H4: Pluriforme samenleving

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1344 woorden
  • 29 oktober 2016
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1 Cultuur en identiteit
1.1 Wat is cultuur
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep gemeen hebben
Functies van cultuur:
- identiteitsbepaling
 - hoe je eruit ziet, wat je kijkt, wat je doet
- referentiekader
 - alle opgebouwde normen/waarden/ervaringen (persoonlijk)
 - gemeenschappelijk en dus grote samenhang binnen een groep → begrijpen elkaar
- gedragsregulerend
 - doet het gedrag van mensen geordend verlopen → rolgedrag

Rolgedrag (Erving Goffman):
Iedereen vervult verschillend rollen waar verschillend gedrag bij hoort (presentation of the self)
Als het waren verschillende maskers die we onbewust verwisselen (impression management)
 ‘Frontstage and backstage’
Dominante cultuur: het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd (meestal  gebaseerd op de kenmerken van de groep die de meeste invloed heeft)
Subcultuur:  als een specifieke groep eigen waarden, normen en andere kenmerken ontwikkelen die afwijken van de dominante cultuur
Etnische subcultuur: subcultuur van mensen die behoren tot dezelfde etnische groep (bepaald volk of afkomstig uit een bepaald land)
Tegencultuur: subcultuur die strijdig is met de dominante cultuur → verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen
1.2 Cultuuroverdracht
Socialisatie: het proces waarbij iemand de normen, warden en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd → zorgt ervoor dat de cultuur blijft bestaan
Vindt vooral plaats door imitatie: het nadoen van gedrag
Socialiserende instituten: plekken waar de socialisatie plaatsvindt (gezin, school, werk, vrienden, etc.)
Sociale controle: de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden (positief of negatief)

Formeel: gebaseerd op geschreven regels en wetten
Informeel: beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels
Enculturatie: als je vanaf je geboorte al de cultuurkenmerken binnenkrijgt (met de paplepel)
Acculturatie: het aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je oorspronkelijk niet toe behoort
Internalisatie: als je je bepaalde aspecten van de cultuur zo eigen hebt gemaakt dat je je automatisch zo gaat gedragen
  Socialisatie vindt plaat binnen socialiserende instituten. Men oefent sociale controle uit (men houdt elkaar aan de regels) door middel van positieve en negatieve sancties. Dit proces blijft zich herhalen totdat men zich automatisch zo gaat gedragen. Alle kenmerken samen vormen je persoonlijke cultuur en daaruit ontstaan eigen normen en waarden.   1.3 Identificatie en identiteit
In Nederland wordt veel nadruk gelegd op het individu → individualistische dominante cultuur
Sommige landen staat het collectie voorop (Arikaanse/Arabische landen) → collectivistische culturen
2 Culturele veranderingen
2.1 Tot 1960: verzuild en gesloten
• Weinig sociale mobiliteit: het was moeilijk om te stijgen op de maatschappelijke ladder, moeilijk om te ontplooien
• Sterk gezinsgericht: gezin was de norm en er was een strikte taakverdeling → de man was kostwinner en de vrouw zorgde voor het huishouden → vrouw was handelingsonbekwaam: mocht zonder toestemming van hun man of vader geen overeenkomst sluiten
• Strikte hiërarchische verhoudingen: verschillen in rang en stand werden algemeen geaccepteerd

• Verzuiling: het maatschappelijke leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen → groot deel van het leven speelde zich af binnen de eigen geloofsgemeenschap (zuil)
2.2 Na 1960: Ingrijpende veranderingen (sociale en culturele revolutie)
• Consumptiemaatschappij: een samenleving waarin het bedrijfsleven zich sterk richt op het produceren van luxegoederen voor consumenten → door toenemende welvaart → geld voor doorleren → sociale mobiliteit nam sterk toe → grotere mondigheid: gezag minder vanzelfsprekend
• Individuele ontplooiing: gezin niet langer de ‘hoeksteen van de samenleving’ → ook scheiden meer mogelijk door gestegen welvaart
• Emancipatie: eisen gelijke rechten (voor vrouwen, homoseksuele en andere minderheidsgroepen)
• Ontkerkelijking en ontzuiling: einde van de verzuiling → mensen groeiden naar elkaar toe
Secularisatie: proces waarbij de maatschappij zich meer gescheiden ontwikkelt van het geloof
• Opkomst jongerencultuur: jongeren kregen ook meer geld te besteden en kregen meer de ruimte omdat ze thuis minder vaak hoefden te helpen → gebruiken voor contact met vrienden
Peer-group: groep mensen van dezelfde leeftijd met dezelfde belangstellingen
• Diversificatie media-aanbod: piratenzenders, diverse commerciële en publieke omroepen, social media
• Globalisering: internationalisering van culturen (culturele globalisering)
3 Nederland immigratieland

