De ontwikkeling van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap
Bron: Zin der Zotheid door Inge Mans – ISBN 90 6665 567 4
Zot !
De ontwikkeling van de zwakzinnigenzorg begint niet voor 1900, toen men de term ‘zwakzinnige’ ging gebruiken. Daarvoor kende men alleen zotten, onnozelen, idioten, gekken en dwazen en werd er niet stilgestaan of er sprake was van aangeborenheid en latere ontwikkeling van geestesziekten.
In de Grieks-Romeinse Oudheid werd de geboorte van een kind met een afwijking vaak gezien als een onheilspellend voorteken van de Goden en was het de plicht van de vader het te doden. Dit was ook het geval bij de Germanen. In de Middeleeuwen (330-1500) werd ‘de zot’ thuis gehuisvest of in kost-gast-, pest- of dolhuis. Daar vonden zij louter en alleen onderdak en er was geen enkele vorm van stimulering in de menselijke ontwikkeling. Zij, die geen onderdak/zorg thuis of elders vonden, leidden een zwervend bestaan. Allen werden beschouwd als niet-mens waardoor zij niet humaan werden behandeld. In de hoge Middeleeuwen (960-1270) ontstond een wijdverbreide narrencultuur, waarin men mensen met een zichtbare afwijking te kijk zette en men zich om hen vrolijk maakte. Tot ongeveer 1270 bezag men hen als vreemde, uitzonderlijke wezens, ‘niet van deze aarde’, omgeven met een zweem van heiligheid en als ‘kinderen van God, maar daarna soms, zelfs tot in de 17e eeuw als heks en bezetenen van de duivel. De eerste institutionering vond plaats in kloosters in de vroege middeleeuwen(330-950), waar zotten, meestal op verzoek van de familie, onderdak kregen.
Nut ?
In de 16e eeuw kwam hier verandering in. Door velerlei maatschappelijke veranderingen ontstond een arbeidsethos en dienden mensen hun nut voor de samenleving te bewijzen . Men begon mensen met afwijkingen te zien als onmondige, onzelfstandige, tekortschietende burgers .Dit veranderende, meer ‘aardse’ beeld, bracht een betere zorg met zich mee omdat zij nu meer als medemens werden gezien.
Maakbaarheid…
In de 18e eeuw, ontstond onder invloed van de Verlichting (1650-1800) de gedachte dat ‘de idioot’ kon worden omgevormd tot een normaal funktionerend mens. Immers, ‘de mens kon pas mens worden door opvoeding’ . De arts Itard (1774-1838) werd de grondlegger van de idiotenopvoeding. Hij zag echter zijn pupillen meer als een stukje prestige voor hemzelf, dan dat het hem om het welzijn van de idioot ging. Toen de ervaring leerde dat opvoeding vaak een illusie bleek, trok hij zich teleurgesteld terug en de opvoedingshuizen verwerden tot opberghuizen voor de onaangepasten. Wel kwam er door het idee van leerpotentie van mensen een meer menselijke behandeling van deze groep. Na de positieve en negatieve ervaringen , begon men de doelgroep te differentieren. De gedachte die men aanvankelijk had om ‘de idiotie in de mens te overwinnen’, helde over naar ‘de mens in de idioot ontwikkelen’. Nog altijd was de term idiotie een verzamelnaam voor verschillende gradaties van ‘geesteszwakte’. Daarbij werden imbecielen wel en debielen of ‘achterlijken’ meestal niet tot de idioten gerekend. Pas rond 1900, toen debielen ‘naam’ maakten in het onderwijs, werd de term ‘idiotie’ vervangen door ‘zwakzinnigheid’. Dit werd de verzamelnaam voor idioten, imbecielen en debielen.
Smeltkroes
veel krankzinnigen( lees: psychiatrisch patiënten) waren ondergebracht op plekken waar zij niet thuishoorden: algemene ziekenhuizen, sanatoria, rust- en herstellingsoorden, oudeliedengestichten, armenhuizen, weeshuizen, tuchtscholen, werkinrichtingen en gevangenissen. In de loop van de 19e eeuw probeerde de overheid hier verandering in te brengen door krankzinnigen zoveel mogelijk te plaatsen in geneeskundige inrichtingen. In 1842 telde Nederland 31 dolhuizen, verbetergestichten en dergelijke. Na invoering van de krankzinnigenwet in 1841, werden de meeste in de jaren daarna opgeheven of verbouwd tot ze erkend werden als geneeskundige inrichting. In 1862 waren er 11 geneeskundige gestichten: het Reinier van Arkelhuis in Den Bosch,het Willem Arntzhuis in Utrecht, het St. Jorisgasthuis in Delft, het gesticht aan de Hooghstraat in Rotterdam, het Nederlands-Israëlisch gesticht in Amsterdam, het gesticht aan de Lindengracht in Dordrecht, de Calvariënberg in Maastricht, het St. Elisabethsgasthuis in Deventer, het Oude en nieuwe Gasthuis in Zutphen, het gesticht in Franeker en Meerenberg in Bloemendaal. Onder de krankzinnigen bevonden zich ook idioten. De manier waarop patiënten werden ingedeeld, was niet volgens ziekteverschijnsel (manie, depressie, melancholie enz), maar volgens gedrag. Dus krankzinnigen en idioten met overeenkomstig gedrag werden op een hoop gegooid en men (h)erkende ze dus niet als zijnde een aparte groep. Als gevolg van de betere behandeling in deze gestichten, werden de idioten ordelijker in hun gedrag en kregen meer aandac ht voor de wereld buiten hen. Meerenberg had in 1851 het eerste ‘idiotenklasje’ en ook in Utecht, Dordrecht en Zutphen was soortgelijk onderwijs.
Zwakzinnigentehuis
In vergelijking met landen als bijv. de Verenigde Staten, Duitsland en Engeland, waar aan het eind van de 19e eeuw al tientallen zwakzinnigeninrichtingen waren, kwam de ontwikkeling van een aparte zwakzinnigenzorg in ons land pas laat en langzaam op gang. Toen de gestichten overvol werden , begonnen zij na 1860 te vragen om aparte paviljoens of, liever nog, gestichten voor de ongeneeslijken (idioten) die buiten het beginsel ‘geneeskundig gesticht’ vielen. Het duurde echter nog tientallen jaren voordat er gehoor aan werd gegeven. Rond 1880 kwamen die er door particulier initiatief in de vorm van ‘liefdesgestichten’ en’ huizen van barmhartigheid’. De overheid wilde er echter geen geld in steken en zo bleef het een kwestie van liefdadigheid en naastenliefde van burgers. in 1880 ging de Inspectie van het Staatstoezicht eindelijk overstag en pleitte voor een tehuis voor idiote kinderen. Dan, eindelijk, werd in 1891 het eerste idiotengesticht voor kinderen geopend. In 1904 volgde Huize Assissië in Udenhout. In 1907 Boldershof in Druten en in 1911 Lozenoord in Ermelo. Rond 1940 zouden er een tiental zwakzinnigeninrichtingen zijn. Deze waren aanvankelijk voornamelijk voor kinderen, maar ook volwassenen vonden er meer en meer een woonplaats. Er waren zwakzinnigen van allerlei gradaties en er werd verschillende soorten van zorg geboden: diep-idioten werden op bed verpleegd, debielen en imbecielen genoten onderwijs en ouderen werkten in tuin, keuken of wasserij van het gesticht. Daarnaast werden er van 1900 tot 1940 meer dan twintig zwakzinnigeninternaten opgericht, uitsluitend bestemd voor kinderen die onderwijs konden volgen. Na 1945 ontwikkelden deze zich tot zwakzinnigeninrichtingen.
Speciaal onderwijs
in de 19e eeuw hadden zwakzinnigen op gewone scholen gezeten. Na enkele mislukte experimenten eind 19e eeuw om ‘achterlijken ’ in bijklassen te plaatsen op reguliere scholen, werd gekozen voor apart onderwijs op aparte scholen. Er waren enkele aanpassingen in de wet nodig om scholen voor bijzonder onderwijs voor subsidiëring in aanmerking te laten komen . Pas in 1920 werd de positie van buitengewoon onderwijs goed geregeld, waarna er veel meer zwakzinnigenscholen op af kwamen. De overheid pleitte voor vervanging van de term ‘achterlijkenschool’ in ‘school voor zwakzinnigen’. In de volksmond werd echter nog steeds gesproken van ‘achterlijkenschool’ of’ mallotenschool’. Na de oorlog zei men ‘debielenschool’ en pas in de jaren zeventig noemde men het ‘school voor (zeer) moeilijk lerende kinderen’. In 1949 is het LOM-onderwijs erbij gekomen. Dit is in 1998 opgeheven en samen met het MLK-onderwijs voortgezet als het speciaal basisonderwijs (SBO). Daarnaast is er nu, anno 2009, het speciaal onderwijs (SO, ZMLK-onderwijs) en het voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Vanaf 1990 is de term ‘zwakzinnig’ afgezworen en werd het ‘verstandelijk gehandicapten’. Om een scheiding aan te brengen tussen mens en handicap, is het nu ‘mensen met een verstandelijke handicap’ of ‘mensen met mogelijkheden’.
segregatie versus integratie
- Na de oorlog is er veel kritiek gekomen op afzondering van zwakzinnigen in tehuizen en sinds de jaren zestig zijn er meer negatieve geluiden over het schoolgaan op buitengewone scholen. In 1949 maakte het zwakzinnigenonderwijs 90% uit van het totale buitengewone onderwijs, waaronder ook blindenscholen, scholen voor schipperskinderen enz. vallen. In 1994 was dat nog maar 40%. In de jaren negentig werd de roep naar onderwijsintegratie groter en ook de overheid kijkt nu in die richting (nota’s overheidsbeleid 1990 en 1995). Om ouders te stimuleren hun kind op een reguliere school te doen, krijgt het kind een ‘rugzakje’ met geld, dat anders zou zijn uitgegeven aan het buitengewoon onderwijs. Sinds de invoering van de AWBZ in 1968 is de zwakzinnigenzorg enorm uitgebreid en zijn verstandelijk gehandicapten vaker dan ooit in aparte woon-, werk- en onderwijsvoorzieningen terechtgekomen. Het beeld dat mensen van hen hebben, is zeer veranderd. Toch staan zij in maatschappelijk opzicht meer buitenspel dan ooit omdat zich een volkomen afgezonderd zorgsysteem heeft ontwikkeld met een geheel eigen regelgeving.. Daardoor leven zij in een soort apartheid: wonen, werken en leren alleen met soortgenoten en staan los van de samenleving..
Tenslotte
Mensen met een licht-verstandelijke handicap protesteren aan het einde van het boek tegen die buitenspel-situatie
Enkele citaten:
- ‘In de inrichting waren we met z’n allen eenzaam’
- 'Wij zijn ook mensen, dat moeten ook anderen weten’
- ‘We wonen nu een half jaar in de flat. We hebben met geen enkele buur contact….Je merkt niet dat ze je anders behandelen’
- ‘door het etiketje ‘geestelijk gehandicapt’, zien anderen je niet meer als mens’
- ‘als ik een gehandicapt kind kreeg, zou ik er alles voor doen. Ik zou het nooit in een inrichting stoppen’
- ‘…op school bijvoorbeeld leer je vaak dingen die je toch niet nodig hebt. Dat vind ik zonde van mijn tijd en bovendien kun je ook zonder diploma een vak leren. En ik denk dat je de belangrijkste dingen van het leven niet op school te horen krijgt’
REACTIES
1 seconde geleden