Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 3 Parlementaire Democratie - Paragraaf 1 t/m 4

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 715 woorden
  • 9 december 2012
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu

Paragraaf 1: Wat is politiek?

Politiek = de manier waarop een land wordt bestuurd. (Bijvoorbeeld; openbare orde & veiligheid, buitenlandse betrekkingen, infrastructuur, welvaart, welzijn en onderwijs)

Wij betalen belasting en krijgen terug: Stemrecht + Recht op uitkering

Directe democratie = Alle burgers mogen meebeslissen

Indirecte democratie = Groepje mensen neemt namens burgers beslissingen (Nederland is een indirecte democratie, omdat ze een parlement hebben die namens de burgers beslissingen neemt.

Parlementair stelsel = volk kiest parlement rechtsstreekt (2e en 1e kamer)

Presidenteel stelsel = Volk kiest parlement en president rechtsstreeks (VS, Frankrijk, Latijns-Amerika)

Kenmerken Nederlands Democratie:

  • Iedereen mag stemmen/zich verkiesbaar stellen
  • Je mag een politieke partij oprichten
  • Je mag demonstreren/je mening uiten
  • Leden 1e en 2e kamer worden door een geheime stemming gekozen
  • Wetten worden gemaakt door regering + Parlement

Dictatuur (bij een dictatuur zijn het geen burgers maar onderdanen)

  • Autocratische dictaturen - leidersfiguur of kleine groep (Assad, Syrie)
  • Totalitaire dictatuur - indoctrinatie (Hitler, Nazisme/Nationaal Socialisme)
  • Theocratie - godsdienst is staatsideologie (Iran, Islam)

Kenmerken dictatuur:

  • Grondrechten zijn niet beschermd
  • Geen vrijheid van meningsuiting
  • Oppositiepartijen zijn verboden
  • Grote rol leger
  • Schijnverkiezingen

 

Paragraaf 2: Politieke stromingen

 

Normen en waarden (Privacy of veiligheid, Mogen Hoofddoekjes?)

Geld (Wat is een eerlijke verdeling van Welvaart?)

Macht (Waarom kiezen we onze president eigenlijk niet zelf)

(=dit geheel van ideeen noem je een ideologie)

Progressief = kijken naar de toekomst, willen vooruitgang boeken

Conservatief = zijn behoudend, willen het houden zoals het is

Reactionair = willen terug naar het verleden, vroeger was alles beter (bv Verbod op abortus)

Rechts = vrijheid, overheid moet niet teveel helpen

Links = gelijkheid, overheid moet helpen

Liberalisme

  • Gaat uit van kracht individu - mensen zijn niet gelijk, wel gelijkwaardig
  • Niet teveel regels, dat staat succes in de weg. (Vrijheid) -> Rol overheid is klein maar moet zorgen voor goede omstandigheden (Geen files, goed onderwijs)
  • Progressieve-liberalen zijn er ook, bijvoorbeeld D66

Socialsme

Kennis, inkomen en bezit is altijd ongelijk verdeeld en dus hebben de mensen geen gelijke kansen en is er dus ongelijkheid. (Er moet dus een actieve overheid zijn die zorgt voor de zwakkeren)

Confessionalisme

  • Samen zorgen voor elkaar (Harmonie)
  • Dit is een taak voor iedereen (Maatschappelijk middenveld)
  • De overheid moet verenigingen, kerk, bestuur scholen etc. ondersteunen.

Populisme (Dit is meer een stijl dan een stroming)

-          Onstaat omdat de burgers ontevreden zijn over de democratie

-          ''Politici maken hun beloftes niet waar en vergeten het gewone volk''

-          Problemen worden versimpeld uitgelegd (Het ligt aan de buitenlanders, er gaat teveel geld naar Griekenland)

-          De meeste, maar niet alle, standpunten zijn rechts!

 

Paragraaf 3: Politieke partijen

Er zijn partijen op basis van ideologie (PvdA, CDA), oneissue partijen (50+, PvdD) en Protestpartijen (Pvv, D66)

Functies van partijen: Integratie van ideeen (VVD; niet iedereen heeft zelfde idee), Informatie (Informatie geven (nieuws), Participatie (Interviews/Oproep om te stemmen), Selectie van kandidaten (Lid zijn van politieke partij)

 

 

Paragraaf 4: Verkiezingen

Actief kiesrecht = stemmen

Passief kiesrecht = iemand kan op je stemmen

Oprichten van een partij:

-          Partijen moeten zich registreren bij de kiesraad

-          Uit alle 19 kandidaten moeten kandidatenlijsten komen en steunbetuigingen van tenminste 30 personen

-          Er moet een borgsom worden betaald van 11.250 euro die je terug krijgt als je 75% haalt van de stemmen die nodig is voor 1 zetel

Het verkiezingsprogramma:

Lijsttrekker wordt gekozen. Kiezers letten verder op standpunten, het eigen belang, strategie.

''De strijd barst los'':

-          Een boel Nederlanders zijn zwevende kiezers. (Weten tot op het laatste moment niet wat ze moeten kiezen, hangt samen met individualisering)

-          Er zijn veel tv-debatten die goed worden bekeken.

-          NL = TV- en internetdemocratie geworden!

Zetelverdeling:

Stelsel van evenredige vertegenwoordiging = stemmen worden evenredig verdeeld op basis van alle uitgebrachte stemmen.

Kiesdeler = hoeveel stemmen nodig zijn voor 1 zetel

Voorbeeld: In totaal 10.000.000 geldige stemmen voor 150 zetels, dan is de kiesdeler gelijk aan 10.000.000/150 = 66.667. Voor elke 66.667 stemmen krijgt een partij dus 1 zetel.

 

 

REACTIES

B.

B.

Super, Bedankt!

10 jaar geleden

R.

R.

Graag gedaan! :D

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.