Communicatie= Proces waarbij een zender bedoeld/onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die ze met elkaar hebben vorm en inhoud geven.
Communicatieproces: Zender stuurt boodschap via medium naar ontvanger, ontvanger geeft daar feedback (reactie) op.
Het referentiekader= Verzameling van al je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaring, heeft invloed op de betekenis die de ontvanger/zender de boodschap geeft.
Communicatieruis= ontvanger interpreteert boodschap anders dan de zender bedoeld heeft, verstoring van communicatieproces.
Soorten communicatie:
- Directe-indirecte communicatieà bij directe persoonlijk contact tussen zender en ontvanger, bij indirecte contact via technisch medium.
- Eenzijdige-meerzijdige (wederkerigheid in communicatie) communicatieà bij eenzijdige geen sprake van feedback (films en radio), bij meerzijdige wel.
- Verbale-non verbale communicatieà bij verbale gesproken/ geschreven, bij non-verbale symboliek, gebarentaal enz.
- Interpersoonlijke-massacommunicatieà interpersoonlijke is directe, meerzijdige, verbale/non-verbale communicatie (gesprek met vrienden). Massacommunicatie is gericht op groot en vaak onbekend publiek, kan verbaal/ non-verbaal zijn en is meestal eenzijdig.
Kenmerken massacommunicatie:
- Gericht op breed, heterogeen en vaak onbekend publiek.
- Overgebrachte informatie is openbaar, voor iedereen beschikbaar.
- Het verzenden en bepalen van de inhoud gaat vaak via grote organisaties zoals omroeporganisaties (maar nu door persoonlijke websites en weblog kan iedereen informatie met publiek delen).
- Er wordt altijd gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen.
- Vaak verloopt het eenzijdigà zender kan niet controleren of iedereen boodschap heeft ontvangen (maar door internet wel meerzijdig, want je kunt reageren op social media).
- Ontvanger bepaalt zelf hoe hij een medium gebruikt.
Massamedia= Alle middelen die massacommunicatie mogelijk maken (kranten, tijdschriften, tv), soorten media:
- Gedrukte media (de pers= dagbladen en tijdschriften)
- Audiovisuele media (radio en tv= Publieke omroepen en commerciële zenders)
- Digitale (internet)
Functies massamedia:
Individu
samenleving
politiek
Informatieve/educatieve
Informerende
Opiniërende
Opiniërende
Socialiserende( normen en waarden overdragen)
Spreekbuis (standpunten en opvattingen van individuen wordt onder aandacht gebracht.
Sociale
Amuserende
Commentaar (forums, colums)
Recreatieve
Bindende (sociale cohesie)
Controle-waakhond
Agenda (maatschappelijke problemen komen onder publieke en politieke aandacht)
Publieke opinie= de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestieß Media spelen een rol bij de vorming hiervan.
Socialisatie= Proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving/groep aanleert.
Infotainment= programma’s die zowel educatief als amuserend zijn.
Identiteit= De kleur van een medium, gebaseerd op geloofsovertuiging, politieke voorkeur, intellectueel niveau en specifieke interessegebieden.
Soorten dagbladen:
- Regionale- landelijke krantenà Landelijke kranten zijn bijv. de Telegraaf, het AD en de Volkskrant.
- Ochtend- avondkranten
- Gratis kranten- abonnementskranten
- Populaire/massakranten-kwaliteits/kaderkrantenà massakranten richten zich vooral op groot publiek, gebruikt sensationele koppen en korte artikelen. Kaderkranten worden vooral door hoogopgeleiden gelezen. Ze bevatten langere teksten en zien er zakelijker uit.
- Algemene kranten-richtingskrantenà Algemene krant niet gebonden aan een levensbeschouwelijke richting. Richtingskranten wel (Trouw en het Reformatorisch dagblad).
- Linkse-rechtse krantenà Volkskrant is een linkse krant en het Ad en De Telegraaf zijn rechtse kranten.
Opiniebladen= Tijdschriften die dieper ingaan op het actuele nieuws. Het doel is dat de lezer hiermee een eigen mening kan vormen.
Duaal omroepbestel= Zowel publieke omroepen als commerciële zender zijn actief.
Publieke omroepen: Zijn zendgemachtigden, want hebben van de overheid toestemming gekregen om landelijke programma’s uit te zenden.
Ledengebonden omroepen= De grote landelijke zendgemachtigden met leden.
Niet-ledengebonden omroepen= De kleine zendgemachtigden zonder leden (Humanistische Omroep, Joods Omroep, Organisatie Hindoe Media.
Taakomroepen= NOS en NTR, zij worden niet gekenmerkt door een politieke kleur/ geloofsovertuiging en hebben een algemene functie.
Het world wide web= Internet (nieuws, amusement, internetbankieren, shoppen enz.)
Crossmediale toepassingen: Verschillende mediavormen zijn niet meer afhankelijk van één enkel apparaat. Zo is de krant op je mobiel te bekijken.
Usergenerated content= Informatie die individuele gebruikers zelf kunnen uploaden en delen= Social Media.
Uitgangspunten van het mediabeleid:
- Vrijheid van meningsuitingà Beperkingen:
- Censuur= De overheid oefent controle uit op de informatievoorziening
- Aanzetten tot haat/discriminatie
- Gevaar opleveren voor openbare orde/nationale veiligheid
- In strijd met publiek fatsoen
- Beledigend/opruiend
- Iemands goede naam en eer aantasten door onjuiste beschuldiging
- Democratieà Burgers recht op goede publieke informatievoorziening om te kunnen participeren in de politiek.
- Pluriformiteità
- Externe pluriformiteit= Maatschappelijke, religieuze en politieke stromingen zijn herkenbaar aanwezig in de media.
- Interne pluriformiteit= Massamedium biedt ruimte aan verschillende opinies en opvattingen.
Principe van de vrije markt= Iedereen mag een massamedium beginnen. Nadeel: Iedereen heeft gelijke toegang tot de media en daardoor is er sprake van sociale ongelijkheid.
Zendmachtiging= De bevoegdheid voor het uitzenden van radio-en televisieprogramma’s.
Netprofilering= Het afstemmen van tv-programma's op een duidelijke doelgroep per televisienet. Doel: Kwalitatief aanbod en concurrentie.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden