Maatschappijleer Thema 1: Rechtsstaat.
Hoofdstuk 1: Rechtsstaat. Democratische rechtsstaat: burgers doen mee aan vrije verkiezingen en besturen dus indirect mee. Rechtsstaat: staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen macht en willekeur van de overheid. Is een soort sociaal contract: als de burgers zich aan de wet houden, zal de overheid deze juist uitvoeren. De beginselen van de rechtsstaat zijn: 1. De trias politica 2. De grondrechten 3. Het legaliteitsbeginsel In de Tweede Wereldoorlog waren er in verschillende landen weer dictaturen ontstaan. Er moesten opnieuw afspraken worden gemaakt over de rechtsstaatgedachte in Europa. 1948: de UVRM: Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, opgesteld door de VN 1950: de EVRM: Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, opgesteld door Europa. 1953: Het Verdrag van Genève;de rechten van politieke vluchtelingen en asielzoekers vastgelegd. De laatste twee zijn afdwingbaar (verdragen), de UVRM niet; dit is geen verdrag maar een intentieverklaring. De verdragen hebben gezorgd voor verbetering en bewustwording van de mensenrechten. Wanneer er onrechtvaardig wordt gehandeld door de overheid, komt de discussie over de rechtstaat weer op. De rechtsstaat is een soort maatstaf over wat de overheid nog wel en net niet kan maken. Het bindt de samenleving, die uit verschillende culturen bestaat.
Hoofdstuk 2: Grondwet en grondrechten. De grondwet(constitutie): de belangrijkste wet waarin vrijheid en gelijkheid centraal staan. 1798: Staatsregeling van de Bataafse Republiek ontstaat door de Franse bezetting: voorloper van de grondwet. Nederland werd een gecentraliseerde eenheidsstaat. 1806: Nederland wordt een constitutionele monarchie(monarchie met grondwet) 1814: Eerste grondwet 1848: bestuur werd ‘ministeriële verantwoordelijkheid’: de ministers werden verantwoordelijk voor het beleid i.p.v. de koning, afgedwongen door staatsman Thorbecke. Het Censuskiesrecht ontstond ook: mannen die directe belasting betaalden mochten stemmen. 1917: Algemeen mannenkiesrecht. 1922: Algemeen vrouwenkiesrecht. 1983: herziening grondwet: wet tegen discriminatie, sociale grondrechten.
De grondwet heeft als doel: 1.De begrenzing van de staatsmacht aan te geven en zo de vrijheden van burgers te garanderen. 2.Fundamentele rechten van burgers vast te leggen. 3.Aan te geven hoe het bestuur van de staat in grote lijnen is georganiseerd. 4.Eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat burgers één zijn. Inhoud van de grondwet: – Klassieke grondrechten: houden een beperking in van de overheidsbevoegdheden tegenover de burgers (overheid is passief). Voorbeelden zijn het gelijkheidsbeginsel, de politieke rechten en de vrijheidsrechten. De grondrechten staan in willekeurige volgorde: zijn allemaal even belangrijk. – Sociale grondrechten:de overheid heeft een zorgplicht tegenover de burgers op het gebied van: 1.werkgelegenheid en vrije keuze van arbeid 2.bestaanszekerheid en welvaart 3.leefbaarheid en milieu 4.volksgezondheid en woongelegenheid 5.onderwijs – de verdeling van de bestuurlijke functies en de trias politica –de wijziging van de grondwet Horizontale werking van de grondrechten: tussen burgers onderling. Verticale werking van de grondrechten: tussen burgers en overheid. Vooral binnen de horizontale werking zijn er soms botsende grondrechten: de grondrechtelijke belangen van burgers komen met elkaar in conflict. Bijv. wanneer iemand zegt dat alle leden van de Islam terroristen zijn, is dat dan discriminatie of vrijheid van meningsuiting? Botsende grondrechten zouden niet voorkomen als er een rangorde in was. Maar er zijn geen objectieve criteria voor deze rangorde: er zijn geen feiten dat de ene wet boven de andere staat.
Hoofdstuk 3: Trias politica De Trias Politica is bedacht door de Franse filosoof Montesquieu in 1748, in zijn boek De l´esprit des lois. De Trias Politica is de ideale taakverdeling binnen een samenleving, met 3 machten: 1.de wetgevende macht: maakt, wijzigt of verwijdert algemene wetten 2.de uitvoerende macht: past de wetten toe in concrete gevallen 3.de rechterlijke macht: oordeelt in geval van onenigheid over wetten, spreekt recht bij alle conflicten die met rechtsregels kunnen worden opgelost. De trias politica is goed bedacht: de macht wordt verdeeld over staatsorganen die niets over elkaar te zeggen hebben, maar elkaar wel kunnen controleren. Zo weerhouden ze elkaar van het krijgen van teveel macht en zijn ze in balans: checks and balances. Waaraan moeten wetten voldoen: 1.ze moeten algemeen zijn: voor alle personen/situaties gelden. 2.ze moeten duidelijk zijn: voor iedereen begrijpelijk en duidelijk bekendgemaakt. 3.ze moeten haalbaar en uitvoerbaar zijn. Trias politica in Nederland: De wetgevende macht: het gekozen parlement stemt over alle wetsvoorstellen. Maar de ongekozen regering dient wetsvoorstellen in en ondertekent ze, dus er is geen strikte machtenscheiding Wel zijn de wetgevende machten verdeeld in verschillende kamers, zodat een wetsvoorstel van alle kanten kan worden bekeken: de Eerste en Tweede Kamer. De uitvoerende macht: de ministers voeren de wetten uit. De scheiding der machten is niet zuiver, omdat de ministers allerlei bevoegdheden hebben, zoals over allerlei wetten bepalen. Ook vormen ambtenaren een machtsblok; zij nemen zelf beslissingen . Ze zijn een soort vierde macht. De rechterlijke macht:onafhankelijke rechters; gebruiken behalve de wet, ook de toelichting bij de wet,de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie: uitspraken van rechters bij eerdere rechtszaken. Dualistische stelsel:het parlement en de regering gescheiden. Dit is Nederland vaak niet zo, waardoor discussie ontstaat over de Trias Politica: de 3 machten zouden elkaar in de weg lopen.
Hoofdstuk 4: Het legaliteitsbeginsel Legaliteitsbeginsel: iemands vrijheid mag alleen ingeperkt worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen. Rechtsorde: het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen waarop het recht is georganiseerd. Rechtsregels: gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd. Heeft 2 doelen: – doelmatigheid, zodat er duidelijke afspraken zijn (je hoort rechts te rijden op de weg) – zedelijk bewustzijn: regels die de waarden weerspiegelen>wat is goed en slecht. Bijv.: gij zult niet doden. Sociale regels: beoordelen gedrag in termen van wel of niet rekening houden met een andere. Bijv. je hoort niet met je schoenen op de bank te zitten. Morele regels: beoordelen gedrag in termen van goed en kwaad. Bijv.: help vrienden in nood/ wees altijd eerlijk.
Privaatrecht (burgerlijk recht, civiel recht): regelt relaties tussen burgers onderling.(horizontaal) – rechtsbetrekkingen die voortvloeien uit vrije wil van mensen om samen te handelen of werken – zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (BW) Bijv.: het aangaan van een huwelijk/het oprichten van een vereniging. Gebieden zijn: 1. personen- en familierecht: huwelijk/echtscheiding/geboorte/overlijden/adoptie 2. ondernemingsrecht: voorwaarden waaronder je een bedrijf kunt oprichten. 3. vermogensrecht: huurovereenkomst/arbeidsovereenkomst/erfenis Publiekrecht: regelt relaties tussen burgers en overheid. (verticaal) – zaken die zo belangrijk zijn dat de overheid ze niet overlaat aan de vrije keuze van burgers. Bijv.: leerplicht/belastingplicht/zorg voor volksgezondheid. Gebieden zijn: 1.staatsrecht: regelt de inrichting van de Nederlandse staat. bijv. grondwet/kieswet/macht 2.bestuursrecht: regelt de bestuursactiviteiten van de overheid. bijv. belastingrecht 3.strafrecht: alle wettelijke strafbepalingen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden