Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

H1 t/m 3

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 4284 woorden
  • 29 oktober 2015
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer?

§1 Waarom maatschappijleer?

Overal waar mensen met elkaar te maken hebben zijn regels en afspraken. (bijv. in 

In de Nederlandse samenleving hebben we vier terreinen:

- Nederlandse rechtsstaat

Rechtsstaat stelt regels voor de overheid en voor de burgers. Deze regels zijn 

voor iedereen gelijk en zorgen ervoor dat je rechtsbescherming hebt en dat je 

je veilig kunt voelen.

- De Nederlandse parlementaire democratie

Twee uitgangspunten:

1. De meeste stemmen gelden. Als er dus over een voorstel of wet wordt 

gestemd, kan die worden aangenomen als de meerderheid voor is. De 

meerderheid heeft dus veel macht.

2. De meerderheid ook rekening houdt met de belangen van de minderheid. 

Daarom krijgen bijvoorbeeld de kleine partijen ook spreektijd en wordt er naar 

hun opvattingen geluisterd.

- De pluriforme samenleving

Een pluriforme samenleving is een samenleving waarin mensen leven met 

verschillende culturen, tradities en leefstijlen. Een typisch cultuurkenmerk is 

religie. Nederland kent veel religieuze stromingen.

- De Nederlandse verzorgingsstaat

Nederland is een verzorgingsstaat, dat wil zeggen dat burgers sociale 

grondrechten hebben. Ook wel sociale verzorgingsrechten genoemd. De 

overheid heeft de plicht om voor de burgers te zorgen als zij daar zelf niet toe 

in staat zijn. Verzorgingsrechten draaien vaak om geld in de vorm van bijstand 

en uitkeringen.

Maatschappelijke problemen verschillen van persoonlijke problemen. Iets word pas 

een maatschappelijk probleem als blijkt dat een grote groep ergens last van heeft 

door bijv. hoge werkdruk in Nederland.

We spreken van een maatschappelijk probleem als het:

1. Gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving.

2. Te maken heeft met tegengestelde belangen.

3. Gemeenschappelijk opgelost moet worden, overheid moet zich ermee 

bezighouden.

Om dit op te lossen zijn er vaak nieuwe regels en wetten of een aanpassing van 

bestaande regels nodig. Zo wordt het een politiek probleem, omdat gekozen politici 

de taak hebben om oplossingen te bedenken.

Bij zoeken van oplossingen moeten er tegengestelde belangen en normen en 

waarden tegen elkaar worden afgewogen.

Duidelijke tegenstellingen bestaan tussen mensen met verschillende:

- Politieke visies: bijv. om het fileprobleem op te lossen willen automobilisten 

graag meer en bredere snelwegen, maar milieuactivisten willen juist 

goedkoper openbaar vervoer.

- Geloof- of levensovertuigingen: mensen die streng christelijk zijn willen bijv. 

dat abortus verboden wordt. Iemand die niet-gelovig is, heeft daar meestal 

minder moeite mee.

- Maatschappelijke posities: een werkgever wil liever zo min mogelijk premies 

betalen, terwijl iemand zonder werk belang heeft bij een goede uitkering.

Vaak word er een tussenoplossing gezocht, een compromis.

 

§2 Kernbegrippen

Waarden: het uitgangspunt of principe dat mensen belangrijk en nastrevenswaardig 

Bijv. eerlijkheid, discipline, tolerantie.

Normen: opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te 

Bijv. niet stelen, opruimen, huiswerk maken, niet discrimineren, iedereen accepteren.

Belangen: het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft (vaak financieel).

Bijv. studenten, overheid.

Macht: het vermogen om het gedrag van anderen te beïnvloeden.

- formele macht/gezag: vastgelegd. (leraar heeft de macht om je eruit te sturen)

- informele macht/gezag: niet vastgelegd. (iemand die indruk op je maakt en je 

daarom volgt)

Sociale verplichting: regel die je wordt opgelegd door je omgeving.

Fatsoensnormen: ongeschreven regels die de meeste mensen doen, omdat ze 

vinden dat dat zo hoort.

Verschillen in normen en waarden hebben te maken met:

- Plaats waar je woont.

- Tijd waarin je leeft.

- Groep waarbij je hoort.

Bij het analyseren van een maatschappelijk porbleem zijn er analysevragen, deze 

vragen hebben te maken met:

- Actoren (de betrokkenen)

- Politieke besluitvorming

- Oorzaken en gevolgen

- Vergelijkingen

 

§3 Wat is waar en wat is niet waar?

Betrouwbaarheid:

- Bronvermelding: Wie heeft het geschreven? Zijn er cijfers van bekend? Wat 

is de definitie?

- Feiten of meningen: Feit = objectief, zegt iets over de werkelijkheid. 

mening = subjectief, zegt iets over een mening

- Verschillende kanten: hoor en wederhoor = verschillende betrokkenen zijn 

gehoord.

Wat kan er misgaan tussen zender en ontvanger?:

- De zender zendt de informatie verkeerd uit.

- De ontvanger ontvangt de informatie verkeerd.

Dit samen heet communicatieruis.

Selectieve waarneming = elke informatie wordt zondanig vervormd dat deze zo veel 

mogelijk past in ons referentiekader.

Manipulatie = feiten worden opzettelijk weggelaten of verdraaid zonder dat de 

ontvanger dit merkt. 

Propaganda = er wordt doelbewust eenzijdige informatie gegeven met als doel de 

mening van mensen te beïnvloeden. 

Indoctrinatie = langdurige, systematisch en heel dwingende eenzijdige opvattingen 

en meningen worden opgedrongen aan het publiek.

Vooroordelen = als je over iets of iemand oordeelt zonder dat je die persoon of zaak 

hebt leren kennen. 

Stereotype = je hebt een vaststaand beeld van een hele groep mensen. 

Discriminatie = waarbij je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op 

grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.

 

 

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat 

§1 Recht en rechtvaardigheid:

Rechtsstaat: burgers worden met grondrechten beschermd tegen machtsmisbruik 

door de overheid.

Absolute monarchie: de regeringsvorm waarbij de koning alle macht heeft.

Grondwet: hierin staat wat de grondrechten zijn en hoe het land geregeerd moet 

Rechtsnormen: gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgelegd.

Rechtsgebieden:

Publiekrecht = regelt de inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en 

- Staatsrecht = alle regels voor de inrichting van de Nederlandse staat.

- Bestuursrecht = de verhouding tussen burger en overheid.

- Strafrecht = alle wettelijke strafbepalingen.

Privaatrecht/burgerlijk recht = regelt de betrekkingen tussen burgers onderling.

- Personen- en familierecht = regelt zaken zoals sluiten van huwelijk, 

- Ondernemingsrecht = regelt bijvoorbeeld de voorwaarden waaronder je 

- Vermogensrecht = regelt alle zaken die te maken hebben met iemand 

echtscheiding en geboorte.

een vereniging kunt oprichten.

vermogen.

 

§2 Grondbeginselen:

Uitgangspunten van rechtsstaat:

- Veiligheid van de burgers.

- Burgers worden gelijk behandeld.

- Burgers kunnen in vrijheid leven.

Trias politica = macht van overheid is verdeeld in drie delen:

- Wetgevende macht = stelt wetten vast waar burgers zich aan moeten 

- Uitvoerende macht = zorgt ervoor dat goedgekeurde wetten juist worden 

- Rechterlijke macht = beoordeelt pf mensen wetten hebben overtreden en 

houden.

uitgevoerd.

doet uitspraak in conflicten.

Checks and balances =  machten controleren elkaar, zo blijft alles in evenwicht.

Het feit dat rechters neutraal en onafhankelijk zijn, zorgt voor bescherming:

1. Je kunt recht halen als je je benadeeld voelt door andere burgers.

2. Je wordt beschermd tegen ongeoorloofd overheidsoptreden.

3. Het zorgt ervoor dat mensen geen eigen rechter gaan spelen.

Grondrechten en grondwet:

- Klassieke grondrechten = zoals vrijheid van godsdienst en vrijheid van 

- Sociale grondrechten = zoals recht op werk, recht op gezondheidszorg en 

meningsuiting.

recht op woongelegenheid.

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden 

(EVRM) = samen met andere landen die dit verdrag hebben getekend is afgesproken 

de mensenrechten te beschermen.

Legaliteitsbeginsel = de overheid mag alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid 

van burgers als die regels voor iedereen gelden en door de volksvertegenwoordiging 

in wetten zijn vastgelegd.

Strafmaat = de mate van de straf.

Ne bis in idem-regel = na de uitspraak van een rechter kun je niet voor de tweede 

keer worden vervolgd. Als je bent vrijgesproken en er later nieuw bewijs is, kun je 

niet opnieuw worden berecht.

 

§6 Nederland, de VS en China:

Presidentieel veto = hiermee kan iedere Amerikaanse president wetten tegenhouden 

die al zijn aangenomen door het Congres.

Hooggerechtshof = dit hof toetst alle wetgeving en uitspraken van lagere rechters 

aan de Amerikaanse grondwet en heeft daarmee een beslissende stem in allerlei 

burgerrechtenkwesties.

Klassenjustitie = als mensen uit de hogere sociale klasse door justitie worden 

bevooroordeeld boven mensen uit een lagere sociale klasse.

Rassenjustitie = hetzelfde als klassenjustitie, maar dan met rassen.

Witteboordencriminaliteit = hiermee worden misdrijven als fraude en milieudelicten 

Plea bargaining = de advocaat en de aanklager sluiten een deal op voorwaarde dat 

de verdachte bekend.

Three Strikes and You’re Out Law = als je drie keer de fout in gaat, wordt je heel 

zwaar gestraft.

 

§7 Rechtsstaat ter discussie:

Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) = deze wet geeft de politie 

onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid tot inkijkoperaties, waarbij de politie 

inbreekt om te kijken of er ergens mogelijk bewijsmateriaal aanwezig is. 

Wet terroristische misdrijven = bij een terreurverdachte hoeft er niet langer sprake te 

zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan strafbare handelingen.

Anonieme getuigenverklaring = mensen mogen in rechtszaken tegen 

terreurverdachten anoniem een getuigenverklaring afleggen, zodat de bewijsvoering 

minder doorzichtig wordt.

 

 

Hoofdstuk 3: Parlementaire democratie

§1 Wat is politiek?:

Politiek = de manier waarop een land bestuurd word.

Terreinen waarover voortdurend wordt besloten:

- Openbare orde en veiligheid (blauw op straat)

- Buitenlandse betrekkingen (uitzetten militairen naar vredesmissie)

- Infrastructuur (aanleg wegen zoals spoorwegen, autowegen en waterwegen)

- Welvaart (zorg en werkgelegenheid voor jongeren)

- Welzijn (wegwerken wachtlijsten ziekenhuizen)

- Onderwijs (gratis maken schoolboeken)

Democratie = een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke 

besluitsvorming

Directe democratie = iedereen en alles mag beslissen over dingen.

Indirecte democratie = volk neemt niet zelf beslissingen, maar kiest 

volksvertegenwoordigers.

Parlementaire democratie = parlement neemt beslissingen.

Politieke grondrechten = dit hebben alle burgers, bijvoorbeeld: alle Nederlanders 

vanaf 18 jaar hebben het recht om te stemmen.

Dictatuur/autocratie = macht in handen van 1 persoon of kleine groep mensen.

Fascisten = vinden het eigen land en volk is het best van allen.

Religieuze dictatuur = dictatuur gebaseerd op geloof.

Militaire dictatuur = het leger heeft alle macht.

Kenmerken dictatuur:

- Politieke macht in handen van kleine groep.

- Grondrechten worden niet beschermd.

- Geen vrije meningsuiting.

- Oppositiepartijen zijn verboden.

- Grote politieke rol voor militairen.

- Sprake van verkiezingsfraude.

 

§2 Politieke stromingen:

Ideologie = samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste 

inrichting van de samenleving.

Iedere ideologie heeft ideeën op het gebied van:

- Normen en waarden.

- Sociaal economische verhoudingen.

- Machtsverdeling in samenleving.

Progressief = vooruitstrevend, wil maatschappij veranderen.

Conservatief = behoudend, graag alles bij het oude.

Reactionair = regels van vroeger terug.

Rechts = nadruk op eigen verantwoordelijkheid en vrijheid van mensen

overheid moet rust en orde handhaven en passief opstellen, partijen: VVD/PVV

Links = gelijkwaardigheid, gelijke kansen in werk, onderwijs en inkomen.

Overheid moet actief opstellen om zwakkeren te beschermen, partijen: PvdA/SP/GL

Politieke midden = partijen met linkse en rechtse ideeën, partijen: CDA/CU/D66

Liberalisme = willen persoonlijke en economische vrijheid, vrije markt economie en 

de overheid moet zich beperken tot kerntaken als defensie, onderwijs en 

bescherming van de rechtsstaat en de klassieke grondrechten.

Socialisme = willen einde armoede en ongelijkheid, ze zijn tegen lage lonen en 

onmenselijkheden.

Socialisten verdeeld over hoe ze gelijkheid willen bereiken:

- Communisten = wilden door revolutie de macht in handen van de arbeiders 

brengen.

- Sociaaldemocraten = wilden meedoen aan verkiezingen als eigen partij

Socialisten nu:

- Zwakkeren in samenleving beschermen.

- Kennis, inkomen, macht eerlijker verdelen.

- Voor verzorgingsstaat. (onderwijs, inkomen etc. is in wet vastgelegd)

Confessionalisme = politieke opvattingen gebaseerd op geloofsovertuiging.

Christendemocaten streven naar:

- Rentmeesterschap = mens heeft taak zelf goed voor aarde te zorgen.

- Naastenliefde = zorgen voor kwetsbaren in de samenleving.

- Harmonie = samenwerken.

- Gespreide verantwoordelijkheid = mensen zijn verantwoordelijk voor elkaars 

welzijn.

 

§3 Politieke partijen:

Politieke partij = groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze 

samenleving het beste bestuurd kan worden. 

Actiegroepen = voeren buiten parlementaire acties. (demonstreren, blokkades, 

handtekeningen)

Belangenorganisaties = behartigen de belangen van één bepaalde groep mensen.

(FNV/ANWB/Cons. Bond) 

Soorten partijen:

- Partij op basis van een ideologie = partijen zijn voortgekomen uit 3 

ideologieën (liberalisme, confessionalisme, socialisme)

- One-issue partij = richten zich op 1 duidelijk aspect van de samenleving en 

hebben daar een duidelijk standpunt over.

- Protestpartij = ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek.

- Niet-democratische partijen = doen nauwelijks mee aan verkiezingen. (zoals 

fascistische of rechts-extremistische partijen)

Fucties politieke partijen:

- Integratiefunctie = op basis van eigen ideologie maakt partij een programma.

- Informatiefunctie = partijen informeren hun kiezers over hun standpunten.

- Participatiefunctie = partijen stimuleren burgers om actief deel te nemen aan 

politiek.

- Selectiefunctie = mensen die in politiek willen, doen dit door omhoog te 

klimmen via een bestaande partij.

Politieke partijen:

- SP (Socialistische Partij): meest links, wil armoede bestrijden.

- GL (Groen Links): sociaaldemocratisch, voor duurzame energie en 

milieuvriendlijke samenleving. 

- PVDD (Partij Voor De Dieren): one-issue partij, dierenmishandeling meer en 

stenger straffen.

- PVDA (Partij Van De Arbeid): sociaaldemocratisch, eerlijkere verdeling 

macht, kennis en inkomen.

- D66 (Democraten 66): links liberale partij met veel aandacht voor 

democratische besluitvorming en onderwijs.

- CU (Christen Unie): ontstaan uit 2 kleinere partijen, christelijke sociale partij 

met veel aandacht voor het gezin.

- CDA (Christen-Democratisch Appèl): christendemocratische partij uit het 

politieke midden die veel waarde hecht aan harmonie en onderlinge 

verbondenheid.

- VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie): rechts-liberale partij die 

benadrukt dat het goed is voor de samenleving als een individu zich zo goed 

mogelijk kan ontplooien.

- SGP (Staatskundig Gereformeerde Partij): kleine rechtse partij, heeft 

conservatieve standpunten, vindt dat bijbelse waarden en normen goed zijn 

voor iedereen.

- PVV (Partij voor de Vrijheid): opgericht door Geert Wilders, heeft 

populistische en nationalistische standpunten.

GL (Groen Links) PVDD (Partij Voor De 

Dieren) 

PVDA (Partij Van De 

Arbeid) 

Emile Roemer Jesse Klaver Marianne Thieme Diederik Samsom 

1971 1990 2002 1947 

- Verkoop en teelt wiet 

- Productie en gebruik 

softdrugs legaliseren.

- Zorgpremies en eigen 

risico 

inkomensafhankelijk 

maken.

- Nederlandse leger 

omvormen tot 

vredesleger.

- Meer 

ontwikkelingsgeld, 

vooral voor 

klimaatsteun. 

- Leveren softdrugs aan 

coffeeshops reguleren.

- Geen verhoging eigen 

risico in de zorg.

- Defensiebudget  met 

20% omlaag.

- Budget ontwikkelingshulp 

blijft 0,8% van BNP. 

- Coffeeshops en 

wietteelt legaliseren.

- Zorgpremie 

grotendeels 

inkomensafhankelijk 

maken.

- Samenvoegen NAVO 

en EU-

veiligheidstaken.

- Budget 

ontwikkelingshulp blijft 

0,8% van BNP. 

D66 (Democraten 66) CU (Christen Unie) CDA (Christen 

Alexander Pechtold Arie Slob Sybrand van 

1966 2001 1980 1948 

- Cannabisteelt reguleren; 

gedoogbeleid handhaven.

- Eigen bijdrage bij elke 

- Ontwikkeling van een 

Europese defensiemacht.

- Budget ontwikkelingshulp 

- Verbod op 

coffeeshops.

- Eigen risico wordt 

inkomensafhankelijk.

- Niet meewerken 

aan Europese 

krijgsmacht.

- Ontwikkelingshulp 

iets terug naar 0,7% 

van BNP. 

Democratisch 

Àppel) 

Haersma Buma 

- Coffeeshops niet 

meer gedogen.

- Huidige 

zorgstelsel 

handhaven.

- Minder 

bezuinigen op de 

krijgsmacht.

VVD (Volkspartij voor 

Vrijheid en Democratie) 

Mark Rutte 

- Legalisering softdurgs 

verkoop in Europees verband 

regelen.

- Eigen risico flink verhogen.

- Niet bezuinigen op 

krijgsmacht.

- Ontwikkelingsbudget 

halveren. 

SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij) PVV (Partij voor de Vrijheid) 

Kees van der Staaij Geert Wilders 

1918 2006 

- Alle coffeeshops sluiten.

- Eigen risico wordt inkomensafhankelijk.

- Defensiebudget fors verhogen.

- Budget ontwikkelingshulp blijft 0,8% van BNP. 

- Geen coffeeshops binnen 1 kilometer rond 

scholen.

- Huidige zorgstelsel handhaven.

- Geld van defensie naar de politie overhevelen.

- Ontwikkelingshulp beperken tot noodhulp. 

 

§4 Verkiezingen: 

Actief kiesrecht = iedereen van 18 jaar en ouder mag zijn of haar stem op landelijke 

verkiezingen uitbrengen.

Passief kiesrecht = het recht je verkiesbaar te stellen.

Wat iemand moet doen om zich verkiesbaar te stellen:

- 18 jaar of ouder zijn.

- Zich officieel laten registreren bij de kiesraad.

- In alle negentien kiesdistricten een kandidatenlijst en een ondertekende 

steunbetuiging van dertig personen inleveren.

- Een borgsom van 11.250 euro betalen. (de partij krijgt dit bedrag terug als de 

partij 75% van de stemmen die voor 1 zetel nodig zijn behaald, ong 45000)

Redenen om op een partij te stemmen:

- De standpunten van een partij komen overeen met jouw ideeën.

- De partij let goed op jou belangen.

- Strategisch, je kijkt welke partij het meeste kans heeft om in de regering te 

komen.

- Aantrekkingskracht van lijsttrekker.

Lijsttrekker = de bekendste kandidaat van elke partij.

Evenredige vertegenwoordiging = elke partij krijgt het aantal zetels dat in verhouding 

is met het totaal aantal uitgebrachte stemmen.

Kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft om 1 zetel te 

bemachtigen.

Spindoctors = communicatiedeskundigen die de partij en de lijsttrekker adviseren.

Voorkeursstem = op een allochtoon of vrouw stemmen omdat die 

ondervertegenwoordigd zijn in de politiek.

Opiniepeiling = tijdens de verkiezingscampagne kijken welke lijsttrekkers het goed 

doen en welke niet.

Zwevende kiezers = kiezers die niet op een vaste partij stemmen maar makkelijk 

wisselen van partij.

Tv- en internetdemocratie = websites trekken internetters die hopen zo een goed 

stemadvies te krijgen.

 

§5 De regering:

Regering = koning en ministers.

Kabinet = staatssecrestarrissen en ministersD

Kabinetsformatie = vorming van het kabinet.

Doel van het kabinet vormen:

- Samen globaal eens over toekomstig beleid.

- Samen de steun hebben van de meerderheid van de tweede kamer.

Coalitie = een samenwerkingsverband van twee of meer partijen.

Regeerakkoord = hierin staan hoofdlijnen van het beleid voor de komende jaren.

Formateur = zoekt geschikte ministers en staatssecretarrissen bij elkaar.

Stappen kabinetsformatie:

1. Adviezen: één dag na de verkiezingen ontvangt de koning de vice-president 

van de Raad van State, de voorzitters van de eerste en tweede kamer en de 

fractievoorzitters. Hierna benoemt de koning een informateur:

2. De informateur begint: kijkt welke partijen het meeste kans hebben om tot 

een regeerakkoord te komen. De informateur laat de partijen ook 

compromissen sluiten. Als dat lukt is een coalitie mogelijk. Onder leiding van 

informatuer stellen coalitiepartijen een regeerakkoord op.

3. De formateur maakt het af: een formateur zoekt geschikte ministers en 

staatssecretarrissen bij elkaar. De formateur is bijna altijd afkomstig van de 

grootste regeringspartij en word meestal zelf minister-president. 

4. Op het bordes: Als formateur klaar is, benoemt de koning de ministers en 

staatssecretarissen.

Constitutionele monarchie = staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het 

staatshoofd grondwettelijk zijn vastgesteld.

Belangrijkste taken van de koning:

- Handtekening zetten onder alle wetten.

- Troonrede voorlezen op prinsjesdag.

- Ministers, informateurs en formateurs benoemen.

- Regelmatig overleg voeren met de minister-president.

Taken van ministers: 

- Opstellen van wetsvoorstellen. 

- Uitvoeren van aangenomen wetten. 

- Jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan parlement.

Troonrede = plannen van het kabinet voor een jaar.

Miljoenennota = rijksbegroting in vorm van een samenvatting.

Ambtenaren = bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen.

Ministeriële verantwoordelijkheid = koning maakt deel uit van regering, maar 

ministers zijn verantwoordelijk. Koning is onschendbaar, de ministers draaien overal 

Politiek verantwoordelijk = ministers zijn verantwoordelijk voor hun ambtenaren.

Portefeuille = eigen minister heeft een eigen beleidsterrein.

Staatssecretaris = zijn verantwoordelijk voor  een deel van beleidsterrein. 

Kabinetscrisis = problemen lopen zo hoog op dat het hele kabinet in gevaar komt.

Manieren waarop een kabinetscrisis kan worden veroorzaakt:

- De ministers zijn het onderling oneens over kwesties.

- De meerderheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet meer.

Vervroegde verkiezingen = als de regering zijn ontslag heeft ingediend moet het land 

wel bestuurd worden, dit gebeurd eerst nog door het oude kabinet en als er een 

nieuwe verkiezing is geweest dan neemt de nieuwe regering het over.

Demissionair kabinet = kabinet met geen eigen missie meer en alleen nog de 

lopende zaken afhandelt.

 

§6 Het parlement:

Politieke cultuur = de manier waarop de regering en het parlement met elkaar 

Poldermodel = de nederlandse politieke cultuur, bereidbaarheid tot overleg en het 

sluiten van compromissen.

Staten-Generaal = de eerste en de tweede kamer samen.

Eerste Kamer word indirect gekozen door leden van de provinciale staten. (niet 

Tweede Kamer heeft 150 leden. Tweede Kamer bespreekt elk wetsvoorstel en mag 

dit afwijzen of veranderen. Daarna bespreekt de Eerste Kamer het voorstel.

Eerste Kamer (Senaat) heeft 75 leden. De Senaat mag een wetsvoorstel niet 

veranderen maar alleen goed- of afkeuren.

Eerste Kamer is controlegroep van Tweede Kamer

Fractie = de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen 

Regeringsfracties = de partijen die ook ministers in de regering hebben zitten.

Oppositiepartijen = alle partijen die niet in de regering zitten.

Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht. Trias politica wordt in 

Nederland dus niet strikt doorgevoerd.

Rechten van de eerste en tweede kamer:

- Stemrecht bij wetsontwerpen = ze hebben het recht om een wetsvoorstel te 

aanvaarden of te verwerpen.

- Bugetrecht = rijksbegroting wel of niet goed keuren.

- Recht van initiatief = bied de tweede kamer leden mogelijkheid om een 

wetsvoorstel in te dienen.

- Recht van amendement = bied de tweede kamer mogelijkheid om 

wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen.

Rijksbegroting = bevat per ministerie de plannen voor het komende jaar.

Rechten van de Eerste- en Tweede Kamer om informatie te verkrijgen:

- Schriftelijk vragen stellen aan ministers of staatssecretarrissen.

- Recht van interpellatie. (minister ter verantwoording roepen)

- Parlementaire enquete. (gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het 

regeringbeleid)

- Het recht van motie. (een verzoek aan de minister om iets te doen of juist 

niet te doen)

Motie van afkeuren = het beleid van een minister wordt afgekeurd.

Motie van wantrouwen = vertouwen in minister wordt opgezegd.

 

§7 Gemeente en provincie

We noemen Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat, omdat de 

rijksoverheid de ‘grote lijnen’ vaststelt en de gedetailleerde aanvulling wordt 

toegepast door lagere overheden.

De gedachte hierachter is dat:

- Beter op de hoogte zijn van de situatie en dus ook beter kunnen beoordelen 

wat er nodig is.

- Dichter bij de burgers staan en de burgers het bestuur dus ook makkelijker 

kunnen aanspreken.

Ruimtelijke ordening en milieu = belangrijkste taken van de provincie.

Structuurvisie =  hierin staat precies aangegeven welke activiteiten in een gebied 

Provinciale Staten = gekozen vertegenwoordigers.

Commissaris van de Koning = de voorzitter van de Gedeputeerde Staten en de 

Provinciale Staten.

Bestemmingsplan = hierin staan de de streekplannen die door de provincie zijn 

Decentralisatie = beleidstaken en de daarbij behorende financiële bestedingen 

worden aan gemeente zelf overgelaten.

Gemeenteraad = hier worden de belangrijkste besluiten in de gemeente genomen.

College van Burgemeester en Wethouders (B&W) = bepaalt het dagelijks bestuur 

van de gemeente.

Burgemeester = wordt voor zes jaar benoemd.

 

§8 Politiek in de praktijk:

De Systeemtheorie in vier fasen:

1. Invoer = groepen uit de samenleving brengen allerlei eisen en wensen naar 

voren, zo komt er een onderwerp in de politieke agenda.

2. Omzetting = als de kwestie op de politieke agenda staat moet er ook iets 

mee gebeuren. De overheid moet belangen van groepen gaan afwegen en als 

de minister eenmaal gehoord heeft van een bepaalde kwestie gaat hij deze 

onderzoeken. Dit wordt ook wel de beleidsvoorbereiding genoemd. De 

wethouder of de minister kan daarna met een wetsvoorstel komen.

3. Uitvoer = als een wetsvoorstel is aangenomen zorgen de ambtenaren dat 

deze ook uitgevoerd worden. Een voorstel is pas aangenomen wanneer de 

koning hem heeft ondertekent en de wet in het Staatsblad gepubliceerd is.

4. Terugkoppeling = wetten en andere maatregelen roepen reacties op. Er 

komt altijd wel weer een probleem naar voren die opnieuw in de Tweede 

Kamer besproken moet worden. Zij passen de wet aan totdat deze perfect is.

Politieke actoren = alle burgers, pressiegroepen, media, ambtenaren, 

bestuursorganen en instanties tezamen die betrokken zijn bij het politieke 

besluitvormingsproces.

Als inwoner van Nederland kun je invloed uitoefenen op de politiek door:

- Stemmen op politieke partij van jouw voorkeur.

- Lid worden van politieke partij.

- Contact opnemen met politici.

- Een verzoek indienen.

- De media benaderen.

- Je aansluiten bij een actiegroep.

- Een bezwaarschrift indienen of naar de rechter stappen.

- Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid = openlijk overtreden van een 

wet om politici ervan te overtuigen dat een genomen besluit fout is.

Pressiegroepen = groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke 

besluitvorming.

Lobbyen = persoonlijk contact zoeken met politici.

Beleidsvoorbereiding = ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor.

Beleidsuitvoering = uitvoerende ambtenaren, bijvoorbeeld politieagent.

Vierde Macht = ambtenaren.

 

Media vervullen vijf politieke functies:

1. Informatieve functie = kranten, internet en tv berichten voeren politieke 

2. Onderzoekende- of agendafunctie = media signaleren problemen die 

discussies.

vervolgens op de politieke agenda komen. 

3. Commentaarfunctie = media geven dagelijks commentaar op allerlei 

4. Spreekbuisfunctie = politici, groepen en burgers krijgen ruimte om hun 

5. Controlerende functie = de media volgen ministers kritisch en kijken of ze 

politieke kwesties.

zegje te doen.

doen wat ze beloven.

Meningsvorming = doordat we van alles lezen en zien over politieke porblemen 

vormen we onze mening.

Pluriform aanbod = je kunt kiezen uit verschillende soorten kraten, tv-zenders, 

websites en tijdschriften.

 

§9 Internationale politiek:

Internationale samenwerkingsverbanden = EU, VN, NAVO, WTO en IMF.

Soevereiniteit = het recht om zelf te bepalen welke regels worden vastgesteld.

Bestuur van de EU:

- Europese Comissie = het dagelijks bestuur van de EU.

- Raad van Ministers = raad van de EU, hier zijn de regeringen van alle 27 

- Europees Parlement = eens in de vijf jaar gekozen, 736 afgevaardigden 

- Hof van Justitie = de rechtsprekende macht in de EU. 

- Europese Centrale Bank = zij moeten zorgen voor stabliteit op financieel 

EU-landen vertegenwoordigd.

vertegenwoordigen 492 miljoen Europese burgers.

gebied in de EU.

Onafhankelijke staat = er is sprake van een eigen grondgebied, een bevolking en 

een overheid die het land bestuurt.

Secretaris-generaal = hoogste ambtenaar van de VN.

Algemene vergadering = een vergadering van alle VN-leden.

De Algemene vergadering kan bij meerdheidsbesluit resoluties en verklaringen 

- Resoluties = uitspraken waarin een bepaald gedrag van van het land wordt 

- Verklaring = hierin neemt de VN een bepaald standpunt in een omstreden 

veroordeeld.

onderwerp.

Veiligheidsraad = is verantwoordelijk voor de internationale veiligheid en vrede.

Vijf permanente leden; de VS, Rusland, China, Frankrijk en Engeland hebben 

vetorecht = het recht om de uitvoering van een resolutie te verbieden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.