4.1 Zijn wij allemaal Nederlanders?
- Sociale identiteit: is het bewustzijn van een persoon tot een bepaalde groep te behoren en door anderen als zodanig behandeld te worden. Die groep heeft een (gewenst) zelfbeeld en wordt door anderen als uniek onderscheiden. Het zelfbeeld hoeft niet overeen te komen met het beeld dat buitenstaanders van een groep hebben, dat vaak gekenmerkt wordt door stereotypes. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Sociale_identiteit)
- Persoonlijke identiteit: je eigen verlde, je karakter en je eigen mening.
- Identiteit: dat wat eigen is aan iemand. Wie jij bent en wat jou onderscheidt van anderen bepaal je deels zelf, maar ontstaat ook wat anderen van jou vinden.
- Cultuur: waarden, normen, rituelen en uitingsvormen (bv. Symbolen) die mensen met elkaar delen en vaak als vanzelfsprekend beschouwen.
- Waarden: opvattingen binnen een samenleving of groep over goed en juist is en daarom moet worden nagestreefd.
- Normen: opvatting over hoe je je op grond van bepaalde waarden moet gedragen.
- Pluriformiteit: veelvormigheid: de mate waarin verschillen tussen (groepen) mensen bestaan in een samenleving.
- Dominante cultuur: daarmee worden de waarden, normen en symbolen van de overheersende groep in de samenleving bedoeld.
- Subcultuur: wijkt op punten af van de dominante cultuur, maar zet zich niet af tegen de normen en waarden van de meerderheid. Een voorbeeld van subcultuur zijn de moslims. Die houden zich aan de Ramadan. En het eten van halal vlees is voor veel moslims belangrijk. Maar dat betekent niet dat wij allemaal halal vlees moeten eten.
- Tegencultuur: De cultuur van een groep mensen die zich verzet tegen de dominante cultuur.
- Sociale cohesie: de onderlinge verbondenheid; de samenhang in een groep of samenleving.
4.2 Waarom doe je wat je doet?
- Sociale druk: is als je meegaat met de groep, omdat je liever niet buiten de groep wilt vallen. Bijvoorbeeld als iedereen een biertje neemt, moet jij er ook wel eentje nemen anders doe je ongezellig.
- Socialisatie: cultuuroverdracht: het proces waarin iemand de waarden, normen en andere kenmerken van de groep krijgt aangeleerd en zich eigen maakt.
- Onderhandelingshuishouden: een huishouden waarin onderhandeling een belangrijke rol speelt. Onderhandeling heeft vaak de plaats ingenomen van krachtige sturing door ouders. Dit heeft de relatie tussen ouder en kind verbeterd.
- Socialiserende instituties: manieren van denken, voelen en handelen die al bestonden voor wij geboren werden, die aan ons overgeleverd werden door de voorgaande generaties en die nog zullen bestaan als wij gestorven zijn. Ouders, school en buurtbewoners zijn daar een voorbeeld van.
- Sociale controle: leden van een groep letten erop dat mensen zich gedragen zoals van hen verwacht wordt; gewenst gedrag wordt beloond en ongewenst gedrag wordt bestraft.
Bij sociale controle heb je aandacht voor elkaar en stimuleer je elkaar de regels te handhaven.
- Individualisering: de ontwikkeling waarbij het individu zich steeds vrijer voelt om zijn leven naar eigen inzicht vorm te geven.
- Informele sancties: dit is als je een ongeschreven regel breekt.
- Formele sanctie: als je een geschreven regel breekt.
- Internalisatie: het zich eigen maken van waarden, normen, instelling en gedragswijzen.
4.3 Zijn verschillen een probleem?
- Gastarbeiders: arbeiders die te gast in Nederland kwamen werken, vanwege een tekort aan arbeidskrachten na de Tweede Wereldoorlog (de gastarbeiders kwamen eerst vooral uit Italie en Spanje en later uit voormalig Joegoslavie, Marokko en Turkije).
- Push-factoren: redenen waarom iemand uit een land vertrekt. Vaak zijn ze negatief: mensen hebben geen werk, leven in armoede, er zijn veel natuurrampen, er is oorlog of zijn bang voor vervolging in eigen land (= politieke migratiemotieven).
- Pull-factoren: redenen om naar een land toe te gaan. Vaak zijn de redenen: vast werk en rijkdom, een avontuur in een nieuw land beginnen, klimaat, veiligheid en vrijheid.
Gezamenlijk moeten de push- en pull-factoren de barrieres die de migratie in de weg staan te overwinnen.
- Autochtoon: iemand van wie beide ouders in Nederland geboren zijn, ongeacht het land waar hij zelf is geboren.
- Allochtoon: iemand die tenminste 1 ouder heeft die in het buitenland geboren is. De mensen die zelf migreren noem je eerstegeneratieallochtonen; hun kinderen noem je tweedegeneratieallochtonen.
- Niet-westerse allochtoon: zijn bijvoorbeeld kennismigranten uit China, India of Brazilie die hierheen komen omdat Nederland behoefte aan hun kennis heeft, vaak op ICT-gebied. Het begrip ‘niet-westerse allochtoon’ wordt in verband gebracht met hun achterstandspositie.
- Westerse allochtoon: migranten uit de westerse landen, deze zijn vaak welvarend en staan niet negatief in de belangstelling (soms wel; sinds Polen is toegetreden tot de EU zijn er ongeveer 19.000 Polen naar Nederland gemigreert, zij saat vaak wel negatief in de belangstelling. Meestal in verband met drankgebruik en woonoverlast.
Aantekeningen 4.3
Pull-factoren en push-factoren
- werk - oorlog
- klimaat - werkloosheid
- familie
- onderwijs
- vrijheid geloof
- veiligheid
- Allochtoon: iemand van wie tenminste 1 van de ouders in het buitenland geboren is.
- Autochtoon: iemand die zelf in Nederland geboren is en zijn of haar ouders ook.
- 1600: Eerste politieke vluchtelingen
- Rijke joden uit Spanje en Portugal
- Franse protestanten
- 1945-1960: Molukkers, Surinamers, Antillianen en West-Indiers komen naar Nederland
- 1960-1990: ‘Gast’arbeiders uit Spanje Italie en later uit Marokko en Turkije
4. Moeten we de verschillen opheffen?
- Etnische groep: als mensen taal, gewoontes en opvattingen delen, maar ook samen een geschiedenis hebben. Mensen voelen zich verbonden.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden