Hoofdstuk 2: Geen willekeur, maar recht
§1: Wat is de rechtsstaat?
§1.1 De kern van de rechtsstaat
Een rechtsstaat heeft alleen zin als de staat gezag heeft. Gezag wil zeggen dat de macht als redelijk wordt ervaren en wordt aanvaard door de mensen die zich eraan moeten houden. Als het gezag niet wordt geaccepteerd, heeft de staat geen macht. Wanneer ze het wel als juist ervaren heeft dat gezag een hoge mate van legitimiteit.
Vanaf de 19e eeuw ontstond er in Europa de liberale rechtsstaat, waarin persoonlijke vrijheid en bescherming tegen willekeurig overheidsoptreden centraal stonden.
In de eerste helft van de 20e eeuw kregen alle volwassenen kiesrecht en werd de liberale rechtsstaat een democratische rechtsstaat.
Sinds de overheid in de tweede helft van de 20e eeuw veel sociale taken op zich heeft genomen, kunnen we ook spreken van een sociale rechtsstaat.
De kenmerken van deze rechtsstaat zijn:
• bescherming tegen willekeur van de overheid
• rechtszekerheid
• gelijke rechten
§1.2 Kenmerken van de rechtsstaat
De rechtsstaat heeft een aantal onderling samenhangende, wettelijke regelingen:
1. Alle burgers hebben gelijke rechten. Dit is nog niet zolang bij wet geregeld, eerst werden altijd mannen met een belangrijk beroep geloofd.
2. Mensen kunnen alleen gestraft worden voor een misdrijf dat vóór het misdrijf al in het wetboek stond. Dit heet het legaliteitsbeginsel.
3. Niet alleen de burgers, maar ook de overheid moet zich aan de wetten houden. Dat is een belangrijk verschil met een dictatuur. Burgers kunnen een rechtszaak tegen de overheid aanspannen en die ook winnen.
4. Er bestaat een machtenscheiding (trias politica) tussen
• de wetgevende macht (parlement+regering)
• de uitvoerende macht (regering+ambtenaren)
• de rechterlijke macht (rechters)
5. In de grondwet staan grondrechten waar de staat zich aan moet houden bij de wetgeving. Die perken de macht van de overheid in.
§1.3 Veiligheid
Mensen denken bij rechtsstaat vaak aan bescherming door de staat, terwijl het oorspronkelijk bedoeld was als bescherming voor de staat.
Veertig jaar geleden vonden burgers dat criminaliteit niet behoorde tot de 10 grootste problemen, maar tegenwoordig staan criminaliteit en veiligheid op de eerste plaats. Toch is sinds 1990 de criminaliteit nauwelijks meer gestegen, dat idee komt dus vooral door beeldvorming. Niet de werkelijkheid bepaalt wat mensen denken en voelen, maar ideeën, beelden en verhalen.
§2: Grondrechten
§2.1 Klassieke en sociale grondrechten
Er zijn twee soorten mensenrechten:
-Klassieke mensenrechten
-Sociale mensenrechten
Klassieke mensenrechten:
Stellen grenzen aan het optreden van de overheid tegen de burgers, een belangrijk aspect van de liberale rechtsstaat. Bijvoorbeeld:
• vrijheid van godsdienst
• vrijheid van meningsuiting
• onaantastbaarheid van het lichaam
• bescherming van persoonlijk eigendom
• bescherming tegen willekeurige arrestatie
• brief-, telefoon- en telegraafgeheim
Sociale mensenrechten:
Onderdeel van de verzorgingsstaat of sociale rechtsstaat. Een deel daarvan staat pas sinds 1983 in de grondwet. Bijvoorbeeld:
• recht op eten
• recht op onderdak
• recht op werk
• recht op onderwijs
• recht op gezondheidszorg
Je kunt de staat niet aanklagen als je bijvoorbeeld geen werk hebt. De staat heeft wel een inspanningsverplichting. De staat moet zich verplicht inspannen om er voor te zorgen dat iedereen deze rechten heeft.
§2.2 Bescherming van de grondrechten
In veel landen worden de mensenrechten niet nageleefd. Dat is slecht, omdat bijna alle landen de verklaring van de rechten van de mens hebben ondertekend. Nederland doet het in vergelijking met andere landen wel goed. Burgers kunnen zich met klachten over overheidsoptreden tot de ombudsman richten. Er is een ombudsman op nationaal niveau, maar ook veel gemeentes beschikken over zo’n onafhankelijke functionaris. De ombudsman bekijkt of de klacht terecht is en als die terecht is geeft hij de staat advies over hoe zij de fout kunnen herstellen. Als de ombudsman niets heeft opgeleverd, kun je als burger naar het Hof van de Rechten van de Mens gaan. Dat behandelt het optreden van de staat op grond van het Europees Verdrag van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit is juridisch bindend. De mensenrechtenverklaring is vooral symbolisch.
§3: Opsporing, vervolging en berechting
§3.1 Opsporing en vervolging
Criminaliteit = gedrag door de overheid in een land in een bepaalde tijd strafbaar gesteld.
Delicten = strafbare handelingen.
Wetboek van Strafrecht = boek waarin alle strafbare handelingen beschreven staan
Misdrijf = zwaar delict. Een veroordeelde krijgt een strafblad.
Overtreding = licht delict. Een veroordeelde krijgt geen strafblad.
Wetboek van Strafvordering = regels voor opsporing en berechting van de dader.
Openbaar Ministerie = onderdeel van ministerie van justitie. OM neemt de taak van vervolging van de verdacht op zich.
Officieren van Justitie = ambtenaren van het OM. Ze doen vooral veel opsporingswerk.
Om achter de waarheid te komen heeft de politie de beschikking over een aantal dwangmiddelen. De politie mag de arrestant zijn vrijheid ontnemen. Hoe zwaarder het misdrijf, hoe zwaarder de maatregelen mogen zijn. Hier gelden wel een aantal regels voor:
1. De arrestant mag niet langer dan 15 uur vast gehouden worden, de nacht niet meegerekend.
2. Van de 15 uur mag de arrestant niet langer dan 6 uur verhoord zijn.
3. De arrestant heeft hierbij geen recht op een advocaat
4. Het moet expliciet verteld worden dat de arrestant het recht heeft om te zwijgen.
Daarna kan de verdachte langer vast gehouden worden, als aantoonbaar is dat het nodig is. Dan kan de verdachte ook een advocaat te hulp roepen. Uiteindelijk moet de officier van justitie beslissen of hij wil vervolgen (de zaak voor de rechter brengen), seponeren (de zaak afsluiten zonder vervolging), of een transactie (voor een geldbedrag de zaak afsluiten).
§3.2 Berechting
Wanneer de zaak niet wordt geseponeerd of afgedaan met een transactie, moet de verdachte voor de rechter verschijnen. Zodra het vooronderzoek is afgerond en de officier van justitie voldoende bewijsmateriaal heeft, volgt een openbare terechtzitting. In dit strafproces ondervraagt de rechter de verdachte en eventuele getuigen en deskundigen. Ook de officier van justitie en de advocaat van de verdachte kunnen vragen stellen, maar de rechter houdt het initiatief in handen. Daarna houdt de officier van justitie een toespraak waarin hij de bewijzen naar voren brengt en een straf eist. Daarin houdt de advocaat een verdedigingsreden, waarin hij de straf probeert te verminderen of te pleiten voor vrijspraak.
Er zijn verschillende soorten rechters:
1. Strafrechters, hebben te maken met verdachten van misdrijven
2. Kantonrechters, hebben te maken met verdachten van overtredingen
Er zijn in Nederland 19 rechtbanken, die rechtszaken behandelen. Als je het daar niet mee eens bent, kun je in hoger beroep bij het gerechtshof (er zijn er 5 in Nederland). Die bekijkt de hele rechtszaak opnieuw en komt dan tot een vonnis. Als je het daar niet mee eens bent kun je in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Die onderzoekt niet opnieuw of de verdacht schuldig is, maar bekijkt of er tijdens de rechtszaak geen fouten gemaakt zijn, of de wetten correct toegepast zijn. Als de Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is, moet de zaak opnieuw door de lagere rechter bekeken worden.
§3.3 Straffen
De rechter hoopt met het opleggen van straf 4 doelen te bereiken:
1. Vergelding, de dader moet boeten voor wat hij heeft misdaan.
2. Preventie, mensen afschrikken het opnieuw te doen.
3. Resocialisatie, terugkeer in de samenleving mogelijk maken.
4. Voorkomen van eigenrichting, voorkomen dat slachtoffers zelf wraak nemen.
Nederland heeft geen daadstrafrecht, maar daderstrafrecht. Waarbij niet alleen de daad wordt berecht maar ook nog rekening wordt gehouden met de omstandigheden.
