Politieke structuur: de min of meer duurzame verhoudingen tussen organisaties en groepen in de politiek en de regels van de besluitvorming.
Politieke cultuur: de politieke opvattingen en de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de politiek.
Politieke actoren: mensen, groepen en organisaties die handelend optreden in de politiek.
1. Wetten: voor iedereen geldende regels.
Staat:
1. een precies afgebakend grondgebied
2. binnen dat gebied woont een bevolking die iets gemeenschappelijks heeft.
3. de overheid heeft het hoogste gezag
Gezag: als de macht van de overheid als juist en redelijk wordt aanvaard.
Politiek: alles wat te maken heeft met de overheid.
Beleid voeren: proberen een bepaald doel te bereiken dor het doelgericht gebruik van bepaalde middelen.
Dictatuur: als 1 persoon of een kleine groep mensen de macht heeft.
Onderdanen: mensen die bij een dictatuur ondergeschikt zijn aan de staat.
Democratie: als de bewoners wel invloed uitoefenen op de besluiten. Ook mogen zij daar over praten en schrijven zonder bang te zijn in de cel te belanden.
Burgers: geen ondergeschikte onderdanen maar mensen die naast plichten ook rechten hebben.
- 19e eeuw: alleen rijke mannen mochten in Nederland stemmen. - 1917: kiesrecht voor alle mannen. - 1919: kiesrecht voor vrouwen. - In Zwitserland mogen vrouwen pas sinds 1971 stemmen. - De helft van de wereldbevolking leeft nu nog in een dictatuur.
~ Democratie is een Grieks woord dat betekend dat het volk heerst. ~ Indirecte / vertegenwoordigende democratie: als een volk niet rechtstreeks stemt maar via vertegenwoordigers. ~ Bij kleine groepen mensen is directe democratie mogelijk. ~ Democratische landen kennen allemaal het vertegenwoordigend stelsel.
Gelijkheid: gelijke rechten, er mag niet worden gediscrimineerd.
Vrijheid: Je eigen leven kunnen inrichten zoals jij dat wilt. Zolang je daarmee de vrijheid van andere burgers niet schaadt.
Kenmerken van vertegenwoordigende democratie: - Algemeen kiesrecht: alle volwassenen mogen stemmen. Het is geheim. - Regelmatige verkiezingen: elke vier jaar kiest men in NL leden van een volksvertegenwoordiging of parlement. Die neemt besluiten over wetten en controleert de regering. - Vrijheid van meningsuiting maar je mag niet beledigen. - Vrijheid van vereniging en vergadering: iedereen mag een vereniging oprichten met mensen met dezelfde mening en belangen. - Machtenscheiding
Regering: het dagelijks bestuur van het land, het kan alleen blijven regeren zolang ze het vertrouwen hebben van de meerderheid van het parlement.
2. Rechtsstaat: dat belangrijke rechten van alle burgers gegarandeerd zijn en dat iedereen zich aan de wetten moet houden.
Sociale voorwaarden voor democratie: vb Bij rijk en arm kunnen andere dingen goed uitkomen. Regels werken alleen goed onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden.
De kans dat het met een democratie goed gaat, is groot als: 1. er een gunstige sociaal-economische ontwikkeling is. 2. er een zekere sociaal-economische gelijkheid bestaat. 3. er sprake is van een democratische politieke cultuur. 4. burgers zich hebben verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen. 5. militairen geen invloed hebben op de politiek. (geweld) 6. de staat goed functioneert, goede diensten verleend. 7. er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten.
Tolerantie: Als mensen ruimte geven aan meningen waar zij het niet mee eens zijn.
~ Rond1990: na de val van de communistische dictaturen zijn bijna overal democratische regels en vrijheden ingevoerd.
Een volwaardige democratie heeft ook een rechtsstaat:
1. Alle burgers hebben gelijke rechten
2. Wat wel en niet mag staat in de wetten
3. Er bestaat een machtsschending tussen:
- wetgevende macht: die de wetten maakt, meestal het parlement met de regering.
- Uitvoerende macht: die de wetten uitvoert, de regering en de ambtenaren.
- Rechterlijke macht: die optreedt als de wetten worden overtreden: de rechters.
4. In de grondwet en internationale verdragen zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen.
Belangrijkste klassieke grondrechten in de Nederlandse grondwet: - Vrijheid van godsdienst - Vrijheid van drukpers/ meningsuiting - Vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie - Onaantastbaarheid van het lichaam - Bescherming tegen willekeurige huiszoeking - Brief, telefoon en telegraafgeheim
Sociale mensenrechten: recht op vb eten, onderdak, werk, onderwijs en gezondheidszorg.
3. politici spreken over algemeen belang: - welvaart - veiligheid - onderwijs - gezondheidszorg
Ideologieën: opvattingen over hoe de maatschappij functioneert en in de toekomst moet functioneren.
Politieke stroming: mensen met dezelfde ideologie
Politieke partij: een georganiseerde groep mensen die: 1. ideeën heeft over belangrijke beleidsterreinen à die ideeën heten samen het programma. 2. kandidaten stelt bij de verkiezingen
- 3% van de volwassen Nederlanders zijn lid van een politieke partij. - 15% was dat een halve eeuw geleden.
3 belangrijkste Nederlandse politieke stromen:
1. liberalisme
2. socialisme
3. christen democratie
- linkse partijen
1. willen dat de overheid actief ingrijpt om de sociale ongelijkheid te verminderen
2. hecht sterk aan gelijke kansen
- rechtse partijen
1. vrezen dat de vrijheid van mensen in gevaar komt als de overheid zich te veel met
de zaken bemoeit.
Socialisten: links
Liberalen: rechts
belangrijk bij liberalisme: - vrijheid - kiezen voor abortus en euthanasie - economische vrijheid - Staat moet zorgen voor: * veiligheid * infrastructuur * onderwijs * gezondheidszorg - uitkeringen bij werkloosheid, ziekte en ongeval maar niet te hoog - grote liberale partij : VVD ook D66 à maar D66 wil meer overheidsbemoeienis en wil ook meer invloed van kiezer door een referendum (volksstemming) - veel vertrouwen in het individu
belangrijk bij socialisme (sociaal democratie): - ontstaan uit reactie op liberalisme - gelijke kansen voor iedereen op bijvoorbeeld onderwijs en werk - vóór actieve overheid voor gelijke kansen - mensen met hoge inkomens moeten meer belasting betalen - kiezen voor abortus en euthanasie - grootste partij is PvdAà heeft grote rol gespeeld bij de opbouw van de sociale voorzieningen in Nederland. PvdA is laatste tijd meer naar liberale kant gegaan. - Meegeholpen bij afslanking van de verzorgingsstaat - Ook socialistische partijen zijn: Groen Links en SP: zij denken niet dat de markt veel problemen op zal lossen als de overheid zich terugtrekt. - Groen Links vestigt sterk de aandacht op de milieuproblemen. - SP komt vooral op voor arbeiders en uitkeringsgerechtigden. - Veel vertrouwen in de overheid
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden