Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 12

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 9036 woorden
  • 28 september 2012
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1: de Nederlandse rechtsstaat
Paragraaf 1.1 In naam der wet: open de deur
Waarden zijn dingen die mensen erg belangrijk vinden, zoals respect, vriendschap en liefde. Normen zijn regels over hoe men zich moet gedragen. Samen zijn ze onderdeel van een cultuur. Een cultuur is alles wat een groep mensen zichzelf heeft aangeleerd.  In de grondwet staan de belangrijkste regels. Nederland is een rechtsstaat, zowel de mensen als de overheid moeten zich aan de regels houden.

De vier belangrijkste waarden van de Nederlandse rechtsstaat zijn:
- Menselijke waardigheid (een mens mag niet vernederd worden)
- Leven (ieder mens mag er zijn)
- Gelijkheid (iedereen is even belangrijk)
- Lichamelijke integriteit (zeggenschap over je eigen lichaam)

Drie belangrijke kenmerken van de rechtsstaat zijn:
Machtenscheiding. De macht is verspreid over meerdere personen zodat er geen misbruik van gemaakt kan worden. De wet die de macht verdeeld in een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht verdeeld is Trias Politica.
Rechtsbescherming. Iedereen moet zich aan de wet houden, ook de overheid. Dat staat in het legaliteitsbeginsel. Voordat je gestraft wordt, moet de overheid eerst bewijs hebben. Het strafbare gedrag moet ook verwijtbaar zijn. Dat is het niet in geval van:ontoerekeningsvatbaarheid (de verdachte wist niet wat hij deed), overmacht (de verdachte kon er niets aan doen) of zelfverdediging (de verdachte moest geweld gebruiken om een directe aanval af te slaan).
- Rechtshandhaving. De overheid heeft een geweldsmonopolie.

De bovenstaande kenmerken worden toegepast in het strafrecht:
- Verdachte wordt opgepakt (en kan maximaal 6u verhoord worden).
- Bij zware misdrijven vraagt de politie om inverzekeringstelling. De verdachte mag dan 4 dagen vastgehouden worden.
- De verdachte kan in hechtenis genomen worden (maximaal 3 keer een maand).
- De verdachte krijgt te horen dat hij voor de rechter moet komen, die de zaak kan schikken (de verdachte komt weg met een boete), seponeren (verdachte komt vrij omdat er niet genoeg bewijs is) of de verdachte wordt vervolgd (gevangenisstraf).
- De verdachte komt voor de rechter. Er wordt een vast ritueel doorlopen. Zowel de officier van Justitie (aanklager) en de verdachte kunnen in hoger beroep, waar de zaak door een andere (hogere) rechter bekeken zal worden.
- De veroordeelde moet de uitspraak van de rechter opvolgen.

Paragraaf 1.2  Strijd voor vrijheid en gelijkheid
Voor 1800 was er weinig vrijheid in Europa. Absolutisme: De vorst keurde wetten goed, voerde ze uit, en was de rechter. De mensen waren niet gelijk, er was zelfs een ander wetboek voor mensen van verschillende standen.

In 1800 begonnen de rijke handelaren de bourgeoisie. Ze wilden laten zien dat ze boven het ‘gemene volk’ stonden door geen geweld te gebruiken. Er ontstond een nieuwe denkrichting: de verlichting, waardoor mensen rechten kregen. In die tijd ontstond ook de trias politica.

In Nederland kwam de verlichting in de 18e eeuw. De eerste grondwet kwam er in 1798. De Nederlanders kregen in 1814 vrijheid van drukpers en godsdienst, maar de vorst hield veel macht. Tot de opstanden in 1848, die de vorst zo bang maakten, dat hij Thorbecke een grondwet liet schrijven waardoor hij veel macht verloor. Wetsvoorstellen van ministers moesten door een parlement goedgekeurd worden. Het parlement werd gekozen door het rijke volk. In 1919 kwam er algemeen kiesrecht, voor iedereen boven de 18.

Het strafrecht veranderde ook erg in die tijd. Voor de revoluties waren er veel lijfstraffen, en lag het geweldsmonopolie niet bij de overheid. In 1860 verdwenen lijfstraffen volledig. Er kwam steeds meer opsluiting.

Paragraaf 1.3 Tand om tand of zachte hand?
Soorten ideale staten:
Vrije samenleving: de politie heeft bijna niets te zeggen. De overheid mag net zo veel geweld gebruiken als burgers onderling. Dit zie je bijna nooit.
Totalitaire staat, waar de overheid alle middelen mag inzetten, van martelingen tot verdwijningen. De situatie waarin een land zich bevindt bepaalt vaak wat voor rechtsstaat gekozen wordt.

De Nederandse rechtsstaat zit hier tussenin. Politieke debatten gaan vaak over een harde of een zachte rechtsstaat.

Het opnemen van schadelijk geacht gedrag in de wet heet criminaliseren. Het tegenovergestelde, dus het verminderen van het aantal wetten, heet decriminaliseren.

Voorbeelden van discussies in politieke debat: abortus, euthanasie, seksualiteit, drugsgebruik etc.)

Er zijn 3 opvattingen/visies op het strafrecht:
- Strafrechtverharders: vinden dat burgers te veel vrijheid hebben. Vinden dat iedereen zich aan de regels moet houden. Zijn voor uitbreiding van opsporingsbevoegdheden (aftappen telefoons enz.) Ze zijn ook voor preventief strafrecht. De politie kan dus straffen uitdelen om delicten te voorkomen. Ze vinden dat veroordeelden lange gevangenisstraffen moeten krijgen.
- Strafrechtsafschaffers: vinden dat mensen wel zelf keuzes moeten maken. Vinden dat de politie te veel rechten heeft. Ze vinden dat de dader en slachtoffer samen een oplossing moeten zoeken, bijvoorbeeld de vorm van een geldbedrag.
- Strafrechthervormers: vinden dat mensen zelf keuzes moeten maken, maar op de achtergrond houdt het strafrecht ze in de gaten Zijn voor een reactief strafrecht, dus de politie treedt pas op na het delict. Ze vinden dat veroordeelden heropgevoed moeten worden (resocialisatie) in de vorm van bijvoorbeeld een taakstraf of een cursus.

Hoofdstuk 2 Rechtsstaat in crisis?
Paragraaf 2.1  Zit er een dokter in de cel?
Gelijkheidsbeginsel. Het recht op gelijkheid! Iedereen is voor de wet gelijk.

Als burgers vinden dat ze gediscrimineerd worden, kunnen ze een klacht indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling. Op deze manier kun je je recht halen, zonder meteen naar een rechter te moeten stappen. Dat kan later altijd nog.

Het gelijkheidsbeginsel wordt ook in het strafrecht toegepast. De regering en het parlement bepalen of iets strafbaar is (staat in wetten). Privé bezit (lichaam, spullen, huis en grond) wordt vaak beter beschermd dan publiek bezit (vrede, natuurschoon, overheidsfinanciën enz.). Desondanks is er toch ongelijkheid:
Witteboordencriminaliteit (corruptie, fraude, etc.) gaat vaak ten koste van publiek bezit, zoals het milieu of de financiën van de overheid. Witteboordencriminelen komen vaak weg met een schikking, soms omdat een gevangenisstraf te veel nadelige gevolgen zou hebben, maar ook omdat blauweboordencriminelen daar het geld niet voor hebben.
Blauweboordencriminaliteit(diefstal, geweldpleging etc.) gaat vaker ten koste van privé bezit. De straffen voor blauweboordencriminaliteit zijn hoger dan die voor witteboordencriminaliteit. De effecten op de samenleving zijn meestal hoger (verontwaardiging burgers, media etc.). Ook gaan blauweboordencriminelen vaker de gevangenis in (hebben vaak geen geld voor schikkingen). Blauweboordencriminelen worden ook veel vaker opgepakt.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

De rechter in Nederland straft daadgericht en dadergericht. Hij let op de daad (ernst ervan) en op de dader (achtergrond van hem/haar).In de praktijk betekent dit:     
- Lager geschoolden en werklozen krijgen eerder een onvoorwaardelijke vrijheidstraf (=de cel in).
- Bij een boete wordt wel rekening gehouden met inkomen

Het gevolg hiervan is dus dat hooggeschoolden (witteboorden) minder snel de gevangenis in gaan dan laag geschoolden (blauweboorden). Sommige mensen vinden dat er daarom sprake is van klassenjustitie.

Debat over klassenjustitie:
Progressieve politici en wetenschappers: Er is klassenjustitie, want mensen met een hogere sociale status worden lichter gestraft.
- Conservatieve politici en wetenschappers: onderscheid is onvermijdelijk, blauweboordendelicten worden terecht harder aangepakt (=bedreigender), politie en Justitie werken professioneel, bewijs in financiële zaken is moeilijker, schikking is het minst schadelijk voor een bedrijf, verdachten uit hogere sociale groepen zijn al erg geschaad door publiciteit, mensen met weinig geld kunnen boetes niet betalen dus is gevangenisstraf logischer.
- Politici uit het midden: strafrecht pakt voor lagere groepen onbedoeld ongunstig uit. Goed letten op de eerlijkheid van het systeem.

Paragraaf 2.2  Pak de boef dan, als je kan
Macht schept verplichtingen. De overheid heeft de hoogste macht in Nederland, maar heeft ook een grote verantwoordelijkheid. B.v. veiligheid handhaven en bevorderen. Dat gebeurt door veel mensen die voor de overheid werken (ambtenaren).

De politie heeft de taken:
- Wetsovertreders opsporen
- Ordehandhaving
- Hulpverlening

Het OM (Justitie) heeft de taken:
- Leidingeven bij opsporing
- Verdachten voor de rechter brengen
- Zorgen dat straffen worden uitgevoerd

Rechters hebben de taken:
- Objectief toepassen van strafrecht
- Hoger beroep is mogelijk over de uitspraak, uitspraak van de Hoge Raad is bindend.

Doordat het niet goed gaat met de rechtsstaat als misdaad loont, maar ook niet als burgers onterecht worden opgesloten is het lastig de rechtsstaat geloofwaardig te houden. Overheid moet dus daadkrachtig zijn. Om een land veiliger te maken moet de pakkans, zitkans en strafkans omhoog.

Prestatiecontracten is een afspraak tussen overheid en politie: er komt meer geld naar de politie als ze meer criminelen oppakken. Soms werkt dit nadelig als er te snel daders worden opgepakt, die onterecht veroordeeld worden. De politie wil dan te graag een veroordeling.

Voor een veroordeling is er een bewijs nodig. B.v. een getuigenverklaring, bekentenis, verklaringen van getuigen-deskundigen, schriftelijke documenten, beeld- en geluidopnamen of voorwerpen. Als geen van deze dingen aanwezig is, wordt de verdachte vrij gesproken. Dit gebeurt ook in geval van ontlastende bewijzen, die kunnen aantonen dat de verdachte het misdrijf niet heeft gepleegd (alibi verklaring). Dit alles zit in het strafdossier van een verdacht dat naar een rechter wordt gestuurd.

Waarheidsvinding moet centraal staan in een strafproces!

Oorzaken onterechte beoordeling:
- Geheugen van getuigen schiet tekort
- Onder druk wordt een valse bekentenis afgelegd
- Er zijn foute conclusies getrokken uit de technische bewijzen

Debat over falen van politie en justitie en hoe het effectiever kan:
Progressieve politici: Vinden dat prestatiecontracten leiden tot meer bonnen in het wegverkeer. Politie pakt een mogelijke dader en zoekt dan de bewijzen erbij. Rechercheurs gebruiken niet altijd goede verhoormethoden. Wijkagent en buurthuis moeten terug.
- Conservatieve politici. Prestatiecontracten zijn een goed middel om pak- en strafkans te verhogen. Zitkans moet stijgen, hoger percentage gevangenisstraffen
- Politici uit het midden. Prestatiecontracten kunnen zinvol zijn. Elke fout van de politie en justitie wordt in de media uitvergroot, vaak onterechte beschuldiging van onbetrouwbaar of ondeskundig gedrag. Professionals moeten wel kritisch blijven.

Paragraaf 2.3 Die pet past ons allemaal
De basis: De rechtspraak is in handen van een onafhankelijke rechter. Hij hoeft aan niemand verklaringen af te leggen. Hij moet wel:
- Bepalen of het gedrag van de verdachte strafbaar is
- De schuld of onschuld van de verdachte bepalen
- De straf voor de daders bepalen

Als je het niet eens bent met de uitvoering van een wet, kan je met je zaak voor de rechter. Als je als burger je recht wilt halen na een misdrijf, moet je aangifte doen bij de politie.

Als je eigen rechter speelt, wordt dit eigenrichting genoemd. Dat is strafbaar. Wat wel mag is actief burgerschap. Burgers zijn in extreme situaties ook bevoegd om geweld te gebruiken. Bijvoorbeeld in geval van noodweer (om te voorkomen dat je beroofd, geslagen etc. wordt), mits het geweld proportioneel is. In een panieksituatie kan ook nog sprake zijn van noodweer. 

Buurtwachten worden in wijken opgericht door mensen die er wonen om zich veiliger te voelen. In dure wijken wordt dit vaak uitbesteed aan particuliere beveiligingsbedrijven. Als die getuige zijn van een misdaad, mogen zij de dader in burgerarrest nemen. Buurtwachten mogen zich niet preventief bewapenen. Een ander voorbeeld zijn naming and shaming-acties, waarbij de namen of foto’s van bijvoorbeeld winkeldieven of ex-gedetineerden publiek gemaakt worden.

Debat over hoe actief burgers betrokken mogen zijn bij de strijd tegen criminaliteit:
Progressieve politici: zijn terughoudend, omdat zij sterk hechten aan het recht op privacy. Geëmotioneerde burgers kunnen te snel veel geweld gebruiken. Ze zijn bang voor klassenjustitie (jongeren hebben vaker een te kort lontje, waardoor ze in de problemen komen).
- Conservatieve politici: niet te snel spreken van eigenrichting als een burger iets doet, want het dringt wel criminaliteit terug als burgers zelf optreden.Burgers laten zo zien dat ze iets voor elkaar over hebben.
- Politici uit het midden: samenwerking tussen burgers en politie belangrijk, goede balans. Actief burgerschap is goede zaak, maar onder regie van de politie.

Hoofdstuk 3 Wat is de ideale rechtsstaat?
Paragraaf 3.1 Roep om harde rechtsstaat via de media
Iedereen wordt bewust of onbewust beïnvloedt door de media. Dit heet manipulatie.

Vier theorievormen van media-manipulatie die wat met je doen:
Injectienaaldtheorie: (het publiek bepaalde theorieën ‘inspuiten’) → Mensen geloven alles wat de media zegt. B.v. door veel aandacht voor criminaliteit denken mensen dat de rechtstraat harder moet worden.
Agendatheorie: de media bepaald waarover gepraat wordt, maar mensen vormen eigen mening hierover. B.v. door veel aandacht aan criminaliteit en terreurbestrijding te geven, vragen de mensen en politici zich af of de rechtstaat niet te zacht is.
Opinieleidertheorie: Mensen nemen de mening over van mensen (opinieleiders) die in hun ogen belangrijk zijn. B.v. als veel opinieleiders roepen dat de rechstaat harder moet, dan nemen veel mensen dit over).
Selectieve perceptietheorie: Mensen kiezen zelf welke informatie ze onthouden, door hun referentiekader (je eigen idee over waarden en normen, kennis en ervaring).

Media spelen dus een grote rol bij de beeldvorming. Zij beïnvloeden de publieke opinie en die beïnvloeden weer de politici! In deze tijd b.v. de roep om een hardere rechtstaat en het beleid van de regering  om dit te doen.

Criminaliteitsstatistieken:
Objectieve veiligheid is de veiligheid die zichtbaar is in politiestatistieken.
Subjectieve veiligheid is de veiligheid zoals mensen die zien.

De veiligheid uit politiestatistieken houdt geen rekening met verborgen criminaliteit (crimineel gedrag dat niet gemeld is) of immateriële schade (geestelijke schade bij slachtoffers, b.v. slecht slapen, angst etc.).

De overheid doet er zo veel mogelijk aan beide soorten veiligheid te vergroten, door
- Efficiëntere bestraffing (sneller, beter en meer)
- Meer toezicht op straat
- Meer bevoegdheden voor de politie
- Meer cellen (celcapaciteit)

Criminelen worden verdeeld in meerdere dadergroepen:
Risicojongeren  krijgen heropvoedende straffen (coaching ouders, buro HALT, controle spijbelen, behandeling in jeugdgevangenis).
Veelplegers  krijgen heropvoedende straffen (zie hierboven, drugsgebruikers verplicht afkicken, elektronisch huisarrest)
Zware/georganiseerde criminelen  komen in zware gevangenissen, en krijgen tbs. Na straf begeleiding.
Witteboordencriminaliteit  wordt beter door OM-financiële specialisten  opgespoord (krijgen schikkingen en celstraffen)
Terrorisme wordt constant in de gaten gehouden door de AIVD en vaak van te voren al opgepakt en veroordeeld.

Paragraaf 3.2 Onze rechtsstaat in internationaal perspectief
Voordat een land lid mag worden van de EU, moet het voldoen aan verschillende eisen, zoals democratie en een goede economie.
- In de EU wordt veel samengewerkt op het gebied van criminaliteitsbestrijding en veiligheid. Ook op andere gebieden: landbouw, milieuvervuiling enz.
Europese wetten en regels hebben veel invloed op de wetgeving van de lidstaten. Je moet in een land rekening houden met de verdragen die in de EU zijn gesloten. Die tellen nl. zwaarder.

De Verenigde Naties spelen een belangrijke rol bij het handhaven van de internationale rechtstaat: bevorderen van de veiligheid van mensen en de mensenrechten.Zij kunnen dit doen door:
- Te bemiddelen in een conflict  (peacemaking)
- Economische sancties opleggen  (peacemaking)
→ VN-militairen controleren dit in het land waar dit aan de orde is. Mogen alleen geweld gebruiken als ze zelf aangevallen worden.

-  Troepen naar oorlogsgebieden te sturen (peace enforcing)
→ Militairen gaan zonder toestemming van de regering van dat land en mogen geweld gebruiken om conflict op te lossen.

- Land weer opbouwen (peace building)
→ Strijders ontwapenen, scholen neerzetten, rechters en politieagenten opleiden.

Nederland doet vaak mee aan VN-vredesmissies!

Belangrijke zaken in de VN:
- Veiligheidsraad: neemt de besluiten over zaken die te maken hebben met recht. Er zijn 15 leden (5 permanente landen, zoals Engeland, Rusland, China, VS en Frankrijk) en 10 wisselende landen)
- Vetorecht: het recht om een besluit tegen te houden in de Veiligheidsraad (mogen alleen de 5 permanente leden doen).
- Internationaal Gerechtshof: zit in Den Haag. Adviseert over internationale zaken en geeft alleen advies (b.v. grensconflicten tussen landen etc.)
- Internationaal Strafhof: zit in Den Haag. Behandelt internationale zaken (b.v. daden tegen de menselijkheid/oorlogsmisdaden) en geeft straffen.

Een land is soeverein (mag zelf beslissen binnen eigen grenzen), maar als de staat zich onverantwoordelijk gedraagt, dan verspeelt het zijn recht op zelfstandigheid. Dat mag alleen besproken/besloten worden in de VN.

Wat vinden de politici?
Progressieven: Buitenlandse politiek moet wapens en armoede aanpakken. Een crisis mag alleen onder leiding van de VN worden opgelost. In de Veiligheidsraad moeten ook 3e Wereldlanden zitten. Niet te snel militair ingrijpen.
Politici midden: Harde diplomatie tegen corrupte regimes, want die zijn ook verantwoordelijk voor de armoede in hun land. Ook VS of NAVO mogen namens de VN optreden.
Rechtse politici: Wereld wordt onveiliger door regeringen in 3e Wereldlanden die eigen bevolkingen onderdrukken. VS mogen zelf in uiterste nood preventief aanvallen. VN soms te angstig voor ferme stappen. Economische sancties hebben vaak averechts effect.

Hoofdstuk 5 “Hoe democratisch is Nederland?”
Paragraaf 1. Wie heeft het meeste te zeggen?
De basis: wisselwerking tussen politici en burgers. In democratie moet wisselwerking tussen politici en burger zijn. Tijdens de politieke besluitvorming is er een constant reageren op elkaar tussen politici en burgers. Het proces verloopt als volgt:

Het begint met de uitwerking: besluitvormingsmodel. Vier barrières moeten genomen worden voordat een wens van burgers wordt omgezet in beleid door de overheid:
Wensen van burgers moeten herkend en erkend worden. Massamedia, belangengroepen en politieke partijen spelen een sleutelrol. Zij brengen de wens/het probleem breed onder de aandacht. Emotie speelt een grote rol hierbij.
Bepalen van politieke agenda. De politici moeten prioriteiten stellen uit de onderwerpen op de publieke agenda en bepalen of zij een wens/probleem willen gaan aanpakken. Als dat gebeurt (bv. door Kamervragen te stellen of een onderzoek door een minister), dan staat het op de politieke agenda. 
Hoe moeten problemen worden opgelost? Het overleg/de discussie tussen fractiespecialisten en minister staat centraal. Ambtenaren helpen de minister. En de groepen die de wens hebben die lobbyen bij Kamerleden.
Genomen beslissingen uitvoeren. Beleidsuitvoering. Maar dat kan weer ruimte geven voor invloed uitoefening door de mensen om wie het gaat.

De toepassing: wie beïnvloeden de politici? Politici krijgen van alle kanten raad, wensen etc. van verschillende groepen:
Ambtenaren: adviseren de minister bij het maken van wetvoorstellen. 
Massamedia: journalisten etc.
Pressiegroepen: werkgevers, werknemers, consumenten en milieuorganisaties.
Actiegroepen: kan per wens/probleem verschillen en worden dan ook pas vaak samengesteld.
- Advies- en overlegorganen: zijn er op allerlei gebieden in de maatschappij
Individuele burgers: iedere burger kan zelf in actie komen, ook helemaal alleen.

De ene groep burgers heeft meer machtsbronnen en machtsmiddelen dan de andere. De hoeveelheid invloed die je kunt uitoefenen om een wens/probleem omgezet te krijgen in beleid is hiervan afhankelijk. Hoe groter de machtsbron, hoe groter de invloed. Groepen kunnen een machtsmiddel gebruiken om hun zin te krijgen (b.v. protesteren of staken, lobbyen etc.

Het debat: hoeveel macht hebben burgers in Nederland?
Politici vinden:  de macht ligt bij regering en parlement. Politici wegen zelf de belangen af.
Wetenschappers vinden: de macht ligt bij regering en parlement en bij pressiegroepen. Je weet vaak niet wie uiteindelijk zijn zin krijgt.
Linkse mensen vinden: de macht ligt bij een kleine groep grote ondernemers en hoge beleidsambtenaren.

Paragraaf 2. Is het beleid wel succesvol?
De basis: doelmatig beleid. Burgers willen graag tastbare resultaten van overheidsbeleid zien. Het eindresultaat is belangrijk om te bepalen of het beleid doelmatig is (of het werkt). Het nakijken daarvan heet evalueren en door dit te doen kun je leren van je fouten en het beleid bijstellen. Het parlement kan de regering beter controleren, daardoor zal het vertrouwen in de werking van de parlementaire democratie toenemen.

Het proces van bekijken of een beleid succesvol is verloopt als volgt:

De uitwerking: wat er mis kan gaan met de doelmatigheid.
- Klopt de rechtmatigheid van het beleid? De rekenkamer is een onafhankelijk instituut dat jaarlijks onderzoekt of de uitgaven van de regering eerlijk zijn verantwoord en rapporteert dit aan het parlement. De rechtmatigheid van het beleid is daarmee al gecontroleerd.
- Een beleid uitvoeren zoals je het bedoeld hebt is moeilijk, door: de individualisering van de samenleving maakt gedrag van mensen moeilijk voorspelbaar, veranderingen in internationale verhoudingen tussen maatschappelijke groepen de effectiviteit van het beleid tegenwerken of bevorderen, interne omstandigheden op de ministeries spelen een rol. Politici kijken vaak maar 4 jaar vooruit en willen successen op korte termijnen behalen of de bureaucratische cultuur kan problemen veroorzaken. Hier ligt nadruk op rechtmatigheid ipv doelmatigheid en dat betekent veel formulieren invullen voor iedereen.

De toepassing (voorbeeld): succesvol onderwijsbeleid?

Scholen kregen afgelopen jaren meer vrijheid om het studiehuis op hun eigen manier in te vullen. Doel was om het onderwijs beter te laten aansluiten op het hoger onderwijs. Wat deden de middelbare scholen zoal:
- Sommige scholen schaften het klassikaal onderwijs af en introduceerden het zelfstandig werken.
- Sommige scholen gaven de leerlingen een beperkt aantal uren per week de kans om zelfstandig te werken.
- Sommige scholen bleef gewoon klassikaal lesgeven.

Het doel is gelukt, want studenten presteren en onderzoeken beter in het hoger onderwijs, maar hun vakinhoudelijke kennis is verminderd.

Het debat: Hoe kan het overheidsbeleid doelmatiger worden? Bijv. door een zakenkabinet. 

Voordeel:          
- Besluitvorming wordt niet verlamd door politieke ideologische tegenstellingen en eindeloos overleg.
- Er kan doortastender en sneller worden besloten.

Klein kabinet van 5 of 6 ministers: bepalen samen de grote lijnen, na goedkeuring door het parlement zorgen staatssecretarissen voor de uitvoering. Fracties in het parlement moeten veel doortastender optreden. Ministers moeten vaak ter verantwoording worden geroepen en besluitvorming moet transparanter.

Nadeel: dit houdt ook op.

Paragraaf3. Een (on)overbrugbare kloof?
De basis: wat is de kloof? Nederland is een vertegenwoordigende democratie (het parlement heeft vertegenwoordigers uit het volk). Kloof is: als de afstand tussen politici en bevolking te groot wordt en de bevolking het niet meer eens is met de democratische beslissingen. Burgers zien de politici niet meer als hun leiders → zoeken toevlucht tot anti-democratische partijen en illegale vormen van politieke participatie → resultaat legitimiteitscrisis.

Onderzoekers hebben de kiezers ingedeeld in vier verschillende groepen:
Onverschilligen (die kan het allemaal niets schelen, hebben geen belangstelling)
Ontevredenen (zijn ontevreden met wat er in Nederland gebeurt)
Gezagsgetrouw (zijn mensen die vinden dat de politici wel weten wat goed is als ze zich maar aan de wet houden)
Geïnteresseerden (die hebben interesse in wat er in het land gebeurt en wat de politici doen)

De uitwerking: mening van politici en bevolking kunnen verschillen
- Kiezers kiezen op een partij, maar hoeven het niet met alle ideeën eens te zijn.
- Burgers kunnen zich ook minder herkennen in de leiders omdat ze uit verschillende sociale achtergronden komen
- Politici vinden dat ze eigen verantwoordelijkheid hebben en vinden vaak het verkiezingsprogramma belangrijker dan de mening van hun kiezers
- Politici moeten wel eens afwijken, omdat ze compromissen moeten sluiten.

De toepassing: protest in een democratie. Er zijn 2 vormen van politiek protest: Gewelddadige revolutie = verboden. Petitie aanbieden = OK. Een tussenvorm is burgerlijke ongehoorzaamheid. (=illegaal, maar geweldloos verzet van burgers, b.v. een abortuskliniek bezetten, niet alle belasting betalen uit protest tegen wapenaankopen).

Tien kenmerken van burgerlijke ongehoorzaamheid:
- Actievoerders erkennen wel de regering en parlement als bestuur van land.
- Actie is illegaal
- Actievoerders hebben eerst legale middelen gebruikt
- De actie is volledig geweldloos
- Protest is gewetensvol; men doet een beroep op belangrijke waarden en niet op het eigenbelang.
- Samenhang tussen bekritiseerde wet en gekozen overtreding
- Actie vindt plaats in het openbaar
- Actie is weloverwogen en niet zomaar een oprisping van woede
- Actievoerders zorgen ervoor dat mensen die er niets mee te maken hebben zo weinig mogelijk last hebben van de actie
- Actievoerders werken vrijwillig mee aan arrestatie, vervolging en berechting.

Het debat: past burgerlijke ongehoorzaamheid in een democratie?
- Progressieve/linkse partijen: staan welwillender tegenover burgerlijke ongehoorzaamheid, omdat het een protest is door groepen die anders altijd ‘overruled’ worden door de meerderheid.
Conservatieve partijen:  mag niet. Er worden in alle openheid democratische beslissingen genomen. Je moet je daar bij neerleggen, anders wordt het land onbestuurbaar.

Begrippen:
Publieke agenda: wensen van (of steun door) burgers over sociale problemen.
- Politieke agenda: maatschappelijke problemen waar politici zich mee bezig houden.
- Lobbyen: op informele manier praten of schrijven met politici en ambtenaren.
- Machtsbron: factor waarop de macht berust, zoals aanzien, kennis, geld enz. Hoe meer en grotere machtsbronnen, hoe meer invloed.
- Machtsmiddel: instrument dat een groep inzet om haar doel te bereiken.
- Rechtmatigheid: de mate waarin het beleid volgens de regels van de wet verloopt.
- Bureaucratische cultuur: cultuur waarin de nadruk ligt op rechtmatigheid in plaats van doelmatig.
- Zakenkabinet: een regering van ervaren mensen van buiten de politiek, die vertrouwen hebben van de grote partijen in het parlement.
- Politieke participatie: deelname van burgers aan de politieke besluitvorming.
- Legitimiteitscrisis: burgers zien politici niet meer als hun rechtmatige leiders.
- Burgerlijke ongehoorzaamheid:  protest van burgers dat illegaal is, maar geweldloos.

Hoofdstuk 6 “Wat is de ideale democratie?”
Paragraaf1. Macht van de media: regeert de leugen?
De basis: journalisten als waakhond en nieuwsmakelaar. Pers is een middel om politici te laten weten hoe het volk over de gevoerde politiek denkt. In een democratie is er persvrijheid. Journalisten informeren zowel de bevolking als politici (‘waakhonden van de democratie’).

De uitwerking: de politieke cultuur in beeld. In Nederland is harmonie(model) belangrijker dan conflicten zoeken. Er is geen echte schandaalpers. Grootschalige politieke demonstraties zijn zeldzaam.

De toepassing: spindoctors, sensatiezoekers en zeurkousen.

Tegengestelde meningen over politici:
- Ze zijn arrogant en inspiratieloos en praten in een onbegrijpelijke ambtenarentaal.
- Ze zijn populistisch en praten te veel in eenvoudige oneliners.

Veel politici hebben spindoctors (zorgen ervoor dat hun baas zo goed mogelijk in de media komt). Imagebuilding is belangrijk. De vorm gaat voor de inhoud → Tv-democratie. Journalisten zitten in een concurrentieslag met elkaar door de vercommercialisering. Mensen willen politieke informatie luchtig → infotainment.

Het debat: overheidstoezicht of zelfregulering?
Politici vinden dat er iets moet veranderen, want ze zijn bezorgd over de kwaliteit van het nieuws. Voorstel: mediawatch-instituut dat alles onderzoekt.
Journalisten vinden dat de media in een democratie de politieke macht moeten controleren. En er is vrijheid van meningsuiting. Ook de macht van de medio wordt overschat. Politici moeten aan zelfregulering doen (kritisch naar zichzelf kijken).

Paragraaf2, Naar een Verenigde Staten van Europa?
De basis: de Europese gedachte. Na 2e wereld oorlog hielp de VS met het Marshallplan. Voorwaarde: Europese landen moeten meer samenwerken (mn op economisch gebied)..

1992 Verdrag van Maastricht:
- De euro werd ingevoerd
- Samenwerking op buitenlands gebied, criminaliteitsbestrijding en milieu

De uitwerking: hoe ziet de EU structuur eruit?
EU heeft  4 belangrijke bestuursorganen:
- De Europese Commissie (EC). Stelt wetten voor en voert uit. Commissievoorzitter stelt team samen (mix van politieke partijen). Elk land heeft meestal een commissaris (met eigen beleidsterrein).
- Het Europees Parlement (EP). Heeft een wetgevende en controlerende taak. Gekozen door de Europese bevolking, 732 leden.
- De Europese Raad. Regeringsleiders van 27 lidstaten, wisselend voorzitterschap. Benoemt iedere vier jaar de voorzitter van de Europese Commissie. Vergadert elk kwartaal in Brussel (= Europese Top). Stemming bij besluiten moet een gekwalificeerde meerderheid hebben (min. 63% moet voor zijn).  
- Het Europese Hof van Justitie. Opperrechter van Europa, 13 rechters. Uitspraken zijn bindend. Kunnen landen op de vingers tikken. Laatste mogelijkheid voor burgers voor bezwaar tegen Europese wetgeving.

De toepassing: hoe verloopt de besluitvorming in de EU? Is ingewikkeld, omdat er een balans gezocht moet worden tussen de macht van alle landen zelf (intergouvernementele organisaties) en het afstaan van macht aan de EU (federale organisatie).

Besluitvorming kan op 2 manieren verlopen:
- Medebeslissingsprocedure: Onderwerpen: alles behalve (zie onder). Raad en parlement moeten samen het voorstel van de Commissie accepteren. 
- Advies: Over buitenlandse politiek, terreurbestrijding, justitie en politie mag het parlement slechts een advies geven. Alle landen in de Raad hebben vetorecht.

Alle besluitvorming verloopt volgens de formele structuur (net als in Nederland). Er zijn ook acties en lobby’s van allerlei groeperingen.

Het debat: hoe moet de EU worden ingericht?
Mening Nederland: Europa moet zich alleen met zaken bemoeien die Nederland niet binnenlands kan oplossen, besluitvorming moet democratischer, niet meer contributie betalen dan andere landen.

3 visies van partijen:
- Linkse partijen: Invloed van grote ondernemingen en politieke elite is te groot. EP moet dezelfde rechten krijgen als de 2e Kamer, EC direct kiezen door de bevolking
- Midden partijen: Positie EC versterken, EU is ook een waardengemeenschap (rechtsstaat, democratie en sociale rechtvaardigheid zijn ook belangrijk)
- Rechtse partijen: Europa moet zich alleen bezighouden met economie. Nederland regelt verder zijn eigen zaken. Er moeten geen nieuwe landen bijkomen en elk land heeft vetorecht.

Begrippen:
- Persvrijheid: Journalisten mogen publiceren wat ze willen zonder dat de regering dit van te voren inziet of controleert.
- Mediacratie: als de invloed van de media heel groot is.
- Politieke cultuur: hoe politici, media en burgers met elkaar omgaan en over elkaar denken.
- Tv-democratie: politici zijn constant bezig om zo goed mogelijk in beeld te komen.
- Infotainment: informatie en amusement vloeien in elkaar over.
- Intergouvernementele organisatie: een land staat geen zeggenschap af.
- Federale organisatie: staat een land wel zeggenschap af.

Hoofdstuk 7
Paragraaf 7.1 Van de wieg tot het graf ?
Nederland heeft een gemengde economische orde. Die bestaat uit een particuliere- en een collectieve sector:

Particuliere sector: 
- Vrije markt mechanisme (vraag en aanbod)
- Particuliere bedrijven
- Concurrentiestrijd tussen ondernemingen
- Streven naar winst

Collectieve sector:  = gefinancierd uit belastingen en premies
Door de overheid gefinancierd (uit belastingen en premies), zoals: de verzorgingsstaat (met uitgebreide sociale voorzieningen: de overheid garandeert een sociaal minimum inkomen voor mensen) en welzijnsvoorzieningen (o.a. onderwijs en zorg, veel uit belastinggeld, maar niet altijd)

Vanuit de collectieve sector worden op ook defensie, politie, wegen e.d. betaald.
Ongeveer 55% van het nationaal inkomen → verdiend in particuliere sector
Ongeveer 45% van het nationaal inkomen → verdiend in collectieve sector

Toepassing van de verzorgingsstaat en de collectieve uitgaven (uitkeringen): Een groot deel van de collectieve uitgaven gaat naar het Stelsel van sociale zekerheid. Overheid organiseert solidariteit tussen actieven en niet-actieven.

Drie soorten uikeringen:
Werknemersverzekeringen: betaalt elke werknemer die in loondienst is: (de premie is afhankelijk van hoogte loon) → de hoogte + duur uitkering is afhankelijk van arbeidsverleden (hoogte inkomen + hoe lang gewerkt); v.b. nw. WW + WIA.
- Volksverzekeringen: betaalt elke werkende Nederlander: (te betalen premie afhankelijk van inkomen) → uitkering voor iedereen gelijk; v.b. Kinderbijslag + AOW (vanaf 65 jr).
- Sociale voorzieningen: wordt betaalt uit belastinggeld dus geen premieheffing → uitkering is sociaal minimum en is alleen mogelijk als: een beroep op andere verzekeringen niet mogelijk is of walsiemand geen eigen vermogen heeft. Voorbeeld van sociale voorziening:  Wet Werk en Bijstand (als je geen recht meer hebt op WW).

Sociaal minimum = precies krijgen wat je nodig hebt om van te leven.

Debat: Wie bepaalt de arbeidsvoorwaarden? (arbeidsvoorwaarden = loon, werktijden, vrije dagen, de kwaliteit van het werk, scholingsmogelijkheden enz.)

Arbeidsvoorwaarden worden bepaald door:
- Overheid (stelt het wettelijk minimum loon vast)
Sociale partners (werkgeversorganisaties + vakbonden) in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s)

Debat: mogen maatregelen van de overheid door cao-onderhandelingen worden gerepareerd (= ongedaan worden gemaakt) ?
- Sociale partners: Ja.
- Veel politici: Nee.        

Paragraaf 7.2 Geschiedenis van de verzorgingsstaat
1800-1870: nachtwakerstaat  (met veel liefdadigheid door de rijkeren).
- Overheid moet voor veiligheid zorgen, maar zich niet met economie bemoeien
- 20% v.d. bevolking straatarm
- Iedereen blijft in eigen sociale laag (gesloten samenleving)
- Onderdrukking van protest en vakbonden
- Sociale zorg is een gunst.
→Hogere standen boden hulp: voor eigen zielenheil, omdat het een godsdienstige plicht was of om een revolutie te voorkomen.

1870-1900: geboorte van de verzorgingsstaat.
Door industrialisatie en verstedelijking werd de sociale kwestie duidelijker (armoedige arbeiderswijken en slechte werkomstandigheden)
Roep om sociale wetgeving
- Gezondheidsrisico’s
- Behoefte aan gezonde en goed geschoolde arbeiders
- Strijd door progressieve politici (socialisten) en vakbeweging                  
→Eerste sociale wetgeving  

1900-1945: uitbouw van de verzorgingsstaat 
- Leerplichtwet (1901)
- Overheid gaat onderwijs (ook van protestanten en katholieken) en ziekenhuizen subsidiëren
- Werknemersverzekeringen (o.a. Ongevallenwet. Ziektewet, WW)
- (Beperkte) hulp nog steeds een gunst

1945-1970: de voltooide verzorgingsstaat
- “Armoede van economische crisis mag niet terugkomen”
- AOW en Bijstandswet werd ingevoerd
- Sociale verzorgingsrechten in de grondwet (sociale hulp wordt een recht in plaats van een gunst)
- Na 1975: crisis van de verzorgingsstaat  →   versobering van de hulp want die was te riant geworden

Toepassing: Armen beschaving aanleren 1870-1945 (beschavingsoffensief eerst door rijke burgers betaald en later door progressieve politici ondersteund: arbeiders leren een net leven te leiden) met o.a.:
- Regelmaat
- Spaarzaamheid
- Geen drankmisbruik
- Arbeidsdiscipline
- Gedrag van liefdevolle ouders

Middelen om doel te bereiken:
- Ambachtscholen
- Huishoudscholen
- Woningopzichteressen

Als arbeiders hier niet aan voldeden kregen ze geen steun meer.

1874 kinderwet Van Houten
- Verbod op kinderarbeid in de industrie, maar niet op boerderijen, steenbakkerijen en naaiateliers.
- Goede controle ontbrak.
- Kinderarbeid verdwijnt pas einde 19de eeuw door: mechanisatie van landbouw en industrie, stijging van de lonen en de leerplichtwet van 1901.

Het debat: Is Van Houten een held?
- Progressieve liberale burgerij: ja (hij hielp een misstand uit de wereld)
- Conservatieven: nee, Van Houten is een verrader (van het liberalisme, de liberale burgerij)
- Socialistische partijen: nee, Van Houten is een lafaard (want hij schrok terug voor werkelijke veranderingen, die het onderliggende probleem van de armoede zouden aanpakken).

Paragraaf 7.3 Trampolinebed of hangmat?
Inkomenspolitiek
Links: nivelleren (verschillen tussen hoge en lage inkomens kleiner maken)
Midden: mensen zijn zelf verantwoordelijk voor inkomen, overheid moet afspraken tussen werkgevers en werknemers respecteren
- Rechts: lage belastingen, denivelleren (verschillen groter maken, als je hard werkt verdien je ook meer)

Stelsel van sociale zekerheid
- Links: hoge + langdurige uitkering, koppeling tussen lonen en uitkeringen, handhaving rechtsbescherming werknemers, alleen passend werk accepteren.
- Midden: werkgevers + werknemers moeten sociale verzekeringen zelf regelen, goede zorg voor mensen in de bijstand.
- Rechts: uitkeringen verkorten en verlagen, ontkoppeling lonen en uitkeringen, minder snel uitkering, minder rechtsbescherming werknemers.

Hoofdstuk 8
Paragraaf 8.1 Eigen schuld, dikke bult?
Arbeidsdeling (verschillende beroepen) kan leiden tot sociale ongelijkheid = beroepsgroepen verschillen van elkaar door inkomen, aanzien en macht. In Nederland is de ongelijkheid in vergelijking met andere EU-landen klein

Inkomensongelijkheid kun je achterhalen door te kijken naar:
- Primaire inkomensverdeling = vóór belastingheffing
- Secundaire inkomensverdeling = ná belastingheffing

In Nederland wordt door belastingheffing het verschil kleiner (= nivellering), want rijkere mensen betalen meer belastingen
- Tertiaire inkomensverdeling = inclusief effect van subsidies en overheidsuitgaven

 In Nederland worden door dit effect de verschillen weer groter (= denivellering), doordat mensen die arm zijn allerlei uitkeringen krijgen (b.v. huursubsidie, zorgtoeslagen etc.)

In Nederland zijn eigen individuele verdiensten bepalend (dus wat je doet en bereikt), niet je afkomst.

Sociale mobiliteit(= stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder) Deze mogelijkheid tot sociale mobiliteit is toegenomen, maar de onderste laag blijft grotendeels gesloten:

Er zijn 3 armoedecarrières te onderscheiden:
- Incidentele armen  (leven 1x in 10 jr.max. 1 jr. op sociale minimum)
- Herhaaldelijk armen (leven 2x in 10 jr. max. 2 jr. op sociale minimum)
- Duurzame armen (leven 3 jr. of langer op sociaal minimum)

Vooral laatste 2 groepen dreigen sociaal uitgesloten te worden en onderklasse te vormen. Bij grootste deel, de zwakke werklozen, is daarbij sprake van stille armoede.
- Sterke werkelozen: mensen die zich wel weten te redden ondanks hun werkeloosheid
- Zwakke werkelozen: mensen die in armoede vervallen of in psychische problemen komen) 

Het debat: Zal er altijd een arme groep zijn?
- Conservatieven: Nederland heeft een open samenleving, er is veel mogelijkheid tot sociale mobiliteit, er is slechts relatieve armoede, sommige conservatieven vinden dat veel uitkeringsgerechtigden door eigen schuld in de schulden zitten (door onverstandige uitgaven). Wat er aan te doen: verbetering opleiding vaklui en meer discipline van jongeren (evt. werkkampen).
- Linkse politici: Nederland heeft een halfopen samenleving (max. 1 trede omhoog op sociale ladder), arme arbeiders gevangen in slechte banen. Wat er aan te doen:lang op sociaal minimum → overleven + buitengesloten zijn→ overheid moet extra financiële steun geven aan bijstandsgezinnen. Extra onderwijs aan kansarmen aanbieden.        Gesubsidieerde banen aanbieden. Quotering (in elk bedrijf % langdurig werklozen).
- Politici van het midden: wat er aan te doen: overheid moet in sommige individuele gevallen bijzondere bijstand geven. Maatschappelijke groepen (bijv. clubs en verenigingen) zouden hulp kunnen bieden (jongeren dichter bij de arbeidsmarkt brengen).

Hoofdstuk 9
Paragraaf 9.1 Hoe ideaal is onze verzorgingsstaat?
De basis: globalisering. De economie globaliseert (=wereldwijd, concurrentie aangaan met andere landen). In Europa: economieën zijn met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar → Voor landen in de EU gelden de volgende afspraken:
- Vrije concurrentie.
- Er is een vrije arbeidsmarkt (mensen mogen in elk land werken als ze willen).
- Regeringen mogen geen staatssteun geven aan noodlijdende bedrijven (=oneerlijk).
- Monopolies zijn verboden.
- Overheidstekorten mogen max. 3% zijn (sancties: hoge boetes van de Europese Commissie).
- Een deel van de Europese begroting gaat naar arme regio’s in zuiden en oosten voor b.v. bedrijventerreinen- en wegenaanleg.

Wat houdt globalisering nog meer in?
- Nederland + EU is in concurrentiestrijd met andere economische grootmachten (bijvoorbeeld China en VS).
- Internationale bedrijven opereren wereldwijd (hoofdkantoren en fabrieken b.v. gescheiden van elkaar: fabrieken in lage lonenlanden).
- Overal in winkels liggen producten uit hele wereld.
- Veel mensen werken buiten het geboorteland (b.v. Polen werken in Nederland).

Effect van de EU-samenwerking: speelruimte voor een eigen economisch beleid wordt kleiner in een land, want je moet je aan de gezamelijke afspraken houden die in de EU worden gemaakt (dus b.v. geen slechtlopende bedrijven helpen).

Er zijn verschillende soorten verzorgingsstaten in Europa:
- Scandinavische model (Denemarken, Zweden, Noorwegen): Forse belastingen, uitgebreide voorzieningen en hoge uitkeringen. Overheid zorgt van wieg tot graf, maar iedereen moet werken om voorzieningen te kunnen betalen.
- Continentaal model (Duitsland, België, Frankrijk, Nederland): Goede welzijnsvoorzieningen, vrij hoge uitkeringen (afhankelijk van arbeidsverleden) en extra aandacht voor gezinnen met kinderen. Man werkt veelal, vrouw (deeltijdwerk) doet huishouden.
- Angelsaksische model (Engeland, Canada, VS): Collectieve sector is klein (meer particuliere sector), economische groei hoog, belastingen laag, veel voorzieningen in particuliere handen (scholen, ziekenhuizen, openbaar vervoer etc.). Voor mensen met weinig geld publieke voorzieningen. Weinig ontslagbescherming, wel snel baan vinden. Uitkeringen zijn laag en kort (alleen voor de allerarmsten). Rijke burgers doen veel aan liefdadigheid.
- Zuidelijk model (Portugal, Spanje, Griekenland): Overheid doet weinig aan zorg. Weinig sociale rechten. Familiezorg voor ouderen, zieken en werkelozen. Levensverwachting en opleidingsnivo laag. Veel bedrijven in de landbouw.

Debat: onze rijkdom hun armoede? Wat moet je doen om de economie in arme ontwikkelingslanden (b.v. Afrika) te verbeteren en de mensen daar te helpen?
Rechts: je moet uitgaan van de moderniseringstheorie. HetWesten investeert in ontwikkelingslanden → economie moderniseert daar en land komt vooruit. Dat heeft ook een voordeel voor de Westerse bedrijven, want ze profiteren wel van dat land: goedkope grondstoffen voor de fabrieken en goedkope arbeidskrachten waardoor ze de producten heel goedkoop kunnen maken en voor veel geld ergens in de wereld kunnen verkopen. En houden ze producten over, dan dumpen ze die weer in ontwikkelingslanden, want daar is altijd vraag naar spullen. Hierop heeft links commentaar, want zij vinden dat de bedrijven hiermee de ontwikkelingslanden juist onderdrukken.
Links: je moet uitgaan van afhankelijkheidstheorie. Nederland zorgt met ontwikkelingshulp (vaak geld geven) voor armoedebestrijding, onderwijs en gezondheidszorg. Dus sociale verzorgingsrechten worden via de ontwikkelingshulp uitgedragen. Je bouwt scholen, ziekenhuizen en maakt wegen etc. Maar Nederland exporteert niet het (verzorgingsstaat)model van Nederland naar Afrika, want wij vinden wel dat de landen in Afrika hun eigen weg moeten kiezen.

Hoofdstuk10
Paragraaf 10.1 Patat, kebab en shoarma
De basis, cultuur is aangeleerd. Begrip cultuur = geheel van waarden en normen in een samenleving die mensen zich aanleren. B.v. hoe kijk je aan tegen vrijheid, eerlijkheid of de regels die gelden. Of het kan gaan over bepaalde feesten die bij je horen of kunst of sport.

Cultuur heeft een sociale functie:
- Normbesef (wat mag wel en wat niet?). Weten waar je aan toe bent.
- Identiteit (wie ben je? Of wat vind je belangrijk in het leven?).
- Cohesie (bevordering van de samenhang van de groep). Je kunt elkaar begrijpen.

Cultuur wordt overgedragen/geleerd via het socialisatieproces: b.v. ouders, school, buren, media, kerk en vrienden.

De toepassing, cultuurverandering. Door globalisering en immigratie kom je in aanraking met andere wereldculturen. De Nederlandse cultuur past zich internationaal aan → proces van wederzijdse cultuurbeïnvloeding (= acculturatie).

Beïnvloeding binnen eenzelfde generatie
- Gedeeltelijke vermenging (muziek, eten, feesten)
- Bijna geen vermenging van belangrijke Nederlandse waarden en normen

Beïnvloeding tussen generaties
- 1e generatie nieuwkomers (mensen die verhuisden naar Nederland): vaak behoud van de eigen cultuur.
- 2e generatie (hun kinderen): eigen cultuurbehoud is minder belangrijk, confrontatie tussen ik- en wij-cultuur.
- 3e generatie (hun kinderen): minder confrontatie tussen beide culturen, aanpassing aan dominante cultuur met behoud van eigen culturele elementen.

Debat: wie is een allochtoon? De dominante cultuur verandert constant door allerlei (sub)culturen. Vraag: Bestaat de Nederlander? Wat de mensen denken:
- Ja, er zijn duidelijke verschillen te zien tussen de verschillende culturen. Er is een culturele tweedeling tussen modern-westers- en allochtoon-traditionele cultuur.
- Nee, er zijn zoveel verschillen tussen en binnen de autochtonen- en allochtone groepen dat je geen indeling kunt maken.
- Twijfelaars, kansen voor allochtonen zijn veel kleiner → dat mag in taalgebruik best tot uitdrukking komen. Er zijn ook culturele verschillen, maar de ene cultuur is niet beter dan de andere.        

Paragraaf 10.2 Geschiedenis van de pluriforme samenleving
Voor 1800 veel migranten naar Nederland
Pullfactoren (waarom was Nederland aantrekkelijk?  Pull = aantrekkingsfactoren)
- Centraal in Europa
- Veel havensteden met rijke handel
- Tolerante houding t.o.v. andersdenkenden (gewetensvrijheid) o.a. vanwege economische belangen

Pushfactoren (waarom wilden mensen uit hun land weg?  Push = afstotingsfactoren)
- Armoede
- Vervolgingen

In Nederland was gewetensvrijheid (tussen geloven) en tolerantie. Voordeel: godsdiensttwisten en onverdraagzaamheid belemmeren dan de handel niet.

1800-1870: geboorte van de eenheidsstaat
Nederland eenheidsstaat:
- Gelijke rechten voor iedereen
- Scheiding kerk en staat
-  Gevoel Nederlander te zijn ontstaat
- Geen migranten met uitzondering van Duitse trekarbeiders

1870-1960: verzuiling ten top
- Industrialisatie in snel tempo
- Verzuiling doordat liberalen, socialisten, katholieken en protestanten zich gaan verenigen. De Nederlandse identiteit bestaat uit 4 afgescheiden groepen (zuilen).

Twee verklaringen (hoe historici deze ontwikkeling zagen): het zich organiseren in eigen kring om te emanciperen (samen ben je sterker), een poging van de kerkelijke elite om de aanhang af te schermen van het gevaar van het socialisme.

Vooral binnenlandse migratie, bv. naar Rotterdam en Amsterdam

Na 1960: ontzuiling en nieuwe gastarbeiders
Na de tweede Wereldoorlog opbloei v.d. economie

                                          ↓

Tekort aan arbeidskrachten voor vuile, ongeschoolde werk in de industrie

                                          ↓

Ronselen van arbeiders in Marokko en Turkije (voor kort verblijf)

                                          ↓

Volgmigratie (gezinsvorming/gezinshereniging). Ook nieuwkomers uit voormalige koloniën (o.a. Molukkers en Surinamers) plus politieke vluchtelingen Nieuwkomers komen op moment van ontzuiling en deNederlandse cultuur verandert sterk. Individualisering + emancipatie van werknemers, jongeren en vrouwen, dankzij:
- Opbouw verzorgingsstaat
- Toegenomen mobiliteit (door welvaart)
- Opkomst televisie
- Hoger opleidingsniveau
- Secularisatieproces 

De toepassing: Emigratie ± 1850
Emigratie vanuit Nederland naar de V.S.
Motieven:
- Geloof (strenggelovige protestanten vonden Nederland te vrij)
- Armoede
- Uit protest tegen standsverschillen
- Uit protest tegen beperkte politieke vrijheid

Nederlanders deden in de VS vooral aan landbouw en bemoeiden zich niet met de Amerikaanse bevolking.

Debat: Waarom was Nederland een gastvrij land? Was dat wel zo altijd?
Sommigen: Nederland is altijd gastvrij geweest, we moeten zo verder gaan.
Anderen: Nederland heeft zich altijd door het eigen belang laten leiden en vroeger kwamen er minder mensen die kansrijk waren en dicht bij de Nederlandse waarden en normen stonden.

Paragraaf 10.3  Iedereen hagelslag en karnemelk?De basis: Behoud eigen cultuur, uniform en pluriform
Waar ligt grens tussen rechten en plichten?
- Links: aan groepen ruimte bieden voor zoveel mogelijk behoud eigen cultuur. Verzoening tussen culturen.
- Rechts: nadruk op aanpassen aan Nederlandse cultuur en waarden en normen. Zoeken meer confrontatie tussen culturen.

De politieke visies van partijen zijn hierop gebaseerd. Totale segregatie (gescheiden leven van groepen in de samenleving) wordt door iedereen afgewezen.

Twee uitersten:
- Integratie: allochtonen en autochtonen hebben een gelijkwaardige maatschappelijke en/of politieke positie. De belangrijkste waarden van de ontvangende (=autochtone) samenleving zijn overgenomen.
Segregatie (door iedereen afgewezen). Samenleving van gescheiden groepen.

Cultuurelementen:
- Centrale Nederlandse waarden uit de grondwet en andere belangrijke wetten (gelijkheidsbeginsel; scheiding kerk en staat;vrijheidsrechten;rechtsstaat enz.)
- Publieke leven (school, werk, verenigingen enz.)
- Privéleven (feesten, eten, muziek, relatievorming enz.)

Het debat: drie visies op integratiebeleid
Mozaïekscenario
- Nieuwkomers moeten Nederlandse basiswaarden + regels(A) respecteren
- In publieke leven (B) en privéleven (C) kan cultuur van land van herkomst  (voor een deel) in stand blijven
- Wederzijdse beïnvloeding is gewenst → zo ontstaat een mozaïek van verschillende waarden en normen
→ Groen Links, PvdA, D’66

Regenboogscenario
- Nieuwkomers moeten centrale Nederlandse waarden (A) respecteren en overnemen
- In het publieke leven (B) is er ruimte de eigen cultuur via eigen organisaties in stand te houden → verschillende culturen bestaan in georganiseerde vorm naast elkaar (soort verzuiling)
- In het privéleven (C) is er vrijheid voor de eigen cultuur
→ CDA, Christen Unie

Melting-potscenario (melting-pot=smeltkroes)
- Nieuwkomers moeten Nederlandse waarden en regels (A) respecteren en overnemen
- In het publieke leven (B) moet de cultuur van het land van herkomst geen rol meer spelen
- In het privéleven (C) is de eigen cultuur toegestaan voor zover niet in strijd met de basiswaarden van de Nederlandse samenleving (o.a. individuele vrijheid)
- Doel: versmelting van culturen, waarbij de waarden en normen van de dominante (=autochtone) cultuur worden overgenomen
→ VVD, Partij van de Vrijheid

Hoofdstuk 11
Paragraaf 11.1   Uitsluiting of opsluiting?
De basis: achterstandpositie. Oorzaken achterstandspositie allochtonen:
- Opleidingskansen van allochtone jongeren zijn wel gestegen, maar toch nog minder
- Ze hebben daardoor een relatief laag opleidingsniveau →inkomensniveau
- Ze zijn oververtegenwoordigd in de statistieken van de sociale uitkeringen

Het gevaar van een etnische onderklasse is groot.

De uitwerking: posities toewijzen en verwerven (=krijgen)

Er zijn twee verklaringen voor de achterstandpositie van allochtonen:
- Positietoewijzing

De manier waarop overheid, maatschappelijke organisaties en individuen de verschillen met allochtonen vergroten. Dit zijn maatschappelijke factoren buiten deallochtonen(factoren waar ze zelf niets aan kunnen doen.

Hoe komt zo’n positietoewijzing tot stand in de samenleving? Met name stereotiepe beelden spelen een belangrijke rol. Stereotiepe beelden → vooroordelen → discriminatie (racisme).

Stereotiepe beelden ontstaan door:
- Socialisatieproces (de eigen cultuur is vanzelfsprekend, soms de beste vind men)
- Angst voor onbekende cultuur (wat zij doen is gek)
- Maatschappelijk teleurgestelden uiten hun onvrede op minderheidsgroep (zondebok)
- Het creëren van een externe vijand om de eigen groep bij elkaar te houden
- Het idee van autochtonen dat hun belangen geschaad worden door allochtonen, waardoor ze negatief gaan denken over de ander

Mensen denken vaak dat de stereotiepe beelden kloppen en gaan zich ernaar gedragen, zodat het beeld uitkomt = selffulfilling prophecy.

Mensen denken vaak dat de stereotiepe beelden kloppen en gaan zich ernaar gedragen, zodat het beeld uitkomt = selffulfilling prophecy.

Positieverwerving
Zijn de capaciteiten en inspanningen van allochtonen zelf doen om hun positie te verbeteren. Hierbij gaat het o.a. om :
- Taalachterstand (werken je die weg door goed Nederlandse te leren, ja of nee)
- Culturele verschillen met betrekking tot bijvoorbeeld de arbeidsmoraal en de mate waarin men van thuis uit gestimuleerd wordt (werk je ook hard voor je geld, ja of nee)
- Te grote gerichtheid op de eigen allochtone groep (zoek je ook contact met autochtonen en bouw je er een sociaal netwerk in op en doe je mee aan de autochtone activiteiten, ja of nee)

De toepassing: Verschillen in inkomen en opleiding tussen niet-Westerse allochtonen
- Positie van Surinamers het best
- Antillianen en Arubanen: inkomen gemiddeld lager dan van Surinamers  + opleidingskansen onder 3de generatie zijn kleiner door grote aantal drop-outs (leerlingen die de opleiding niet afmaken)
- Turken: gemiddelde inkomen en opleiding ligt lager
- Maatschappelijke positie Marokkanen het laagst

Debat: Hoe kan de positie van allochtonen verbeteren? Hoe voorkom je een etnische onderklasse?
Linkse politici: discriminatie op de arbeidsmarkt fel bestrijden, positieve actie of voorkeursbeleid voor achtergestelde groepen (b.v. bedrijven moeten verplicht een allochtonen in hun bedrijf laten werken, allochtonen krijgen voorrang bij sollicitaties als ze even goed zijn als autochtonen: b.v. dan helpt anoniem solliciteren).
- Politici uit midden: integratie moet van 2 kanten komen. Vooroordelen wegnemen en verschillen kleiner maken door autochtonen en allochtonen in allerlei maatschappelijke verbanden te laten samenwerken.
- Rechtse politici: allochtonen moeten zelf zorgen dat ze in de Ned. samenleving vooruit komen en zich niet opsluiten. Allochtonen prikkelen om te werken door beperking van de verzorgingsstaat (sociale uitkeringen).

Hoofdstuk 12
Paragraaf 12.1 Gekleurde berichtgeving
De vorming van je referentiekader. Referentiekader is de reden waarom je iets denkt en doet. Hierop hebben je eigen normen en waarden invloed, maar ook je eigen kennis en ervaringen. Wetenschappers zijn gaan onderzoeken of de referentiekaders van mensen veel door de media wordt beïnvloed.

Er zijn 2 theorieen:
Betekenisgevers theorie: mensen leren al jong via de media om gebeurtenissen op een bepaalde manier te zien en te verklaren (bewust of onbewust door de journalisten/programmamakers gedaan). B.v. allochtonen altijd in verband brengen met problemen. → mensen gaan allochtonen zien als probleemmakers. 

- Myceliumtheorie (gaat uit van paddenstoelen): de dominante waarden en normen van de maatschappij (het ondergrondse) bepalen wat de journalisten/programmamakers maken. De TV is het bovengrondse wat je ziet en krijgt de meeste aandacht. → de invloed van de media is beperkt

De uitwerking: subjectieve berichtgeving. Subjectief = iets wordt al met een bepaalde mening erin gebracht/verteld.

Hoe ontstaat subjectieve berichtgeving?

- Journalisten kiezen voor wie ze willen werken: marktgericht of geprofileerd. Marktgericht: produceren voor een breed publiek. Commerciële zenders zijn meer marktgericht en maken programma;s voor de massa (RTL4, SBS6, Nickelodeon).

Kenmerken:
- Veel amusement + praktische info (b.v. hobby’s)
- Luchtige programma’s (nieuws en amusement met herkenbare thema’s: dood, ontrouw, leven, gezondheid)
- Drukke vormgeving (grote koppen, veel foto’s/filmpjes, veel spanning en snelle beelden)

Geprofileerd: nadruk ligt op klein select publiek en wat past bij de eigen politieke of religieuze achtergrond. Publieke zenders zijn meer geprofileerd (VARA, KRO, EO).

- Journalisten maken ook een keuze door nieuwsselectie toe te passen. Welk nieuws wordt gebracht en hoe wordt het verteld (de nieuwsweergave). Vaak bepaald door de politieke kleur van de journalist. → gekleurde media.

Bij amusementprogramma’s kan politieke kleur er eerder met een verborgen boodschap inzitten:
- Conservatief amusement (stereotiepe beelden, b.v. zwarte schoonmaker, donkere slechtsprekende allochtoon)
- Progressief amusement (relativerende beelden, stereotypen worden bewust doorbroken om de gelijkwaardigheid te benadrukken, b.v. een donkere vrouw met een hoge functie) 

De toepassing: publieke opinie en het minderhedenbeleid. Media kan veel invloed hebben op de publieke opinie (wat mensen denken) → De publieke opinie heeft invloed op het beleid van de regering. Door de publieke opinie (n.a.v. berichten over aantallen asielzoekers) is b.v. het immigratie- en integratiebeleid de laatste jaren rechtser geworden:

Immigratiebeleid
- Aantal nieuwkomers verminderen en illegalen uitzetten
- Arbeidsmigranten van buiten de EU moeten voortaan hoogopgeleid zijn
- Beleid voor gezinshereniging is aangescherpt (min. leeftijd is 21 jr., inkomen moet min. 120% van het minimum loon zijn en er moet een Nederlands inburgerings-examen gedaan worden in het land van herkomst)

Integratiebeleid
De regering wil de vorming van een etnische onderklasse voorkomen door:
- Dwang: werkervaringsplaatsen voor allochtonen opzetten, verplichte inburgeringcursussen
- Bestrijding: maatschappij wijzen op verantwoordelijkheid om niet te discrimineren, voorkomen van verpaupering door woningaanbod verschillend te maken in oude wijken (aanpak oude wijken).

REACTIES

I.

I.

Goede samenvatting! Bedankt!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.