Nederland kent 4 hoofdstraffen voor volwassenen:
- Gevangenisstraf, bij misdrijven
- Hechtenis, bij overtreding
- Taakstraf
- Geldboete
Kinderen tot 12 jaar zijn niet strafrechtelijk aansprakelijk. Kinderen van 12-18 jaar hebben speciale regels, veel lichte misdrijven worden afgehandeld via HALT.
Tegenwoordig worden kleine delicten steeds sneller afgehandeld, en worden de zwaardere misdrijven steeds zwaarder gestraft. Naast straffen kan de rechter ook maatregelen opleggen, de belangrijkste is tbs (ter beschikking stellen van de dader). Dit wordt meestal toegewezen aan daders met psychische problemen. Gemiddeld duurt dit 7 jaar.
§4: Problemen van de rechtsstaat
§4.1 Het gelijkheidsbeginsel in de praktijk
In de grondwet staat dat alle mensen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen ook gelijk moeten worden behandeld, en discriminatie is verboden. Maar de gelijkheids- en antidiscriminatiewetbeginselen blijken soms te botsen met de vrijheid van meningsuiting en godsdienst.
Om dit op te lossen is in 1994 de Algemene Wet Gelijke Behandeling ingevoerd. Hierin staat in welke gevallen mag worden afgeweken van het gelijkheidsbeginsel. Maar ook dit is geen oplossing voor alle situaties, daarom is er een Commissie Gelijke Behandeling opgericht. Als je een klacht hebt kun je het daar melden.
Als mensen uit lagere sociale klassen eerder worden opgepakt dan mensen uit een hogere klasse spreek je van klassenjustitie. Directe klassenjustitie is als twee mensen met verschillende achtergronden met hetzelfde strafbare feit, verschillend worden berecht.
Het kan ook indirect zijn. Dat is het geval als de politie de misdrijven die vooral worden gepleegd door mensen uit een lage klasse actiever vervolgd dan misdrijven van mensen uit een hoge klasse. De politie is veel bezig met misdrijven als diefstal, inbraak en geweld. Maar ze hebben in verhouding weinig deskundigen voor fraude en milieuzaken. Zulke delicten worden witteboordencriminaliteit genoemd. Ze zijn vaak moeilijk te bewijzen en de politie laat ze dus eerder zitten.
§4.2 Terrorismebestrijding: veiligheid en vrijheid?
Terroristen willen met aanslagen de westerse samenleving ontwrichten/vernietigen, of de westerse invloed in islamitische landen tegengaan. Deze aanslagen (Madrid, Londen, New York) hebben o.a. te maken met globalisering: het proces waarbij verschillende delen van de wereld op economisch/sociaal/cultureel/politiek terrein steeds meer op elkaar betrokken raken. Dit kan leiden tot begrip en samenwerking, maar ook tot nog grotere tegenstellingen en afkeer.
Wanneer door het treffen van grote aantallen willekeurige slachtoffers geprobeerd word om de samenleving te ontwrichten en het volk angst aan te jagen, spreek je van terrorisme.
Als er aanslagen dreigen, komt de rechtsstaat in een soort spagaat terecht. Ze moeten de burgers beschermen tegen willekeurige beperking van hun vrijheden door de overheid, maar ook de veiligheid van alle burgers garanderen.
De overheid zet strafrecht in om terrorisme te bestrijden, er zijn twee problemen:
1. De straffen zijn bedoeld om mensen af te schrikken. Terroristen zijn hier ongevoelig voor, ze zullen immers zelf ook sterven bij het plegen van een aanslag.
2. Het strafrecht is erop gericht daders te straffen als ze het misdrijf al hebben gepleegd, terwijl aanslagen juist moeten worden voorkomen.
Meteen na de aanslagen in New York heeft de Europese Unie alle lidstaten verplicht de wetten aan te passen, zodat terrorisme kan worden voorkomen.
Voor het opsporen en voorkomen van (terroristische) misdrijven hebben politie en inlichtingendiensten steeds meer mogelijkheden gekregen om mensen die iets met terrorisme te maken zouden kunnen hebben, in de gaten te houden. Nieuw is dat nu ook informatie van de AIVD als bewijsmateriaal kan gelden.
REACTIES
1 seconde geleden