraal Akkoord: gezamelijke afspraken van de Stichting van de Arbeid (= landelijk orgaan) voor de werkgevers en de werknemers.
§3 Arbeidsmarkt: alle situaties waarin sprake is van een ontmoeting tussen de vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van arbeidskrachten. Beroepsbevolking (=aanbod van arbeid): alle personen tussen de 15 en de 65 jaar die beschikbaar zijn voor werk, dus mensen die werken en mensen die ingeschreven staan. Werkgelegenheid (=vraag naar arbeid): de behoefte aan arbeidskrachten. Werkloosheid: is het verschil tussen de vraag naar en het aanbod van arbeid. Werklozen moeten voldoen aan het volgende: · Tussen de 15 en de 65 jaar zijn; · Minder dan 12 uur per week werken; · Actief op zoek zijn naar een baan van meer dan 20 uur per week; · Ingeschreven staan als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
N.
N.
GEWELDIGE SAMENVATTING!!
17 jaar geleden
Antwoorden