Pushfactoren voor emigratie (redenen om je land te verlaten): onveiligheid, slechte economische situatie
Pullfactoren voor immigratie (redenen om naar een land te gaan): geloofsvrijheid, welvaart
Autochtoon: iedereen die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook hier zijn geboren en opgegroeid
Allochtonen: iedereen die zelf of ten minste één van zijn ouders in het buitenland is geboren
3.1 Arbeidsmigranten
• Gastarbeiders: kwamen naar NL of zijn zelfs naar NL gehaald om hier te gaan werken (Italianen, Spanjaarden, Grieken, Turken, Marokanen, Polen, Bulgaren, Roemenen)
• Kennismigranten: hoogopgeleide mensen die kennis meebrengen waar NL behoefte aan heeft (Chinezen, Duitsers, Amerikanen, Japanners, Koreanen, Indiërs)
• Illegalen: mensen die geen wettige toestemming hebben om hier te wonen en te werken, werkzoekenden uit arme gebieden buiten de EU
3.2 Rijksgenoten
• Nederlands Indië (Molukkers): gemengd Nederlands-Indisch bloed → waren bang voor de Indische bevolking na de onafhankelijkheid van Indonesië
• Suriname: na de onafhankelijkheid van Suriname kozen veel Surinamers de Nederlandse nationaliteit, omdat de toekomst van Suriname erg onzeker was
• Antillen: toen de werkgelegenheid in de Antillen daalde en die in NL juist steeg, kwamen veel werkloze Antilianen naar NL

3.3 Gezinshervorming en gezinshereniging
• Gezinsvorming: als een Nederlander trouwt met een buitenlander en hier een gezin sticht
• Gezinshereniging: als iemand die legaal in NL verblijft, zijn familie laat overkomen
3.4 Vluchtelingen
Vluchtelingen: mensen die hun land onder druk verlaten → als zij vervolgd worden vanwege hun geloof, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of vanwege oorlogsgeweld → kunnen asiel (toevluchtsoord) aanvragen
5 Vormen van samenleven
5.1 Verschillende modellen
• Segregatie: het opdelen van een samenleving in gescheiden delen
- heersende groep sluit andere groepen buiten en biedt geen gelijke kansen
- vrijwillige segregatie: minderheidsgroep sluit zich bewust af
• Assimilatie: volledig aanpassen aan de dominante cultuur waarbij eigen culturele identiteit vrijwel verdwijnt
- vrijwillige assimilatie: om kansen op een succesvolle toekomst te vergroten
- gedwongen assimilatie: de overheid verbiedt culturele uitingen van minderheden

• Integratie: gedeeltelijk aanpassing aan de dominante cultuur met behoud van eigen cultuurkenmerken (tweezijdig proces: verwacht dat de nieuwkomer integreert + samenleving moet integratie mogelijk maken)
- gelijke juridische positie
- gelijkwaardige deelname op sociaaleconomisch terrein
- voldoende kennis van de Nederlandse taal
- respect voor waarden, normen en gedragspatronen
‘Melting pot’: culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur, zodat er in feite een nieuwe cultuur ontstaat
‘Salad bowl’: wederzijdse beïnvloeding van culturen maar cultuurgroepen behouden hun eigen typische kenmerken
5.2 Integratie in Nederland
Integratie in NL is moeilijk door:
• Grote sociale en culturele verschillen (NL = individualistisch)
• Werkloosheid: veel laaggeschoolden werknemers raakten hun baan kwijt door automatisering → waren veel allochtonen van de eerste generatie
• Taalachterstand: allochtonen kinderen hebben het relatief moeilijk o hun talenten optimaal te benutten
• Woonsituatie: veel allochtonen gingen bij elkaar wonen, daardoor voelde de autochtone bevolking zich niet meer thuis en trok weg → ‘witte’ en ‘zwarte’ wijken
• Discriminatie: mensen van een bepaalde groep anders behandelen op de grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet relevant zijn

Cultuurrelativisme: het principe dat ervan uitgaat dat de ene cultuur niet beter of belangrijker is dan de andere
6 Sociale cohesie
6.1 Wat is sociale cohesie?
Sociale cohesie: onderlinge (gevoel van) verbondenheid tussen mensen
Grote sociale cohesie betekent minder spanningen en conflicten
6.2 Bindingen
Mensen zijn op verschillende manieren van elkaar afhankelijk:
• Affectieve bindingen: het gevoel ergens bij te horen (behoefte aan vriendschap, steun en liefde)
Vb. relaties, familie, vrienden, kerkgemeenschap, sportclub, 4 mei herdenking
• Economische bindingen: afhankelijk van anderen in onze behoefte aan voedsel, onderdak en kleding
Vb. supermarkt, werk, buitenlandse bedrijven
• Cognitieve bindingen: om kennis op te doen ben je afhankelijk van anderen
Vb. school, ouders, media

• Politieke bindingen: afhankelijk van anderen omdat je niet zelf alles kunt regelen en er gelden gezamenlijke afspraken
Vb. politieke partijen, politie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.